ECLI:NL:RBASS:2011:BP3477

Rechtbank Assen

Datum uitspraak
31 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
84519-2011
Instantie
Rechtbank Assen
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot voortgezet verblijf in psychiatrisch ziekenhuis op basis van de Wet Bopz

In deze BOPZ-zaak heeft de rechtbank Assen op 31 januari 2011 uitspraak gedaan over een verzoek van de officier van justitie tot verlenging van de machtiging tot voortgezet verblijf van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis. Betrokkene, die gediagnosticeerd is met schizofrenie en middelenmisbruik, verblijft gedwongen in het psychiatrisch ziekenhuis GGZ Drenthe te Beilen. De rechtbank heeft betrokkene en zijn advocaat, mr. P.C. van Diest, gehoord tijdens de zitting. Betrokkene heeft aangegeven het eens te zijn met het verzoek om voortzetting van het verblijf.

De rechtbank heeft de aanvraag en de bijbehorende geneeskundige verklaring, opgesteld door mevrouw W. van der Plas, beoordeeld. De rechtbank concludeert dat er geen wezenlijke wijziging is in de gezondheidstoestand van betrokkene sinds de eerdere machtiging. De rechtbank overweegt dat de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens van betrokkene gevaar doet veroorzaken, zowel voor hemzelf als voor de algemene veiligheid van personen of goederen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het gevaar niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend.

De raadsman van betrokkene heeft aangevoerd dat de aanvraag voor de machtiging te laat is ingediend, maar de rechtbank oordeelt dat de overschrijding van de termijn niet leidt tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie. De rechtbank wijst het verzoek toe en verleent de machtiging tot voortgezet verblijf voor de duur van een jaar, met de mogelijkheid van verlenging indien de officier van justitie voor het verstrijken van deze termijn een nieuw verzoek indient. De beschikking is gegeven op 31 januari 2011 en tegen deze beschikking staat beroep in cassatie open.

Uitspraak

RECHTBANK ASSEN
Sector Civiel
Zaaknummer 84519-2011
Beschikking d.d. 31 januari 2011
Verlenging voortgezet verblijf
Beschikking van de tweede enkelvoudige kamer
Ontstaan en loop van het geding
Op 20 januari 2011 is ter griffie van de rechtbank ingekomen een verzoekschrift van de officier van justitie te Assen, dat betrekking heeft op:
[betrokkene],
geboren op [geboortedatum] (betrokkene).
Betrokkene verblijft gedwongen in het psychiatrisch ziekenhuis GGZ Drenthe te Beilen, op grondslag van de door de rechtbank Assen op 15 februari 2010 afgegeven machtiging voortgezet verblijf ingevolge de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz).
De officier van justitie verzoekt de rechtbank te beslissen dat een machtiging tot voortzetting van het verblijf van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis wordt verleend voor de duur van een jaar.
Bij het verzoek is gevoegd:
- een geneeskundige verklaring die is opgemaakt door de geneesheer-directeur
mevrouw W. van der Plas op 13 januari 2011;
- een afschrift van de aantekeningen als bedoeld in artikel 37a Wet Bopz;
- een afschrift van het behandelingsplan als bedoeld in artikel 38 van de Wet Bopz.
De rechtbank heeft last gegeven tot toevoeging van een advocaat aan betrokkene. Het verzoekschrift en de bijlagen zijn in afschrift aan die persoon gezonden.
De rechtbank heeft betrokkene en diens advocaat mr. P.C. van Diest ter terechtzitting van
31 januari 2011, gehouden in het psychiatrisch ziekenhuis, gehoord over het verzoek.
Betrokkene heeft onder meer verteld dat hij het eens is met het verzoek. Betrokkene wil graag terug naar de Klateringeweg.
De rechtbank heeft zich, alvorens te beslissen op het verzoek, nog doen voorlichten door W.G. Mulder, psychiater.
Van het horen door en de voorlichting aan de rechtbank is proces-verbaal opgemaakt door de griffier.
Overwegingen
Het gedwongen verblijf van betrokkene in het psychiatrisch ziekenhuis berust op toepassing van de artikelen 15, 16 en 17 van de Wet Bopz.
Artikel 18 van de Wet Bopz bepaalt dat de rechtbank op verzoek van de officier van justitie telkens een nieuwe machtiging tot voortzetting van het gedwongen verblijf kan verlenen. In dat hier aan de orde zijnde geval moet de rechtbank op het verzoek de bepalingen van de artikelen 15, 16 en 17 van de Wet Bopz toepassen.
Artikel 15, eerste lid, van de Wet Bopz bepaalt -voor zover hier van belang en toegepast op de onderhavige rechtsfiguur- dat de rechter op verzoek van de officier van justitie met betrekking tot een persoon, die ingevolge een machtiging tot voortgezet verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis verblijft, aansluitend een nieuwe machtiging tot voortgezet verblijf kan verlenen als er naar het oordeel van de rechter sprake van is dat:
a. de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens die betrokkene gevaar doet veroorzaken ook na verloop van de geldigheidsduur van de vigerende machtiging aanwezig zal zijn, en
b. het gevaar niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend, en
c. de betrokkene geen blijk geeft van de nodige bereidheid tot voortzetting van het verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis op vrijwillige basis.
Hierbij wordt onder gevaar verstaan:
1°. gevaar voor betrokkene zelf, onder meer:
a. dat betrokkene maatschappelijk te gronde gaat; of
b. dat betrokkene zichzelf in ernstige mate zal verwaarlozen.
2°. gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen.
De rechtbank heeft op grond van de overgelegde stukken en gehoord de standpunten en mededelingen ter zitting geen reden om de inhoud van de geneeskundige verklaring onjuist te achten of daaraan te twijfelen.
Uit die inhoud leidt de rechtbank af dat er sedert de verstrekking van de vigerende machtiging voortgezet verblijf geen sprake is van een wezenlijke wijziging in de gezondheidstoestand en situatie van betrokkene. Bij het einde van de geldigheidsduur van die machtiging, is er nog steeds sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens van betrokkene die betrokkene gevaar doet veroorzaken voor betrokkene zelf en voor de algemene veiligheid van personen of goederen. Betrokkene is gediagnosticeerd met schizofrenie. Verder is sprake van middelenmisbruik, welke thans in remissie is. Gebleken is dat betrokkene half oktober teruggeplaatst moest worden van een minder gestructureerde setting, omdat hij toenemend psychotisch was en een vrouwelijk personeelslid niet met rust kon laten. Verder is naar voren gekomen dat betrokkene spullen kapot maakt en zijn zelfverzorging achteruit is gegaan. Betrokkene is ondanks intensieve behandeling en begeleiding nog erg psychotisch. Het gevaar kan op dit moment nog niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis worden afgewend.
Uit het verhandelde ter terechtzitting trekt de rechtbank de conclusie dat bij betrokkene onvoldoende sprake is van bereidheid tot verblijf in een psychiatrische inrichting. Betrokkene is op dit vlak wisselend geweest in zijn verklaringen. Daarnaast is aangegeven dat het betrokkene ontbreekt aan het voeren van regie over zijn eigen situatie.
Namens betrokkene is door zijn raadsman ter zitting aangevoerd dat het verzoek machtiging voortgezet verblijf door de Officier van Justitie te laat is ingediend. Volgens het bepaalde in art. 17 lid 1 Wet Bopz had dit moeten worden ingediend tijdens week 50 of week 51 (medio december) 2010. De Rechtbank overweegt hierover het volgende:
Met de advocaat is de Rechtbank van oordeel dat het verzoek door de Officier van Justitie niet tijdig, dat wil zeggen: niet conform het bepaalde in art. 17 lid 1 Wet Bopz is gedaan. Evenwel dient opgemerkt te worden dat de aanvraag voor het verzoek, blijkens het schrijven van de GGZ- Drenthe, dateert van 13 januari 2011, terwijl de daaraan gekoppelde geneeskundige verklaring op diezelfde datum is ondertekend. Zowel het verzoek als de geneeskundige verklaring zijn ter griffie van de Rechtbank binnengekomen op 20 januari 2011. De Rechtbank meent dat de overschrijding van de termijn ex art. 17 lid 1 Wet Bopz aan de Officier van Justitie moet worden toegerekend, maar dat deze door de hierboven geschetste handelwijze van GGZ-Drenthe geen verwijt treft, nog daargelaten dat termijnoverschrijding blijkens bestendige rechtspraak niet zonder meer tot de niet-ontvankelijkheid van de Officier van Justitie leidt (zie onder meer HR 1 juli 1994, NJ 1994, 719).
Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat zogeheten voortgangsrapportages van betrokkene ten onrechte niet in het dossier zijn opgenomen. De rechtbank overweegt dat aan de geneeskundige verklaring is toegevoegd een behandelingsplan conform art. 38 Wet Bopz, alsmede de wettelijke aantekeningen ex art. 37a Wet Bopz. Laatstgenoemde aantekeningen bestrijken een termijn van 1 oktober 2010 tot en met 12 januari 2011. Ook de wettelijke aantekeningen omtrent betrokkene die in eerdere Bopz-procedures zijn gebruikt, zijn aan het onderhavige dossier toegevoegd. Al met al is de rechtbank van oordeel dat het dossier voldoende informatie over betrokkene en diens ziektebeeld en de ontwikkeling daarvan bevat. Dat het dossier geen document onder de naam ‘voortgangsrapportage’ bevat, doet daar niet aan af.
Tezamen leidt het voorgaande er toe dat het verzoek wordt toegewezen en dat een machtiging wordt verstrekt voor de duur van een jaar.
Daarbij geldt dat die geldigheidsduur wordt verlengd ingevolge en naar de duur die artikel 48 Wet Bopz toestaat, indien de officier van justitie voor de afloop van voornoemd jaar bij de rechtbank een verzoek indient tot het verlenen van een aansluitende rechterlijke machtiging.
Beslissing
De rechtbank:
wijst het verzoek toe, met dien verstande dat de machtiging tot voortzetting van het gedwongen verblijf van betrokkene heden ingaat en voortduurt tot en met 30 januari 2012.
Gegeven op 31 januari 2011.
de griffier, de rechter,
D.A. Slender mr. A.L.J.M.A. Janssens
Tegen deze beschikking staat beroep in cassatie open met inachtneming en volgens de regels van de artikelen 426, 426a en 426b van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Verzonden op:
Afschrift aan:
(x) betrokkene
(x) advocaat
(x) inspectie
(x) officier van justitie