ECLI:NL:RBASS:2011:BQ0149

Rechtbank Assen

Datum uitspraak
5 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
85266 / KG ZA 11-47
Instantie
Rechtbank Assen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • H. Wolthuis
  • K. Wijmenga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vorderingen PB Hoeve Beheer B.V. inzake beursbeding en non-concurrentiebeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Assen op 5 april 2011 uitspraak gedaan in een kort geding tussen PB Hoeve Beheer B.V. en Stichting Prins Bernhard Hoeve. De vorderingen van PB Hoeve Beheer zijn afgewezen. De kern van de zaak betreft de vraag of PB Hoeve Beheer gebonden is aan een kwalitatieve verplichting, het zogenaamde beursbeding, dat is opgenomen in koopovereenkomsten waarbij zij geen partij is. De rechtbank oordeelde dat het beursbeding enkel geldt ten opzichte van de eigenaren of zakelijk gerechtigden en niet voor PB Hoeve Beheer als gebruiker, aangezien dit niet expliciet was overeengekomen in de koopovereenkomsten. PB Hoeve Beheer had een gebruiksovereenkomst met VOF Jaarmarkt Zuidlaren, waarin andere voorwaarden waren opgenomen. De rechtbank concludeerde dat de vorderingen van PB Hoeve Beheer, waaronder de opschorting van het non-concurrentiebeding, niet toewijsbaar waren. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen grond was voor de gevorderde opschorting en dat de vorderingen niet geschikt waren voor een kort geding, omdat ze niet op voorlopige maatregelen waren gebaseerd. PB Hoeve Beheer werd veroordeeld in de proceskosten van de Stichting, die op € 1.384,00 werden begroot.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ASSEN
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 85266 / KG ZA 11-47
Vonnis in kort geding van 5 april 2011
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PBHOEVE BEHEER B.V.,
gevestigd te Zuidlaren,
eiseres,
advocaat mr. D.K. Kupers te Groningen,
tegen
de stichting
STICHTING PRINS BERNHARD HOEVE,
gevestigd te Leeuwarden,
gedaagde,
advocaat mr. B. Korvemaker te Leeuwarden.
Partijen zullen hierna PBHoeve Beheer en de Stichting genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 14 maart 2011;
- de mondelinge behandeling van 22 maart 2011;
- de pleitnota van PBHoeve Beheer;
- de pleitnota van de Stichting;
- de overige in het geding gebrachte bescheiden.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Het beurzencomplex te Zuidlaren, hierna: Prins Bernhardhoeve, is door de Stichting medio oktober 2006 verkocht en geleverd aan de besloten vennootschap Rimag Beheer B.V. te Leeuwarden. In deze akte is de volgende kwalitatieve verplichting opgenomen (hierna aangeduid als: het beursbeding).
“A. Als kwalitatieve verplichting, zoals bedoeld in artikel 6:252 Burgerlijk Wetboek, wordt bedongen dat de koper het gekochte nimmer zal gebruiken voor beursevenementen en dergelijke, uitgezonderd het gebruik van het complex met betrekking tot muziekevenementen, sportevenementen en evenementen waarbij grotendeels paarden zijn betrokken.
B. De koper verplicht zich bij deze om de in de deze akte sub A. tot en met C. opgenomen bepalingen met betrekking tot deze kwalitatieve verplichting woordelijk gelijkluidend bij elke akte van vervreemding in eigendom of vestiging van een zakelijk genotsrecht van het geheel of een gedeelte van het onderhavige registergoed aan de nieuwe verkrijger van de eigendom of het zakelijk genotsrecht ten behoeve van de verkoper (Stichting Prins Bernhardhoeve) of diens rechtsopvolger op te leggen, te bedingen en namens hem aan te nemen.
C. Bij overtreding van één van de hiervoor gemaakte bepalingen is de koper een direct opeisbare boete verschuldigd van één miljoen euro (€ 1.000.000,00) ten behoeve van de verkoper. De koper of zijn opvolgende verkrijgers zullen nalatig zijn door het enkele feit van de overtreding zonder dat enige ingebrekestelling bij deurwaardersexploot of anderszins nodig zal zijn.”
2.2. Bij akte van 15 januari 2007 heeft Rimag Beheer B.V. de Prins Bernardhoeve verkocht aan VOF Jaarmarkt Zuidlaren. Ook in deze akte is de hiervoor geciteerde kwalitatieve verplichting opgenomen.
2.3. Met de huidige eigenaar van de Prins Bernardhoeve,VOF Jaarmarkt Zuidlaren, heeft PBHoeve Beheer een gebruiksovereenkomst gesloten, waarbij PBHoeve Beheer met ingang van 10 september 2009 het gebruiksrecht heeft verkregen van VOF Jaarmarkt Zuidlaren tot 1 oktober 2011.
In de gebruiksovereenkomst is - voor zover hier van belang - bepaald:
“In aanmerking nemende:
(…)
Alle activiteiten dienen vooralsnog te zijn afgestemd op het aanwezige “beursbeding”, waarvan een kopie van de tekst in een bijlage aan deze overeenkomst is bijgevoegd.
Indien hier verruiming in mogelijk is zal gebruikgever dit per ommegaande melden.
Gebruikgever zal zich inspannen deze verruiming tot stand te brengen.
(…)
Artikel 1
(…)
1.2 De ruimte is uitsluitend bestemd om als evenementenruimte /beursruimte in de ruimste zin te worden gebruikt, met inachtneming van de inhoud en de boetebepalingen zoals is opgenomen in het beurs/ kettingbeding welke in de bijlage is bijgevoegd. Gebruikgever stemt ermee in dat buiten het beding vallen, sportevenementen, muziekevenementen, vlooienmarkten/braderieën en evenementen waar dieren (niet zijnde alleen paarden) bij betrokken zijn. Gebruikgever geeft toestemming dat aan voornoemde evenementen gekoppelde standruimteverhuur en artikelverkoop toegestaan is.”
2.4. De Prins Bernardhoeve heeft een vloeroppervlakte van 40.000m², waarvan PBHoeve Beheer thans 15.000 m² exploiteert.
In het Noorden zijn verder de volgende beurscomplexen: de Martiniplaza te Groningen met een vloeroppervlakte van 15.000 m², de TT-hal te Assen met een vloeroppervlakte van 14.000 m² en het WTC Expo te Leeuwarden met een vloeroppervlakte van 45.000 m².
De Stichting was ten tijde van de verkoop en levering van de Prins Bernardhoeve eveneens eigenaar van het WTC Expo, maar is thans geen eigenaar meer.
2.5. De Stichting heeft medio november 2009 zonder resultaat een kort geding aangespannen tegen PBHoeve Beheer over het gebruik van de naam Prins Bernardhoeve door PBHoeve Beheer.
2.6. Bij akte van 28 oktober 2010 heeft de Stichting haar statuten gewijzigd en opnieuw vastgesteld, daarbij is als doel van de Stichting opgenomen:
“Artikel 2
1. De Stichting heeft ten doel het bevorderen, respectievelijk doen bevorderen van de economische ontwikkeling in de regio Noord-Nederland, zulks in het bijzonder in de provincies Groningen, Fryslân en Drenthe en in het bijzonder door het organiseren, respectievelijk het doen organiseren van beurzen, tentoonstellingen en evenementen en het aanbieden, respectievelijk het doen aanbieden van daarbij behorende ondersteunende diensten.
2. Tot het doel van de Stichting behoort voorts al hetgeen met het vorenstaande verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn, alles in de ruimste zin.”
2.7. PBHoeve Beheer heeft verschillende malen geprobeerd (schriftelijk) met bestuur en directie van de Stichting in overleg te treden over (de omvang) van het beursbeding.
2.8. Laatstelijk heeft de Stichting bij monde van de heer [directeur van de stichting] (directeur van de Stichting) PBHoeve Beheer in dat verband op 18 januari 2011 bericht:
“(…) Het concurrentiebeding blijft in zijn geheel van kracht, maar kan in de toekomst tevens als basis dienen voor onderdelen van samenwerking.”
2.9. De raadsman van PBHoeve Beheer heeft daarna eerst één van de per 1 februari 2011 benoemde bestuursleden van de Stichting, de heer [bestuurslid van de stichting], aangeschreven. Nadat de heer [bestuurslid van de stichting] de op 14 februari 2011 gemaakte afspraak voor een gesprek heeft afgezegd, is het voltallige bestuur, zonder resultaat, aangeschreven.
3. Het geschil
3.1. PBHoeve Beheer vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de Stichting
1) zal gelasten het non-concurrentiebeding zoals bepaald in de kwalitatieve verplichting zoals opgenomen voor het eerst in de akte van levering van 4 oktober 2006 met betrekking tot het beurscomplex de Prins Bernardhoeve te Zuidlaren, in al haar onderdelen op te schorten; en voorts,
2) zal verbieden uitvoering te geven aan het non-concurrentiebeding voornoemd, alsmede,
3) zal bepalen dat indien de Stichting niet voldoet aan de op grond van de hiervoor gevorderde veroordelingen, een dwangsom verbeurt jegens PBHoeve Beheer van
€ 1.250.000,00 per overtreding, althans een zodanige dwangsom als de voorzieningenrechter in goede justitie billijk acht;
4) met veroordeling van de Stichting in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten vanaf 14 dagen na het wijzen van dit vonnis.
3.2. Ter onderbouwing van haar vordering heeft PBHoeve Beheer een vijftal gronden aangevoerd. Deze komen samengevat op het volgende neer.
PBHoeve Beheer stelt zich ten eerste op het standpunt dat in de gegeven omstandigheden het beursbeding nietig is op grond van artikel 6 Mededingingswet (hierna Mw). Gelet op het bepaalde in artikel 6 lid 2 Mw kan PBHoeve Beheer als gebruiker van de onroerende zaak – ook al is zij geen partij bij de oorspronkelijke overeenkomst – de Stichting in deze procedure rechtstreeks aanspreken.
Daarnaast stelt PBHoeve Beheer zich op het standpunt dat het bestreden beursbeding te beperkend is in de zin van artikel 6:259 BW.
Op basis van de overgelegde stukken blijkt naar het oordeel van PBHoeve Beheer dat de Prins Bernard Hoeve zonder het beursbeding van grote economische waarde was voor het dorp Zuidlaren en de gemeente Tynaarlo en dat op het moment dat het PBHoeve Beheer verboden was beurzen en evenementen te organiseren dit de economische ontwikkeling van het dorp heeft geschaad en nog steeds schaadt. Ook is in dat kader gesteld dat blijkens de toelichting op artikel 6:259 BW een redelijk belang ontbreekt in het geval van een concurrentiebeding ten behoeve van een bedrijf dat niet meer door de schuldeiser wordt uitgeoefend. De Stichting is geen eigenaar meer van het beursgebouw in Leeuwarden en heeft daardoor geen (redelijk) belang meer bij nakoming van het beursbeding.
PBHoeve Beheer wijst er in dit verband op dat een eventuele vordering tot nakoming van dit beding door de Stichting (tevens) misbruik van recht oplevert, althans dat instandhouding van het beding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar wordt geacht.
PBHoeve Beheer voert daarnaast aan dat de Stichting een economische machtspositie heeft in de zin van artikel 24 Mw. Het misbruik is naar de mening van PBHoeve Beheer gelegen in het feit dat de Stichting - beschikkende over het beurscomplex - destijds heeft bedongen dat er maar een faciliteit (het WTC Expo) beschikbaar is voor het organiseren van beurzen. De sanctie van misbruik maken van een economische machtspositie is nietigheid.
Tenslotte stelt PBHoeve dat het beursbeding in strijd is met het statutaire doel van de Stichting, nu de Stichting zich een maatschappelijke functie heeft toegedicht als hoeder van de economische ontwikkeling in de regio Noord-Nederland. In dit verband herhaalt PBHoeve Beheer dat instandhouding van het beursbeding de economische ontwikkeling in Zuidlaren en omstreken in negatieve zin beïnvloedt. Voorts wordt gewezen op artikel 2:14 lid 1 BW waarin is bepaald dat besluiten in strijd met statuten nietig zijn, tenzij uit de wet anders voortvloeit.
3.3. De Stichting heeft ten verweer aangevoerd dat PBHoeve Beheer, als huurder, niet gebonden is aan het beursbeding. Dat geldt naar de mening van de Stichting voor de kwalitatieve verplichting en het kettingbeding, zodat PBHoeve Beheer geen beroep toekomt op de regeling van artikel 6:259 BW. De Stichting meent dat dat ook inhoudelijk geldt, daar het bestemmingsplan PBHoeve Beheer niet in de weg zit en de Stichting nog steeds een redelijk belang heeft.
De Stichting wijst er op dat de twee overeenkomsten die in het geding zijn, de koopovereenkomst waarbij de verplichting is bedongen, en de gebruiksovereenkomst van PBHoeve Beheer, geen overeenkomsten zijn in de zin van artikel 6 Mw. En in het geval de overeenkomsten wel in die zin kunnen worden aangemerkt, er hooguit sprake is van verticale overeenkomsten met een gevolgbeding.
Daarnaast merkt de Stichting op dat PBHoeve Beheer, hoewel dat op haar weg ligt, nalaat te stellen en te bewijzen dat sprake is van een merkbare verstoring van de relevante markt. Ook heeft PBHoeve Beheer nagelaten te stellen en te bewijzen waarom sprake is van (een) strekkingsbeding(en). De Stichting betwist dat daar sprake van is.
De Stichting meent verder dat de gebruiksovereenkomst van PBHoeve Beheer buiten artikel 6 Mw valt op grond van de groepsvrijstelling en dat dit op dit moment tevens geldt voor de koopovereenkomst.
Tenslotte stelt de Stichting dat PBHoeve Beheer de geldigheid van het beursbeding in de koopovereenkomst niet kan aantasten, ook niet in kort geding.
Geconcludeerd wordt tot niet-ontvankelijk verklaring van PBHoeve Beheer, althans dat de vorderingen dienen te worden afgewezen, met veroordeling van PBHoeve in de kosten van deze procedure.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. De vraag die in dit kort geding ter beantwoording voorligt is of de door PBHoeve Beheer aangevoerde gronden kunnen leiden tot de opschorting (in al haar onderdelen) van het non-concurrentiebeding zoals bepaald in de kwalitatieve verplichting die voor het eerst in de akte van levering van 4 oktober 2006 met betrekking tot het beurscomplex de Prins Bernardhoeve te Zuidlaren is opgenomen, en tot een aan de Stichting op te leggen verbod uitvoering te geven aan dat non-concurrentiebeding.
4.2. Ter beantwoording van deze vraag zal eerst worden ingegaan op het bepaalde in artikel 6:252 BW. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan op grond daarvan helderheid worden verschaft over de status van de in het geding zijnde koopovereenkomst van 4 oktober 2006 tussen de Stichting en Rimag Beheer B.V. - en daaropvolgend de koopovereenkomst tussen Rimag Beheer B.V. en VOF Jaarmarkt Zuidlaren -, alsmede de gebruiksovereenkomst van 10 september 2009 tussen VOF Jaarmarkt Zuidlaren en PBHoeve Beheer en de daarbij betrokken partijen.
4.3. Tussen partijen is niet in geschil dat het beding als opgenomen in voornoemde koopovereenkomst van 4 oktober 2006 dient te worden gekwalificeerd als een kwalitatieve verplichting in de zin van artikel 6:252 BW. In het eerste lid van dit artikel is bepaald dat bij een overeenkomst kan worden bedongen dat de verplichting van een der partijen om iets te dulden of niet te doen ten aanzien van een haar toebehorend registergoed, zal overgaan op degenen die het goed onder bijzondere titel zullen verkrijgen, en dat mede gebonden zullen zijn degenen die van de rechthebbende een recht tot gebruik van het goed zullen verkrijgen.
Vaststaat dat partijen bij de (koop)overeenkomst van 4 oktober 2006, waarbij de kwalitatieve verplichting is bedongen, de Stichting en Rimag Beheer B.V. zijn en dat deze verplichting ook is genomen in de nadien tussen Rimag Beheer B.V. en VOF Jaarmarkt Zuidlaren gesloten (koop)overeenkomst.
Uit de tekst van het beursbeding in deze koopovereenkomsten vloeit voort dat partijen het beding hebben willen beperken tot eigenaren of zakelijk gerechtigden en niet hebben willen opleggen aan gebruikers met een persoonlijk recht, zoals PBHoeve Beheer.
Voorts staat vast dat in de tussen VOF Jaarmarkt Zuidlaren en PBHoeve Beheer gesloten gebruiksovereenkomst ten aanzien van het gebruik is bepaald, dat de ruimte uitsluitend is bestemd om als evenementenruimte /beursruimte in de ruimste zin van het woord te worden gebruikt, met in achtneming van de inhoud en de boetebepalingen, zoals opgenomen in het beurs/ kettingbeding. Verder heeft de gebruikgever aangegeven ermee instemmen dat een aantal nader omschreven evenementen buiten het beding vallen.
4.4. Met andere woorden de in de hiervoor genoemde koopovereenkomsten opgenomen kwalitatieve verplichting heeft slechts gelding ten opzichte van de eigenaren of de zakelijk gerechtigden en niet ten opzichte van PBHoeve Beheer als gebruiker, nu partijen bij de koopovereenkomsten dit nadrukkelijk niet zijn overeengekomen.
Het voorgaande blijkt evenzeer uit de tekst van het beding onder C, waarin is bepaald dat bij overtreding de koper of zijn opvolgende rechtsverkrijgers een direct opeisbare boete verschuldigd is van één miljoen euro (€ 1.000.000,00) ten behoeve van de verkoper.
Op de zitting heeft de Stichting ook bevestigd dat zij PBHoeve Beheer geen boete zal opleggen in het geval het beursbeding door PBHoeve Beheer zal worden overtreden.
Dat VOF Jaarmarkt Zuidlaren vervolgens in de met PBHoeve Beheer gesloten gebruikersovereenkomst ook een beursbeding heeft opgenomen maakt de constatering dat de kwalitatieve verplichting alleen geldt ten opzichte van de eigenaren of zakelijk gerechtigden niet anders.
4.5. Het vorenstaande heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter consequenties voor het beroep van PBHoeve Beheer op artikel 6:259 BW. Voor een beroep op dit artikel is vereist dat een verband dient te bestaan tussen de kwaliteit van de rechthebbende of gebruiker en de verplichting (vgl. artikel 6:259 BW aant. 2.a). Zoals hiervoor is overwogen ontbreekt dat verband in dit geval, omdat PBHoeve Beheer, als gebruiker, niet gebonden is aan de in de koopovereenkomst opgenomen kwalitatieve verplichting. Ook hier geldt dat het gegeven dat VOF Jaarmarkt Zuidlaren in de met PBHoeve Beheer gesloten gebruikersovereenkomst een beursbeding heeft opgenomen niet tot een andere conclusie dient te leiden.
Aldus beschouwd komt PBHoeve Beheer geen beroep toe op artikel 6:259 BW. Het inhoudelijke verweer van de Stichting met betrekking tot dit artikel behoeft daarmee geen verdere bespreking meer.
4.6. Op grond van het bovenstaande concludeert de voorzieningenrechter dat voor de door PBHoeve Beheer gevorderde opschorting van het non-concurrentiebeding en het gevorderde gebod uitvoering te geven aan dit non-concurrentiebeding, geen plaats is. Dit nog daargelaten dat de wijze waarop deze vorderingen zijn ingekleed niet kunnen worden beschouwd als voorlopige maatregelen, nu de vorderingen niet op enigerlei wijze zijn begrensd.
Toewijzing van deze ongeclausuleerde vorderingen zou overigens ook neerkomen op een verklaring voor recht, waarvoor in kort geding geen plaats is. Immers, toewijzing van de op deze wijze ingeklede vorderingen zou neerkomen op een vaststelling van de rechtsverhouding tussen partijen en niet gaan om een prognose van de voorzieningenrechter over welk oordeel de bodemrechter heeft ten aanzien van die rechtsverhouding.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen ook om die reden niet voor toewijzing vatbaar zijn.
4.7. De voorzieningenrechter overweegt voorts evenwel nog het volgende ten aanzien van de door PBHoeve Beheer naar voren gebrachte gronden.
PBHoeve Beheer stelt dat het beursbeding nietig is op grond van artikel 6 Mw, welke stelling gemotiveerd door de Stichting is bestreden.
Voor de beoordeling van die stelling is in de eerste plaats van belang, zoals reeds overwogen, dat PBHoeve Beheer, als gebruiker, ten opzichte van de Stichting niet gebonden is aan het in geding zijnde beursbeding in de koopovereenkomsten.
Daarvoor is redengevend dat PBHoeve Beheer geen partij is bij de tussen de Stichting en Rimag Beheer BV/ Rimag Beheer B.V. en VOF Jaarmarkt Zuidlaren gesloten overeenkomsten en het beursbeding slechts ziet op degenen die het beurscomplex onder bijzondere titel verkrijgen en het beursbeding niet ten aanzien van degenen die een recht tot gebruik van het beurscomplex verkrijgen is gemaakt.
In het - ook door de Stichting aangehaalde - arrest van de Hoge Raad van 19 januari 2009 (Gemeente Heerlen/Whizz Croissanterie) is overwogen dat artikel 6 Mw geen recht van openbare orde bevat. Dat brengt met zich mee dat in rechte slechts een oordeel kan worden geven over nietigheid van het beding als de sanctie van de nietigheid wordt ingeroepen door één van de partijen bij de overeenkomst, waarbij dat beding is overeengekomen.
Nu PBHoeve Beheer geen partij is bij die overeenkomst kan PBHoeve Beheer ten opzichte van de Stichting de nietigheidssanctie van artikel 6 Mw niet inroepen.
4.8. Ten aanzien van de stelling dat het vorderen van nakoming van het beding door de Stichting (tevens) misbruik van recht op levert, althans misbruik van machtspositie wordt ten overvloede het volgende overwogen.
Ook in dit verband wordt vooropgesteld dat PBHoeve Beheer geen partij is bij de koopovereenkomsten waarin het beding is opgenomen, waarvan in het kader van deze procedure wordt gesteld dat dit beding nietig is. PBHoeve Beheer als gebruiker is daarmee, zoals reeds overwogen niet aan dit beding gebonden.
Voorts is de voorzieningenrechter van oordeel dat PBHoeve Beheer onvoldoende feiten en/of omstandigheden heeft gesteld met betrekking tot de noodzaak tot contracteren en een economische machtspositie op grond waarvan tot een economisch overwicht van de Stichting zou kunnen worden geconcludeerd. Dit brengt met zich dat niet wordt toegekomen aan de vraag of sprake is van misbruik van economisch overwicht.
Voorshands kan dan ook niet worden geconcludeerd dat de Stichting een beursbeding heeft bedongen waarop zij, in het licht van de omstandigheden waaronder de overeenkomst tot stand is gekomen en tegen de achtergrond van de relevante economische markt, in redelijkheid geen beroep kan doen. Overigens brengt de aard van een kortgeding procedure met zich mee dat deze niet geschikt is te komen tot een oordeel over een concrete afbakening van de in dit verband relevante markt.
4.9. Tenslotte wordt ten aanzien van de stelling dat het beursbeding in strijd is met het statutaire doel van de Stichting het volgende overwogen. PBHoeve Beheer onderbouwt onvoldoende dat door de inhoud van het beursbeding de economische ontwikkeling in de regio Noord-Nederland wordt belemmerd, althans niet wordt bevorderd, wat de eventuele nadelige effecten voor de lokale markt ook mogen zijn. Daarmee kan niet worden geoordeeld dat het beursbeding in strijd is met het statutaire doel van de Stichting.
4.10. Alle overwegingen in aanmerking nemende komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat er geen grond is voor toewijzing van de vorderingen.
4.11. PBHoeve Beheer zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Stichting worden begroot op:
- griffierecht € 568,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal € 1.384,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
1. wijst de vorderingen af,
2. veroordeelt PBHoeve Beheer in de proceskosten, aan de zijde van Stichting tot op heden begroot op € 1.384,00,
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Wolthuis, bijgestaan door mr. K. Wijmenga, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 5 april 2011.?