Beoordeling van het geschil
3.1 Artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb bepaalt dat ingeval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Het verzoek wordt gedaan tegelijk met de intrekking van het beroep.
3.2 Ingevolge artikel 8:75 van de Awb is de rechtbank bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken.
3.3 Ingevolge artikel 1, aanhef en onderdelen a en b van het Besluit kan een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb uitsluitend betrekking hebben op:
a. kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand,
b. kosten van een getuige, deskundige of tolk die door een partij of een belanghebbende is meegebracht of opgeroepen, dan wel van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht.
3.4 Ingevolge artikel 2, aanhef en onderdelen a en b van het Besluit wordt het bedrag van de kosten bij de uitspraak als volgt vastgesteld:
a. ten aanzien van de kosten, bedoeld in artikel 1, onderdeel a: overeenkomstig het in de bijlage opgenomen tarief;
b. ten aanzien van de kosten, bedoeld in artikel 1, onderdeel b: op de vergoeding die ingevolge artikel 8:36 van de Algemene wet bestuursrecht is verschuldigd indien de kosten zijn gemaakt in bezwaar of administratief beroep wordt deze vergoeding vastgesteld met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken;
3.5 Ingevolge artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken - voor zover hier van belang - geldt voor werkzaamheden als bedoeld in artikel 3 onderdeel a, van de Wet tarieven in Strafzaken, waarvoor geen speciaal tarief is bepaald, naar gelang de werkzaamheden niet of in meer of mindere mate van wetenschappelijke of bijzondere aard zijn, een tarief van ten hoogste € 81,23 per uur.
3.6 Ingevolge artikel 15 van het Besluit tarieven in strafzaken worden de bedragen, genoemd in dit besluit, verhoogd met de omzetbelasting die daarover is verschuldigd.
3.7 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verzoeker op 10 augustus 2010 in redelijkheid kunnen beslissen om rechtsbijstand in te roepen en om een deskundige in te schakelen ten behoeve van het in stellen van een beroepsprocedure gericht tegen de door verweerder gedane uitspraak op bezwaar van 30 juli 2010, nu verweerder bij deze uitspraak de bij de WOZ-beschikking vastgestelde waarde van de onroerende zaak heeft gehandhaafd en de termijn voor het instellen van beroep tegen deze uitspraak op 31 juli 2010 was aangevangen. Dat verweerder op 5 augustus 2010 contact heeft opgenomen met verzoeker over de uitspraak op bezwaar en hij verzoeker heeft aangeboden om een hertaxatie van de onroerende zaak te laten uitvoeren, doet hieraan niet af. Hierbij wijst de rechtbank verweerder erop dat het veeleer op zijn weg lag om alvorens te beslissen op verzoekers bezwaar, een hertaxatie van de onroerende zaak te verrichten en niet eerst ná het doen van uitspraak op bezwaar. De rechtbank wijst verweerder er daarnaast op dat, gelet op de beroepstermijn van zes weken, van verzoeker niet kon worden gevergd dat hij zou wachten tot het treffen van maatregelen voor het instellen van beroep bij de rechtbank totdat verweerder de hertaxatie van zijn onroerende zaak had afgerond. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verzoeker op 2 september 2010 vervolgens in redelijkheid kunnen beslissen om over te gaan tot het laten indienen van een beroepschrift door de door hem ingeschakelde rechtsbijstandverlener. Dit beroepschrift heeft hij naar het oordeel van de rechtbank overeenkomstig het bepaalde in artikel 6:5 van de Awb terecht voorzien van de - mede aan de hand van het opgemaakte taxatierapport geformuleerde - gronden van het beroep. Dat verzoeker op 2 september 2010 nog in bespreking was met verweerder, althans met diens taxateur, over de waardevaststelling, behoefde verzoeker naar het oordeel van de rechtbank er niet van te weerhouden om een (gemotiveerd) beroepschrift in te dienen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat reeds op 2 september 2010 een rechtsgeldig compromis tot stand is gekomen tussen verzoeker en verweerder over de waardevaststelling. De rechtbank stelt vast dat eerst uit verweerders brief van 10 september 2010, zijnde de laatste dag van de beroepstermijn, volgt dat verweerder de waarde van de onroerende zaak zal verminderen tot een bedrag van € 370.000,--.
3.8 Naar het oordeel van de rechtbank staat de omstandigheid dat [B] is gelieerd aan [A] er niet aan in de weg om [D] aan te merken als een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht. Ter zitting heeft eisers gemachtigde verklaard dat [D] als taxateur staat ingeschreven bij het Kandidaat Register Makelaar Taxateur (KRMT) en voldoet aan de door het KRMT gestelde verplichtingen van permanente educatie. De rechtbank heeft geen reden om hieraan te twijfelen, te meer niet nu het door hem opgestelde taxatierapport het logo bevat van het KRMT. Gelet op de aldus aan te nemen specifieke expertise op het gebied van taxaties van onroerende zaken, mocht eiser naar het oordeel van de rechtbank ervan uitgaan dat [D] een bijdrage zou leveren aan een voor eiser gunstige beantwoording door de rechtbank van een voor de uitkomst van het geschil relevante vraag (vergelijk CRvB 13 april 2005, nr. 03/6324 WAO, AB 2005, 347). Derhalve kan [D] naar het oordeel van de rechtbank worden beschouwd als een deskundige als bedoeld in artikel 1, aanhef en onderdeel b, van het Besluit.
3.9 Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de onder punt 1.5 omschreven werkwijze van [A] dat verzoeker aan zijn gemachtigde proceskosten verschuldigd is geworden, nu verweerder de waarde van de onroerende zaak - naar moet worden aangenomen - naar aanleiding van ingestelde beroep heeft verminderd. Zoals volgt uit hetgeen onder punt 1.9 staat vermeld, zijn deze kosten aan verzoeker in rekening gebracht. Gelet hierop, verwerpt de rechtbank verweerders stelling dat verzoeker geen proceskosten heeft behoeven te maken. Dat verzoekers gemachtigde de hoogte van de door verzoeker verschuldigde proceskosten heeft bepaald overeenkomstig het bedrag van de door verweerder - haar inziens - aan verzoeker op grond van het Besluit te vergoeden proceskosten, maakt dit oordeel niet anders.
3.10 Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1, aanhef en onderdeel a, van het Besluit. De rechtbank stelt deze kosten op de voet van het Besluit vast op een bedrag van € 437,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 437,-- en een wegingsfactor 1). Daarnaast ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten van een deskundige als bedoeld in artikel 1, aanhef en onderdeel b, van het Besluit. De rechtbank stelt deze kosten vast op het door verzoekers gemachtigde aan verzoeker gefactureerde bedrag van € 327,25. Hierbij overweegt de rechtbank dat het aantal aan de taxatie bestede uren haar niet onredelijk voorkomt en het gehanteerde uurtarief in overeenstemming is met hetgeen onder de punten 3.5 en 3.6 is overwogen.