RECHTBANK ASSEN
Sector strafrecht
Parketnummer: 19.830184-10
19.605678-10
vonnis van de meervoudige strafkamer d.d. 12 april 2011 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[verdachte],
geboren te Hoogezand-Sappemeer op [geboortedatum] 1973,
wonende te [woonplaats],
thans verblijvende in het Huis van Bewaring te Ter Apel.
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 10 december 2010, op 18 januari 2011 en op 29 maart 2011.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. L.H. Haarsma, advocaat te Tynaarlo.
De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat
1.
hij op of omstreeks 30 augustus 2010 te Assen opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer 1] (meermalen) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het lichaam gestoken en/of gesneden, tengevolge waarvan die [slachtoffer 1] is overleden;
art 289 Wetboek van Strafrecht
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen,
terzake dat
hij op of omstreeks 30 augustus 2010 te Assen opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet die [slachtoffer 1] (meermalen) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het lichaam gestoken en/of gesneden, tengevolge waarvan die [slachtoffer 1] is overleden;
art 287 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 05 april 2010 te Assen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet met behulp van een kruisboog een pijl heeft afgeschoten naar die [slachtoffer 2], althans tegen de auto waarin die [slachtoffer 2] zich bevond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, terzake dat
hij op of omstreeks 05 april 2010 te Assen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met behulp van een kruisboog een pijl heeft afgeschoten naar die [slachtoffer 2], althans tegen de auto waarin die [slachtoffer 2] zich bevond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien ook terzake van het laatstvermelde geen veroordeling mocht volgen, terzake dat
A.
hij op of omstreeks 05 april 2010 te Assen [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met behulp van een kruisboog een pijl afgeschoten naar die [slachtoffer 2], althans tegen de auto waarin die [slachtoffer 2] zich bevond;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
B.
hij op of omstreeks 05 april 2010 te Assen opzettelijk en wederrechtelijk een auto, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de vader van [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Kennelijke taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging worden geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet geschaad in de verdediging.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie mr. S.M. von Bartheld acht hetgeen onder 1 subsidiair en onder 2 meer subsidiair onder A en B is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren en de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging zal opleggen. Voorts dient de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde partij] te worden toegewezen onder oplegging van een schadevergoedingsmaatregel. De in beslag genomen voorwerpen dienen te worden onttrokken aan het verkeer.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
De verdachte dient van het onder 1 primair tenlastegelegde, moord, te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht.
De rechtbank overweegt in dit verband dat zij niet bewezen acht dat verdachte met voorbedachte rade heeft gehandeld. Uit de hierna te noemen bewijsmiddelen volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte heeft gehandeld in een opwelling en niet vanuit een vooropgezet plan om [slachtoffer 1] te doden. De rechtbank zal verdachte derhalve van het onder 1 primair tenlastegelegde vrijspreken.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verdachte van het onder 2 primair, subsidiair en meer subsidiair onder A dient te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht.
De rechtbank overweegt met betrekking tot het onder 2 primair (poging doodslag) en subsidiair (poging zware mishandeling) tenlastegelegde dat uit de voorhanden zijnde stukken niet eenduidig blijkt hoe de feitelijke situatie was op het moment dat de pijl werd afgevuurd en de auto werd geraakt. Met name wordt niet duidelijk waar [slachtoffer 2] zich bevond ten tijde van het schieten. Gelet hierop zal de rechtbank de verdachte van het onder 2 primair en subsidiair tenlastegelegde vrijspreken.
De rechtbank overweegt met betrekking tot het onder 2 meer subsidiair onder A tenlastegelegde (bedreiging van [slachtoffer 2]) dat ook hier geldt dat niet duidelijk wordt waar [slachtoffer 2] zich bevond ten tijde van het schieten. De verschillende verklaringen die daarover zijn afgelegd door de aangever en de getuigen zijn (innerlijk) tegenstrijdig en niet consistent. De rechtbank overweegt dat het enige dat met betrekking tot dit feit als vaststaand kan worden aangenomen, is dat verdachte met een kruisboog een pijl heeft afgeschoten en dat die pijl de auto van [naam benadeelde partij] heeft geraakt en beschadigd.
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij een klap op het dak van de auto hoorde. Pas daarna werd hem duidelijk dat die klap werd veroorzaakt doordat verdachte met een kruisboog een pijl op de auto had afgeschoten. Uit de verklaring van [slachtoffer 2] valt niet af te leiden dat hij zich op het moment van het schieten daarvan bewust was en zich daardoor bedreigd voelde. Dat hij zich later, toen hij begreep wat er gebeurd was, mogelijk bedreigd heeft gevoeld doet daar niet aan af, nu bedreiging in de zin van artikel 285 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht niet eerst achteraf kan ontstaan. Er kan pas sprake zijn van bedreiging als de bedreigde weet heeft van de bedreiging op het moment van bedreiging. De rechtbank zal verdachte derhalve van het onder onder 2 meer subsidiair onder A tenlastegelegde vrijspreken.
Nu verdachte hetgeen de rechtbank bewezen zal verklaren heeft bekend en nadien niet anders heeft verklaard en hij noch zijn raadsvrouw vrijspraak heeft bepleit zal de rechtbank volstaan met een opgave van bewijsmiddelen.
Feit 1 subsidiair:
Het proces-verbaal van de politie Drenthe, district Noord, afdeling recherche, met proces-verbaalnummer PL031E2010053812, betreffende het onderzoek "nachtegaal", onder meer inhoudende, kort en zakelijk weergegeven:
Verbalisant [naam verbalisant] verklaart (op pag. 9ev) dat zij op 30 augustus 2010 na een melding van een steekpartij gingen naar de [adres] in Assen. Verbalisant zag dat het slachtoffer in de borststreek 2 (steek)wonden had. Het slachtoffer is naar het Wilhelmina Ziekenhuis in Assen vervoerd waar op 30 augustus 2010, te 23:59 uur, door de behandelende chirurg werd geconstateerd dat het slachtoffer overleden was.
Verbalisant [naam verbalisant] verklaart (op pag 19) dat op 30 augustus 2010 een steekincident heeft plaatsgevonden op de [adres] te Assen. Bij dit incident is een man om het leven gekomen. Het lichaam van de man is geïdentificeerd door twee medewerkers van Promisecare De Woude, [namen medewerkers]. Beiden voormalige begeleiders van [slachtoffer 1]. Zij deelden, na het tonen van het lichaam, mede het lichaam te herkenen van de hun bekende [naam slachtoffer 1].
Getuige [naam getuige], woonachtig aan de [adres] te Assen, verklaart (op pag 42ev) dat hij een woordenwisseling hoorde. Vanuit zijn slaapkamerraam kijkt hij in de voortuin van nummer 60. Hij ziet twee mannen. Een is buurman [verdachte]. De tweede man kent hij niet. [verdachte] liep de voordeur uit. Het latere slachtoffer liep voor hem. Volgens getuige wilde het slachtoffer gewoon weg. Vervolgens gaan ze verder met bakkeleien. Het latere slachtoffer loopt weg. Vervolgens liepen/stonden [verdachte] en die andere man midden op de weg. [verdachte] was voor het latere slachtoffer uitgekomen omdat hij dwars door een tuin was heengegaan. Getuige hoorde dat [verdachte] tegen die man zei: "Of we gaan praten of ik sla je met een baksteen. Want als je het met mij aan de stok hebt is het niet te best". Er werd vervolgens wat geduwd. Getuige zag aan de houding van [verdachte] dat hij een mes had. Hij zag dat [verdachte] met zijn linkerhand en met gestrekte arm de andere man vasthield. Getuige ziet dat [verdachte] met zijn rechterarm twee steekbewegingen maakt naar het lichaam van de man. Na de steekbewegingen ziet getuige de man neervallen. Getuige is naar het slachtoffer toegaan. De buurvrouw zei dat hij [slachtoffer 1] heet.
Getuige [naam getuige], woonachtig aan de [adres] te Assen, verklaart (op pag. 56ev) dat zij twee mannen tegenover elkaar zag staan. De ene, van nummer 60, heet volgens haar [verdachte]. Ze schreeuwden en begonnen elkaar te slaan met de armen. De onbekende die wilde weg en die werd tegengehouden door de man die getuige kent als [verdachte]. Hij probeerde er langs te komen, maar die [verdachte] hield hem tegen en gaf hem dan weer een klap. Daarop gaf de onbekende man ook weer klappen terug. [verdachte] versperde de onbekende man de doorgang. [verdachte] sloeg de man en de man viel om.
Getuige [naam getuige] verklaart (op pag. 237ev) dat zij, [verdachte] en [slachtoffer 1] in huis waren. Getuige hoort dat [verdachte] iets schreeuwt tegen [slachtoffer 1] over de hond. [slachtoffer 1] loopt naar de voordeur. [slachtoffer 1] zei toen boos tegen [verdachte]: ik kom zo terug met vrienden van mij. [slachtoffer 1] ging naar buiten en [verdachte] liep achter hem aan. [slachtoffer 1] liep naar de weg toe. [verdachte] liep er toen achteraan. Ze waren beiden tegen elkaar aan het schreeuwen en schelden en duwen. Getuige heeft tegen [verdachte] gezegd van doe normaal en kom naar binnen, maar dat deed hij niet. Even later hoorde getuige geklop aan de voordeur. [verdachte] stond daar onder het bloed. Hij zei tegen getuige: Ik heb hem neergestoken. Getuige zag dat [slachtoffer 1] onder het bloed op straat lag. [verdachte] had zijn mes ingeklapt in zijn hand had. Hij vertelde dat hij het met dat mes had gedaan.
Verdachte verklaart (op pag 148ev) dat [slachtoffer 1] iets over verdachte en zijn hond zei en dat hij ook nog wel een groep jongens op zou halen. Verdachte verklaart dat hij daardoor bang werd en agressiever. [slachtoffer 1] stond op en deed de voordeur open. Hij wilde met de fiets weg. Verdachte hield de fiets tegen. [slachtoffer 1] liep weg in de richting van de straat. Verdachte liep achter hem aan en wilde met hem praten. Op straat gaf [slachtoffer 1] verdachte een drukker. Verdachte is toen voor hem gaan staan. [slachtoffer 1] wou uithalen richting verdachtes gezicht. Verdachte sloeg tegelijk en weerde hem af. Verdachte raakte hem. Toen wilde [slachtoffer 1] verdachte weer slaan. Verdachte verklaart dat hij hem toen blijkbaar heeft gestoken met zijn mes dat in zijn broekzak zat. Verdachte denkt dat hij het mes bij de eerste klap uit zijn broekzak heeft gehaald. Hij stak recht vooruit.
Verdachte verklaart (op pag 161ev) over zijn mes. Hij heeft het mes normaal altijd bij zich in zijn broekzak. Hij is heel handig met het mes, hij kan het in een fractie van een seconde openklappen. Verdachte verklaart dat hij het mes heeft gepakt en dat hij [slachtoffer 1] blijkbaar direct heeft gestoken. Er zat misschien 20 tot 30 seconden tussen. Verdachte verklaart dat hij die beslissing niet heeft genomen, het is een moment dat je dat doet. Verdachte bedoelt daarmee te zeggen dat het gewoon gebeurt. Verdachte zegt dat hij weet dat hij gestoken heeft. Hij heeft zelf bloed gezien. Hij zag bloed bij de rechterschouder/borst van [slachtoffer 1].
Verdachte verklaart (op pag 196) dat het getoonde mes (dat op aanwijzing van verdachte in zijn scooter is aangetroffen) zijn mes is en dit het mes is waarmee hij heeft gestoken.
Het NFI rapport inhoudende het pathologie onderzoek naar de dood van [slachtoffer 1], opgemaakt op 21 december 2010 door [naam arts], arts en patholoog. De patholoog komt na de sectie op het lichaam van [slachtoffer 1] tot de conclusie, dat het intreden van de dood zondermeer verklaard wordt door verbloeding en orgaanschade aan het hart tengevolge van een steekletsel links aan de borst. De patholoog heeft meerdere steekkanalen in de borst aangetroffen.
Feit 2 meer subsidiair onder B:
De aangifte van [slachtoffer 2], namens zijn vader [naam benadeelde partij], van beschadiging van een zwarte personenauto, merk Mercedes van zijn vader. Aangever hoorde een klap op het dak van de auto. Aangever zag op de eerste etage van een woning aan de Vredeveldseweg te Assen een man, die hij kent als [verdachte], staan met een kruisboog. Er zit een kras dwars over het dak van de auto.
Verdachte verklaart (op pag 209ev) dat hij met zijn vriendin op het adres aan de Vredeveldseweg was. Hij zag dat er een stuk of zeven à negen jongens buiten stonden. Hij herkende [slachtoffer 2]. Ze hadden knuppels bij zich. Ze dreigden. Verdachte was boven. Hij heeft zijn kruisboog gepakt en heeft het slaapkamerraam open gedaan. Met zijn rechterhand heeft hij een pij1 afgevuurd naar buiten in de richting van een auto, een donkere Mercedes.
Verbalisant [naam verbalisant] verklaart (op pag 53ev) dat het in beslag genomen voorwerp, een kruisboog, zijnde een toestel ingericht en geschikt voor het verschieten van pijlen.
De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en onder 2 meer subsidiair onder B tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 30 augustus 2010 te Assen opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet die [slachtoffer 1] meermalen met een mes in het lichaam gestoken tengevolge waarvan die [slachtoffer 1] is overleden;
2.
B.
hij op 05 april 2010 te Assen opzettelijk en wederrechtelijk een auto toebehorende aan de vader van [slachtoffer 2], heeft beschadigd.
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring. Elk bewijsmiddel is slechts gebruikt voor het bewijs van het feit, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De verdachte zal van het onder 1 en onder 2 meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op:
onder 1: doodslag,
strafbaar gesteld bij artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht;
onder 2: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen,
strafbaar gesteld bij artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht.
De strafbaarheid van de verdachte
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging pleit voor ontslag van alle rechtsvervolging, omdat, gelet op de inhoud van het procesdossier alsmede gelet op de rapportages van de psycholoog en de psychiater, sprake is van een schulduitsluitingsgrond zijnde psychische overmacht. Verdachte zou, zo stelt de raadsvrouwe, niet tot zijn daad zijn overgegaan wanneer hem niet door een externe factor ernstige angst zou zijn aangejaagd.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat er geen sprake was van een situatie waarbij verdachte niet anders kón handelen dan [slachtoffer 1] te doden, dat hij geen wilsvrijheid meer had. Er was geen acute dreiging want [slachtoffer 1] wilde juist weglopen. Verdachte had de politie kunnen bellen als hij zich bedreigd voelde of hij had zelf weg kunnen gaan. Er was geen sprake van een acute dreiging waaraan verdachte geen weerstand hoefde te bieden. De officier van justitie wijst er voorts op dat in de jurisprudentie een beroep op psychische overmacht bijna nooit wordt gehonoreerd.
Het oordeel van de rechtbank.
Voor een geslaagd beroep op psychische overmacht moet aannemelijk zijn dat er bij de verdachte ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde feit sprake was van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden, zodat van hem in redelijkheid niet gevergd kon worden dat hij zich onthield van het aanvallen van [slachtoffer 1].
Uit de ter terechtzitting verhandelde feiten en omstandigheden is geenszins naar voren gekomen dat er redelijke gronden waren waarop verdachte kon menen over te moeten gaan tot een aanval op [slachtoffer 1] met een mes. Integendeel, de verdachte is degene die, nadat [slachtoffer 1] de woning had verlaten, achter [slachtoffer 1] is aangelopen, de confrontatie met [slachtoffer 1] heeft gezocht en vervolgens [slachtoffer 1] heeft aangevallen. De enkele omstandigheid dat verdachte stelt dat hij meende zich te moeten verdedigen omdat [slachtoffer 1] zou hebben gezegd dat hij een bult jongens op zou halen, levert geen geslaagd beroep op psychische overmacht op. Ook de omstandigheid dat hij een aantal maanden eerder is bedreigd door een groep jongens leidt niet tot een andere gevolgtrekking.
Het beroep op psychische overmacht wordt dan ook verworpen
De rechtbank heeft kennis genomen van een psychiatrisch rapport d.d. 7 december 2010, opgemaakt door [naam psychiater], psychiater in opleiding en [naam psychiater], psychiater.
Dit rapport houdt onder meer in als conclusie - zakelijk weergegeven -:
Verdachte is zowel lijdende aan ziekelijke stoornissen van de geestvermogens (er is sprake van alcohol- en cannabisafhankelijkheid) als aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens (antisociale persoonlijkheidsstoornis). Deze stoornissen waren ten tijde van het ten laste gelegde aanwezig. Onderzoeker adviseert om verdachte op grond van de ziekelijke stoornissen verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren.
De rechtbank heeft kennis genomen van een psychologisch rapport van [naam psycholoog], klinisch psycholoog d.d. 29 november 2010. Dit rapport houdt onder meer in als conclusie - zakelijk weergegeven -:
Er is bij verdachte sprake van zowel een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens als een ziekelijke stoornis. Naast paniekklachten en verslavingsproblematiek is er ook duidelijk sprake van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met borderline kenmerken. De stoornis en de gebrekkige ontwikkeling waren ook aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde. Zowel het gebruik van verslavende middelen als de onderliggende gevoelens van woede, angst en onmacht alsmede de persoonlijkheidskenmerken van verdachte (zoals de antisociale ontwikkeling in gedrag waarbij agressie een copingstrategie is) zijn volgens onderzoeker van grote invloed geweest op het ten laste gelegde feit. Gezien de relatie tussen de aanwezige ernstige pathologie en het ten laste gelegde concludeert de onderzoeker dat er sprake is van verminderde toerekeningsvatbaarheid.
De rechtbank verenigt zich, mede gelet op de door haar aannemelijk geachte toedracht van de feiten en de persoon van de verdachte, met voormelde conclusies en maakt die tot de hare.
De rechtbank is derhalve van oordeel, dat het hiervoor bewezen verklaarde aan de verdachte kan worden toegerekend, zij het in verminderde mate.
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden straf in aanmerking: de aard en de ernst van de gepleegde feiten; de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan; hetgeen de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de persoon van de verdachte; de eis van de officier van justitie; het pleidooi van de raadsvrouw van de verdachte; de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 4 maart 2011, waaruit blijkt dat de verdachte eerder ter zake van misdrijven is veroordeeld; het over verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies d.d. 6 december 2010 van Verslavingszorg Noord Nederland, alsmede het psychiatrisch onderzoek d.d. 7 december 2010 opgemaakt door de deskundigen [namen deskundigen] en het psychologisch onderzoek d.d. 29 november 2010 opgemaakt door de deskundige [naam deskundige], waarvan de conclusies en adviezen hiervoor zijn weergegeven.
Verdachte heeft opzettelijk [slachtoffer 1] om het leven gebracht en zich aldus schuldig gemaakt aan doodslag. Het handelen van verdachte getuigt van gebrek aan respect voor de waarde van het menselijk leven. Verdachte heeft aan een mens zijn kostbaarste bezit - het leven - ontnomen. Ook heeft verdachte daardoor aan de familie, de vrienden en vriendinnen van het slachtoffer onbeschrijfelijk en onherstelbaar leed toegebracht. Dit is treffend tot uitdrukking gekomen in ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring van de zus van het slachtoffer. Daarnaast heeft deze doodslag, ook buiten de kring van de nabestaanden en vrienden van het slachtoffer, grote onrust en gevoelens van verontwaardiging teweeg gebracht.
De rechtbank is op grond van de ernst van het bewezen geachte, in samenhang met de hiervoor weergegeven overwegingen, feiten en omstandigheden, van oordeel dat in dit geval een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden is. Gelet op de over verdachte uitgebrachte rapportages is de rechtbank van oordeel dat de eis van de officier van justitie voldoende recht doet aan de in die rapporten vervatte conclusies met betrekking tot de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte met betrekking tot het bewezen verklaarde. De rechtbank komt indachtig het voorgaande dan ook tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren.
Motivering maatregel van terbeschikkingstelling.
De gedragsdeskundigen [naam psychiater], psychiater in opleiding en [naam psychiater], psychiater doen de volgende aanbevelingen. In eerste instantie zal de zorg moeten bestaan uit behandeling van de persoonlijkheidsstoornis en de middelenafhankelijkheid, ten einde de mate van gevaarlijkheid tot een aanvaardbaar niveau te doen afnemen. Gezien de aard van de pathologie (een persoonlijkheidsstoornis die vanaf de volwassenheid aanwezig is en even zolang bestaande middelenafhankelijkheid) zal behandeling intensief en langdurend moeten zijn. Verder zal ook aandacht moeten worden besteed aan de lichamelijke gezondheid en in een later stadium, wanneer resocialisatie in beeld komt, voor meer praktische zaken die nodig zijn voor resocialisatie. Gezien de ernst van de pathologie achten rapporteurs een hoog beveiligingsniveau noodzakelijk. Dit leidt ertoe dat rapporteurs, ter preventie van recidive en ter bevordering van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte, een ter beschikkingstelling met dwangverpleging adviseren.
Door de gedragsdeskundige, [naam psycholoog], klinisch psycholoog, is naar voren gebracht dat verdachte een intensieve klinische behandeling behoeft. De behandeling dient zich naast motivationele aspecten en psycho-educatie te richten op verwerking en integratie waarbij ook gefocust dient te worden op gezonde kanten, op mogelijkheden. Inadequate copingstrategieën zoals middelengebruik, dienen omgezet te worden in adequate coping en een acceptabele levensstijl. De deskundige adviseert een terbeschikkingstelling met dwangverpleging.
De rechtbank verenigt zich met de bovenstaande conclusies en maakt die tot de hare.
Op grond van die conclusies en de adviezen en rapporten die over de persoonlijkheid van de verdachte zijn uitgebracht, is de rechtbank van oordeel dat bij de verdachte tijdens het begaan van de bewezen verklaarde feiten een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens bestond.
Op grond van het bovenstaande en mede gelet op de ernst van het onder 1 bewezen verklaarde feit alsmede gelet op de inhoud van het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 4 maart 2011 waaruit blijkt van eerdere veroordelingen wegens geweldsdelicten, is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling en de verpleging van overheidswege eist.
De rechtbank zal daarom gelasten dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en zal bevelen dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd.
De rechtbank overweegt dat de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Het onder 1 door de verdachte begane feit betreft een misdrijf, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld.
Motivering van de maatregel onttrekking aan het verkeer
De rechtbank acht de hierna te vermelden in beslag genomen voorwerpen vatbaar voor onttrekking aan het verkeer aangezien met behulp van deze voorwerpen het bewezen verklaarde onder 1 subsidiair en onder 2 meer subsidiair onder B is begaan:
- een mes;
- een kruisboog.
Benadeelde partij [naam benadeelde partij]
De benadeelde partij heeft ter terechtzitting, onder overlegging van een offerte van Broekhuis autoschade, een schadevergoeding gevorderd ten bedrage van 546,69 euro. De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde schadevergoeding met het overleggen van voornoemde 'offerte' onvoldoende is onderbouwd. De behandeling van de onderhavige zaak is reeds tweemaal eerder aangehouden. De behandeling van de zaak nogmaals aanhouden om de benadeelde partij in de gelegenheid te stellen zijn vordering nader te onderbouwen levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op. Dit geldt temeer nu de benadeelde partij tot de zitting van 29 maart 2011 heeft gewacht met het indienen van zijn vordering terwijl hij reeds op 23 november 2010 op de hoogte is gesteld van de strafzaak tegen verdachte. De benadeelde partij zal daarom thans niet ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering en hij kan zijn vordering slechts bij de civiele rechter aanbrengen.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 10, 13, 27, 37, 287 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing van de rechtbank
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair en onder 2 primair en subsidiair is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank verklaart bewezen dat het onder 1 subsidiair en onder 2 meer subsidiair onder B tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten zoals hierboven zijn vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot gevangenisstraf voor de duur van 7 (ZEVEN) JAREN.
De rechtbank beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
De rechtbank beveelt dat de verdachte ter beschikking zal worden gesteld en van overheidswege zal worden verpleegd.
De rechtbank stelt vast dat de totale duur van de maatregel van terbeschikkingstelling een periode van vier jaar te boven mag gaan.
De rechtbank verklaart onttrokken aan het verkeer de navolgende in beslag genomen voorwerpen:
- een mes;
- een kruisboog.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij [naam benadeelde partij] niet ontvankelijk is in zijn vordering en dat hij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. De benadeelde partij en de verdachte dragen in dat geval ieder de eigen kosten.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.H.A. Fransen, voorzitter en mrs. P.L.M.J. Rooijakkers en H.T. van Voorst, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.D. Vermeer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 12 april 2011, zijnde mr. Van Voorst buiten staat dit vonnis binnen de door de wet gestelde termijn mede te ondertekenen.
Parketnummer: 19.830184-10 en 19.605678-10
Uitspraak d.d.: 12 april 2011 H.J.H. Brugge 2