ECLI:NL:RBASS:2011:BP3565

Rechtbank Assen

Datum uitspraak
1 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
79382 FA RK 10-1091
Instantie
Rechtbank Assen
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen na langdurige procedures en onderzoek

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Assen op 1 februari 2011, betreft het de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarigen, [A], [B] en [C]. De kinderen werden in 2007/2008 uithuisgeplaatst, wat door de moeder en haar partner als onterecht werd ervaren. Na meerdere juridische procedures werd in juni 2010 opnieuw een verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing aangevraagd. De kinderrechter besloot tot nader onderzoek om de opvoedingssituatie van de kinderen te evalueren.

In januari 2011 werd een rapport gepresenteerd dat leidde tot de beslissing om de uithuisplaatsing van de oudste twee kinderen, [A] en [B], te beëindigen. De kinderrechter oordeelde dat de moeder voldoende pedagogische capaciteiten had om [A] op te voeden, ondanks eerdere zorgen over haar opvoedingsstijl. De rapportage concludeerde dat de uithuisplaatsing van [A] schadelijk was geweest voor zijn ontwikkeling en dat hij nu bij zijn moeder moest worden teruggeplaatst.

Voor [B] werd geadviseerd om contact met de moeder te behouden, maar een terugplaatsing bij de moeder werd niet in haar belang geacht. De jongste, [C], zou echter in een pleegzorgvoorziening moeten blijven, omdat de gronden voor uithuisplaatsing nog steeds aanwezig waren. De kinderrechter verlengde de machtiging tot uithuisplaatsing van [C] tot 14 juni 2011 en wees het verzoek voor [A] en [B] af. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en er werd aangegeven dat hoger beroep mogelijk was binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ASSEN
Sector Civiel
Beschikking d.d. 01 februari 2011
Zaaknummer 79382 / FA RK 10-1091
Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
van de kinderrechter in bovenvermelde rechtbank, gegeven in de zaak met betrekking tot de minderjarigen:
[A], geboren in de gemeente [geboorteplaats] op [geboortedatum],
[B], geboren in de gemeente [geboorteplaats] op [geboortedatum] en
[C], geboren in de gemeente [geboorteplaats] op [geboortedatum], kinderen van [moeder], wonende op een bij de kinderrechter bekend adres.
Het gezag van de minderjarigen [A] en [B] berust bij de moeder. Het gezag van de minderjarige [C] berust bij de moeder en dhr. [X]. De heer [X] heeft [C] erkend. Hij is niet zijn biologische vader.
Verloop van de procedure
De kinderrechter heeft bij beschikking d.d. 8 december 2010, waarbij de inhoud als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen, voornoemd, verlengd met ingang van 14 december 2010 voor een termijn van twee maanden. Voor het overige is de zaak aangehouden en verwezen naar de zitting van dinsdag 1 februari 2010. De rapportage waarvoor opdracht was gegeven bij beschikking van 1 juni 2010 was nog niet gereed.
Tevens is bepaald dat het LJ&R uiterlijk op dinsdag 25 januari 2011 de aanvullende rapportage dient toe te sturen aan de kinderrechter en alle overige belanghebbenden.
De kinderrechter heeft kennis genomen van de op 25 januari 2011 toegezonden psychologisch civielrechtelijke rapportage, d.d. 21 januari 2011, opgemaakt door mw. drs. A. de jong, Orthopedagoog/gz-psycholoog.
Op 1 februari 2011 heeft de kinderrechter de zaak ter terechtzitting met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn: dhr. K. van den Berg (LJ&R), moeder en dhr. [X], bijgestaan door hun advocaat mr. D. Jakobs.
Gronden van de beslissing
Het oorspronkelijke verzoek van LJ&R betrof een verlenging van de uithuisplaatsing van alle drie de kinderen met 12 maanden. Bij beschikking van 1 juni 2010 werd de uithuisplaatsing van de kinderen met zes maanden verlengd en voor het overige aangehouden. Bij beschikking van 8 december 2010 is de uithuisplaatsing van de kinderen nogmaals met twee maanden verlengd en voor het overige aangehouden.
In genoemde rapportage wordt door de onderzoeker geconcludeerd dat de opvoedingsituatie en woonsituatie van moeder in 2006 (ten tijde van de ondertoezichtstelling) weliswaar zorgelijk was, maar dat bij de uithuisplaatsing van [A] onvoldoende rekening is gehouden met de in aanleg aanwezige gedrags- en psychiatrische problematiek van [A]. Moeder had de gedragsproblematiek gesignaleerd en had daarvoor hulp gevraagd. Die gedragsproblemen werden door de hulpverlening “gelieerd aan opvoedingsfalen” van moeder en de hulpvraag van moeder is niet als zodanig opgepakt. Men oordeelde dat moeder als opvoeder van [A] tekort schoot, op basis van haar persoonlijkheid, haar manier van reageren op anderen en haar manier van houden van huisdieren. De onderzoekster schrijft: “uit onderhavig onderzoek blijkt echter dat mevrouw in de basis voldoende pedagogische en affectieve capaciteiten heeft om kinderen op te kunnen voeden. De opvoeding van [A] was echter zonder adequate behandeling niet uit te voeren. In plaats dat deze hulpverlening destijds op De Ruyterstee van de grond kwam is [A] uit huis geplaatst, zonder adequate behandeling. De pleeggezinplaatsing was geen veilige situatie maar is beschadigend geweest voor de ontwikkeling van [A].” De onderzoeker meldt dat [A] al weer enige tijd bij zijn moeder woont. De behandeling in De Ruyterstee is eindelijk tot stand gekomen, maar gebleken is dat [A] dusdanig is beschadigd, angstig, agressief en verstoord gedrag vertoont dat hij nog niet zonder zijn moeder kan profiteren van de behandeling. De onderzoeker concludeert m.b.t. [A] dat op dit moment alleen zijn moeder hem voldoende veiligheid lijkt te kunnen bieden, zodat hij enigszins kan functioneren. De onderzoeker acht het in zijn belang dat hij definitief wordt teruggeplaatst bij zijn moeder.
De onderzoeker meldt met betrekking tot de heer [X] en de jongste kinderen dat hij destijds de vaste opvoeder en verzorger was. De kinderen zijn in 2007 formeel uithuisgeplaatst, maar werden bij [X] geplaatst. In mei 2008 zijn ze daar onaangekondigd weg gehaald en in pleeggezinnen geplaatst. De onderzoeker geeft aan dat de reden daarvoor lag in de moeizame werkrelatie tussen [X] en Jeugdzorg, maar zonder nader te onderzoeken hoe de opvoeding en verzorging van de jongste twee kinderen verliep. De kinderen werden elders geplaatst met het doel dat zij zouden opgroeien in een opvoedingssituatie waar zij meer ontwikkelingsmogelijkheden zouden hebben. Met betrekking tot [B] kan men daar oprecht twijfels over hebben, aldus de onderzoekster. Zij zit inmiddels in haar tweede pleeggezin, maar is daar naar het oordeel van de onderzoeker niet op haar plaats. De pleegouders zien problematiek bij hun pleegdochter en bejegenen haar als ware die problematiek een gegeven, maar de onderzoeker heeft die problematiek niet vastgesteld. Ook verder ziet de onderzoeker contra-indicaties voor het laten voortduren van de huidige plaatsing. De onderzoeker acht het in het belang van [B] dat zij zoveel mogelijk contact kan onderhouden met haar moeder, zonder onder te sneeuwen door de problematiek van haar oudere broer. Een plaatsing bij moeder is niet in haar belang, maar een terugplaatsing bij [X], gecombineerd met veel contact met moeder, een soort “co-ouderschap” is een mogelijkheid.
Met betrekking tot de jongste zoon concludeert de onderzoeker dat hij goed is ingegroeid in het pleeggezin. Geadviseerd wordt om hem in het huidige pleeggezin te laten opgroeien. Wel wordt contact tussen hem en zijn “opvoedingssysteem van oorsprong” belangrijk geacht.
Ter zitting heeft het LJ&R aangegeven dat naar aanleiding van de uitkomsten van het onderzoek de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [A] en [B] niet meer hoeft te worden verlengd. [A] zal ook formeel bij moeder terug worden geplaatst. Voor [B] wordt geen nieuw pleeggezin gezocht. Zij zal terugkeren bij [X]. Alleen voor [C] handhaaft LJ&R het oorspronkelijke verzoek.
Met betrekking tot de minderjarige [C] is de kinderrechter van oordeel dat in het belang van de minderjarige is, dat de machtiging tot uithuisplaatsing gedurende dag en nacht in een voorziening voor pleegzorg dient te worden verlengd, nu de gronden nog aanwezig zijn.
Voor het overige zal het verzoek worden afgewezen.
Beslissing
De kinderrechter:
verlengt, conform en ter effectuering van het indicatiebesluit de machtiging tot uithuisplaatsing gedurende dag en nacht van de minderjarige [C], met ingang van 14 februari 2011, tot 14 juni 2011;
wijst het resterende verzoek met betrekking tot de minderjarigen [A] en [B] af.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mr. T.M.L. Veen, kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 01 februari 2011, in tegenwoordigheid van A. Ubels-Bonder, griffier, en door de rechter en de griffier ondertekend.-
Van deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van deze uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof te Leeuwarden. Het hoger beroep moet door tussenkomst van een advocaat worden ingesteld.