ECLI:NL:RBASS:2011:BP3458

Rechtbank Assen

Datum uitspraak
26 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
82435 FA RK 10-2820
Instantie
Rechtbank Assen
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot ontkenning vaderschap en nihilstelling kinderalimentatie

In deze zaak heeft de man de rechtbank verzocht om zijn vaderschap te ontkennen en de kinderalimentatie op nihil te stellen. De man werd geconfronteerd met een brief van de vrouw waarin zij meedeelde dat de minderjarige niet zijn zoon is, vergezeld van een DNA-test die deze claim ondersteunde. De vrouw heeft ter zitting verzocht om toewijzing van de verzoeken van de man. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw al zwanger was ten tijde van het huwelijk en dat de man hiervan op de hoogte was. De vrouw heeft de man niet bedrogen, aangezien zij hem over haar twijfels heeft geïnformeerd. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van de uitzondering in artikel 1:200, vierde lid BW, en dat het tweede lid van dit artikel van toepassing is. Dit leidt tot de conclusie dat de man zijn vaderschap niet kan ontkennen. Het verzoek tot nihilstelling van de kinderalimentatie is ingediend als een voorwaarde van het verzoek tot ontkenning van het vaderschap. Aangezien het verzoek tot ontkenning niet-ontvankelijk is verklaard, is er geen basis voor toewijzing van het verzoek tot nihilstelling. De rechtbank verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot ontkenning van het vaderschap en wijst het meer of anders verzochte af.

Uitspraak

RECHTBANK ASSEN
Sector Civiel
Beschikking d.d. 26 januari 2011
Zaaknummer 82435 / FA RK 10-2820
Beschikking van de tweede enkelvoudige kamer in de zaak van:
[de man],
wonende te [adres],
verzoeker hier na te noemen de man,
toegevoegd advocaat mr. M. van Haaf- Noot,
-- en --
1. [de vrouw],
wonende te [adres],
gerekwestreerde sub 1, hier na te noemen de vrouw,
advocaat mr. D. Jakobs en
2. mr. A.H. Noorman, advocaat te Emmen, in haar hoedanigheid van bijzonder curator over de minderjarige, geboren op [geboortedatum] in de gemeente [geboorteplaats] uit de vrouw, gerekwestreerde sub 2,
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
De man heeft een verzoekschrift, ingekomen bij deze rechtbank op 8 oktober 2010, ingediend waarin hij de rechtbank verzoekt een bijzonder curator te benoemen en een vaderschapsonderzoek te gelasten. Indien het onderzoek het vaderschap van verzoeker uitsluit, verzoekt hij vervolgens zijn verzoek tot ontkenning van zijn vaderschap van de minderjarige gegrond te verklaren en tevens de door hem te betalen ouderschapbijdrage, zoals vastgesteld bij beschikking van de rechtbank Almelo d.d. 19 november 2008, met ingang van 7 oktober 2010 op nihil vast te stellen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de brief van mr. M. van Haaf-Noot d.d. 25 oktober 2010, inhouden een aanvulling van het verzoekschrift met betrekking tot de kosten van het onderzoek.
Bij beschikking van deze rechtbank d.d. 10 november 2010 is over de minderjarige gerekwestreerde sub 2 een bijzonder curator benoemd.
De rechtbank heeft de behandeld ter zitting van 4 januari 2011. Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat,
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat,
- mr. Noorman, namens de minderjarige en
- de heer D. Nowee, namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).
GRONDEN VAN DE BESLISSING
Vaststaande feiten
Partijen zijn geregistreerde partners geweest. Het geregistreerd partnerschap is ontbonden bij beschikking van 10 november 2004 van de rechtbank Almelo, welke beschikking op 3 december 2004 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente [geboorteplaats]. Uit genoemde beschikking blijkt dat partijen op 30 juni 2000 zijn gehuwd en dat dit huwelijk op 19 december 2003 is omgezet in een geregistreerd partnerschap.
[de minderjarige] is geboren op [geboortedatum], iets meer dan drie maanden nadat partijen zijn gehuwd.
Bij beschikking van 19 november 2008 heeft de rechtbank Almelo de door de man te betalen onderhoudsbijdrage voor [de minderjarige] vastgesteld op € 250,- per maand.
Standpunten van partijen
De man stelt dat hij recent werd geconfronteerd met een brief van de vrouw waarin zij meedeelt dat [de minderjarige] niet zijn biologische zoon is. Bij deze brief zat als bijlage de uitslag van een DNA test waaruit dit zou blijken. De man acht het in het belang van [de minderjarige] dat zijn juridische status overeenstemt met de werkelijkheid. De man verzoekt de rechtbank een vaderschapsonderzoek te gelasten waarbij de kosten worden gedeeld.
De vrouw heeft ter zitting de rechtbank verzocht de verzoeken van de man toe te wijzen. Zij wenst echter niet mee te betalen aan een vaderschapsonderzoek. Zij heeft een bijstandsuitkering en kan dat niet betalen. Zij ziet geen reden om te twijfelen aan het resultaat van de door haar uitgevoerde test. De uitslag van die test is gedateerd 9 augustus 2010. Enige tijd daarna heeft ze de man op de hoogte gesteld.
Beoordeling
[de minderjarige] is geboren tijdens het huwelijk van partijen. De man is op grond van artikel 1:199 aanhef en onder a. BW de vader van [de minderjarige]. Ingevolge artikel 1:200 BW kan de man zijn vaderschap ontkennen, op grond dat hij niet de biologische vader van het kind is, mits hij voor het huwelijk niet op de hoogte was van de zwangerschap. Dat laatste is niet van toepassing, aldus het vierde lid, indien de moeder de vader heeft bedrogen omtrent de verwekker. Lid 5 van voornoemd artikel bepaalt dat de vader een zodanig verzoek moet indienen binnen één jaar nadat hij bekend is geworden met het feit dat hij vermoedelijk niet de biologische vader is. Die termijn is van openbare orde. Partijen kunnen daar niet in onderling overleg van afwijken.
Ter zitting hebben partijen bevestigd dat de man bij het aangaan van het huwelijk met de vrouw wist dat zij zwanger was. Ook is bevestigd dat de vrouw de man op de hoogte had gebracht van de mogelijkheid dat een andere man de verwekker van haar ongeboren kind zou kunnen zijn. Voor het aangaan van hun huwelijk hebben zij overlegd met de huisarts. Door dit gesprek met die huisarts hebben beide ouders zich zonder nader onderzoek gerust laten stellen. De man betwist dit alles niet, maar stelt dat hij er na het gesprek met de huisarts van overtuigd was dat hij de biologische vader was. Hij is door de resultaten van de door de vrouw uitgevoerde test overvallen en voelt zich wel degelijk bedrogen.
Dat de man het moeilijk heeft met de uitslag van de door de vrouw uitgevoerde test is de rechtbank duidelijk. De man heeft 10 jaar lang de vaderrol vervuld in het leven van [de minderjarige]. Tot kort voor de brief van de vrouw liep de omgangsregeling goed en [de minderjarige] was zelfs recent nog een paar weken bij de man en diens partner op vakantie geweest. Toen de man [de minderjarige] telefonisch sprak over die test kwam de reactie van [de minderjarige] bij de man ook hard aan. In vaders beleving duurde het gesprek maar een paar minuten, waarin bleek dat [de minderjarige] hem niet meer als zijn vader zag. De opmerkingen van de bijzonder curator ter zitting zullen dit niet veel beter hebben gemaakt. Volgens de bijzonder curator heeft zij [de minderjarige] gesproken en maakte hij de indruk een vroegwijs mannetje te zijn dat heeft verwerkt dat de man die hij als zijn vader kent niet zijn vader is. [de minderjarige] zou een band willen opbouwen met de man die volgens de test zijn biologische vader is. De bijzonder curator gaf ter zitting aan dat zij indien mogelijk ter zitting namens [de minderjarige] een verzoek tot ontkenning van het vaderschap van verzoeker zou willen indienen.
Dat de man door de mededeling van de vrouw opnieuw is gaan twijfelen aan zijn biologisch vaderschap is bij de beoordeling van zijn verzoek echter niet doorslaggevend. Evenmin is doorslaggevend dat de vrouw instemt met het verzoek. Dat [de minderjarige] – wat daar ook van zij – tegen de bijzonder curator heeft verklaard dat hij het eens is met het verzoek maakt dat ook niet anders. Het rechtsgevolg van een ontkenning van het vaderschap staat niet ter vrije beschikking van partijen.
Wat van belang is, is de situatie ten tijde van het aangaan van het huwelijk van partijen.
De vrouw was toen al zwanger en de man wist dat. De vrouw heeft de man ook niet bedrogen, in de zin dat zij de man in de waan heeft gebracht of gelaten dat hij ervan kon uitgaan dat hij de verwekker van haar kind was. Zij heeft hem verteld over haar twijfels. Vervolgens hebben partijen na een gesprek met de huisarts kennelijk geconcludeerd dat zij uit konden gaan van het biologisch vaderschap van verzoeker.
Naar het oordeel van de rechtbank is onder die omstandigheden geen sprake van de uitzondering die wordt genoemd in art. 1:200, vierde lid BW en is het tweede lid van genoemd artikel op deze zaak van toepassing. Dat leidt tot het oordeel dat de man zijn vaderschap niet kan ontkennen.
De enige die het vaderschap kan ontkennen is [de minderjarige] zelf. Die heeft daarvoor nog een ruime termijn, tot drie jaar nadat hij meerderjarig is geworden. Of [de minderjarige] bij zijn door de bijzonder curator verwoorde standpunt blijft, en of het in zijn belang is om een dergelijk verzoek in te dienen zijn vragen waar de betrokkenen in alle rust over kunnen nadenken.
Indien het verzoek van de man inhoudelijk beoordeeld had kunnen worden, had de rechtbank overigens nader onderzoek noodzakelijk geacht. De door de vrouw overgelegde testresultaten betreffen een zogenoemde “internet test”. De vrouw is zelf niet in het DNA onderzoek betrokken. Er is DNA onderzocht van twee personen, waarbij is opgegeven dat het [de minderjarige] en [X] betreft. Enige controle heeft daarop niet plaats gevonden.
Ter zitting heeft de vrouw verklaard dat zij het op nihil stellen van de bijdrage in het levensonderhoud van [de minderjarige] een logische consequentie acht van de testresultaten. Zij wilde zich daar niet tegen verzetten. Toch zal dit onderdeel van het verzoek van de man worden afgewezen. Dit verzoek is door de man ingediend als “vervolgens, indien het onderzoek het vaderschap van verzoeker uitsluit te bepalen dat […] op nihil wordt gesteld.” Nu het verzoek tot ontkenning van het vaderschap niet-ontvankelijk wordt verklaard is voor toewijzing van dit onderdeel van het verzoek geen plaats.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot ontkenning van het vaderschap;
wijst af het meer of anders verzochte.
Beslist door mr T.M.L. Veen en uitgesproken op de openbare zitting van 26 januari 2011 in tegenwoordigheid van B.M. Göbel, griffier, en door de rechter en de griffier voornoemd ondertekend.