RECHTBANK ASSEN
Sector strafrecht
Parketnummer: 19.830071-10
19.605381-10
vonnis van de meervoudige strafkamer d.d. 19 april 2011 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
wonende te [woonplaats],
thans verblijvende in het Huis van Bewaring te Ter Apel.
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 6 juli 2010, 28 september 2010, 10 december 2010, 4 februari 2011, 29 maart 2011 en 5 april 2011.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. W. van Veen, advocaat te Ede.
De verdachte is bij dagvaarding met parketnummer 19.830071-10 tenlastegelegd, dat
1.
hij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip in of omstreeks de periode van 7 maart 2010 tot en met 22 maart 2010 te Zuidlaren, althans in de gemeente Tynaarlo, in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 1], (werkzaam als medewerker van de [instantie]), met het oogmerk die [slachtoffer 1] te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft verdachte
- aan Uitvaartverzorging [naam] doorgegeven dat die [slachtoffer 1] zou zijn overleden, tengevolge waarvan medewerkers van [uitvaartverzorging] die [slachtoffer 1] hebben bezocht en/of
- aan schildersbedrijf [naam] doorgeven dat er een noodreparatie moest worden uitgevoerd, tengevolge waarvan een medewerker van schildersbedrijf [naam] die [slachtoffer 1] heeft bezocht en/of
- een escortservice benaderd, tengevolge waarvan een medewerkster van die escortservice die [slachtoffer 1] heeft bezocht;
art 285b lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip op of omstreeks 7 maart 2010, te Groningen, althans in de gemeente Groningen, [slachtoffer 2] (medewerker uitvaartverzorging [ ]) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte
- opzettelijk dreigend die [slachtoffer 2] toegevoegd de woorden: "ik kom je opzoeken met een mitrailleur", althans woorden van soortgelijke dreigende aard en/of strekking en/of
(vervolgens) opzettelijk dreigend (middels een op de voicemail opgenomen bericht) die [slachtoffer 2] toegevoegd de woorden: "Ja [slachtoffer 2].. ik weet niet waar u het over heeft. Meneer ehhh.. beetje allemaal vreemd. Ik zit hier in een verjaardag. Ik snap er allemaal niks van... wat er allemaal speelt. Dus dat eeh.. Anders moeten we even de onderwereld uit Amsterdam even naar u toe rukken. En dan gaan we met een mitrailleur net als Hitler er door heen. Aufmachen schweine hunde", althans woorden van soortgelijke dreigende
aard en/of strekking;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 28 februari 2010, te [woonplaats], althans in de gemeente Assen, [slachtoffer 3], (werkzaam als therapeut) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling , immers heeft verdachte opzettelijk dreigend (middels een op de voicemail opgenomen bericht) die [slachtoffer 3] toegevoegd de woorden
- "pas maar op daar aan de [adres slachtoffer 3], ik zoek je wel op met een 9-millimeter" en/of
- "dit is geen bedreiging maar een belofte" en/of
- "zorg dat je aan beide zijden ogen en oren hebt, want ik kom met een blaffer, om je door de kop te schieten",
althans woorden van soortgelijke dreigende aard en/of strekking;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
4.
hij in of omstreeks de periode van 31 december 2009 tot en met 5 januari 2010 te Dwingeloo, gemeente Westerveld, in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 4], (werkzaam als therapeut) in elk geval van een ander, met het oogmerk die [slachtoffer 4], in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft verdachte in genoemde periode vele malen, althans meerdere malen, (terwijl die [slachtoffer 4] hem, verdachte, had laten weten geen contact meer met hem te willen hebben) telefonisch contact met die [slachtoffer 4] opgenomen en/of vele voicemails naar die [slachtoffer 4] doen uitgaan, waarvan de inhoud van beledigende en/of insinuerende aard was en/of indiscrete/seksueel getinte opmerkingen gemaakt;
art 285b lid 1 Wetboek van Strafrecht
Ter terechtzitting van 28 september 2010 is de zaak met parketnummer 19.695381-10 gevoegd en is verdachte bij dagvaarding tenlastegelegd dat
hij in of omstreeks de periode van 22 november 2009 tot en met 7 januari 2010 op na te noemen plaatsen, in elk geval in Nederland, een beroep of een gewoonte heeft gemaakt van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich en/of (een) ander(en) de beschikking over die goederen te verzekeren, hebbende verdachte, telkens met voormeld oogmerk, de navolgende goederen - op tijd en plaats daarbij vermeld - gekocht, te weten:
A. in de gemeente De Wolden, op of omstreeks 3 december 2009 bij tankstation
BP Panjerd een hoeveelheid motorbrandstof en/of
B. in de gemeente De Wolden, op of omstreeks 22 november 2009 bij tankstation
BP Panjerd een hoeveelheid motorbrandstof en/of
C. in de gemeente De Wolden, op of omstreeks 19 december 2009 bij tankstation
BP Panjerd een hoeveelheid motorbrandstof en/of
D. in de gemeente De Wolden, op of omstreeks 22 december 2009 bij tankstation
BP Panjerd een hoeveelheid motorbrandstof en/of
E. in de gemeente De Wolden, op of omstreeks 27 december 2009 bij tankstation
BP Panjerd een hoeveelheid motorbrandstof en/of
F. in de gemeente De Wolden, op of omstreeks 2 januari 2010 bij tankstation
BP Panjerd een hoeveelheid motorbrandstof en/of
G. in de gemeente De Wolden, op of omstreeks 3 januari 2010 bij tankstation
BP Panjerd een hoeveelheid motorbrandstof en/of
H. in de gemeente De Wolden, op of omstreeks 7 januari 2010 bij tankstation
BP Panjerd een hoeveelheid motorbrandstof en/of
I. te Marum, op of omstreeks 7 januari 2010 bij tankstation Shell Oude Riet
een hoeveelheid motorbrandstof en/of
J. in de gemeente Midden Drenthe, op of omstreeks 10 december 2009 bij
tankstation Rosevink / Shell Smalhorst een hoeveelheid motorbrandstof;
art 326a Wetboek van Strafrecht
Kennelijke taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging worden geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet geschaad in de verdediging.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie mr. G. Wilbrink acht hetgeen in de zaak met parketnummer 19.830071-10 onder 1 tot en met 4 en in de zaak met parketnummer 19.695381-10 is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden, alsmede dat de verdachte terbeschikking zal worden gesteld onder de in het reclasseringsrapport vermelde voorwaarden. Voornoemde terbeschikkingstelling dient conform artikel 38 lid 6 van het Wetboek van Strafrecht uitvoerbaar bij voorraad te worden verklaard. De vorderingen van de benadeelde partijen dienen te worden toegewezen onder oplegging van een schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
De verdachte dient van het in de zaak met parketnummer 19.830071-10 onder 4 tenlastegelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Uit de aangifte van [slachtoffer 4] blijkt dat zij op 4 januari 2010 is gebeld door een persoon die zich beledigend/insinuerend heeft uitgelaten en indiscrete/seksueel getinte opmerkingen heeft gemaakt. Hoewel uit de analyse van de telefoongegevens in de periode van 31 december 2009 tot en met 5 januari 2010 blijkt dat met een telefoonnummer van verdachte, of een aan hem te linken telefoonnummer, naar de praktijk van [slachtoffer 4] is gebeld, is juist van de telefoontjes/voicemailberichten op 4 januari 2010 geen telefoonnummer bekend. De enkele omstandigheid dat de beller zichzelf in één van de berichten Ferdinand noemt, een naam die ook wel eens door verdachte is gebezigd, is onvoldoende om bewezen te verklaren dat verdachte voornoemde telefoontjes op 4 januari 2010 heeft gepleegd. De rechtbank zal verdachte derhalve van dit feit vrijspreken.
De rechtbank komt tot de bewezenverklaring van de in de zaak met parketnummer 19.830071-10 tenlastegelegde feiten op grond van het navolgende.
De rechtbank gaat uit van de volgende feitelijke gang van zaken.
Op 7 maart 2010 kwamen twee mannen van uitvaartverzorging '[naam]' aan de deur bij aangever [slachtoffer 1]. Zij zeiden dat ze gebeld waren door ene [naam] in verband met het overlijden van [slachtoffer 1] en dat zij het stoffelijk overschot van [slachtoffer 1] kwamen ophalen. Op verzoek van aangever heeft de man van [de uitvaartverzorging], heer [slachtoffer 2], de opdrachtgever terug gebeld en daarbij de telefoon op de luidspreker gezet. Aangever hoorde dat [slachtoffer 2] tegen de opdrachtgever zei dat hij voor een dichte deur stond. Hij hoorde toen dat opdrachtgever het verhaal begon te ontkennen. [slachtoffer 1] herkende toen meteen aan de stem de hem bekende [verdachte].
Op 10 maart 2010 omstreeks 01.50 uur werd er bij aangever [slachtoffer 1] thuis aangebeld door [een medewerker] van schildersbedrijf '[naam]' uit Groningen. Hij vertelde aangever dat hij was gebeld om een noodreparatie uit te voeren. Het telefoonnummer waarmee de opdrachtgever belde was: […50]. [slachtoffer 1] herkende dit telefoonnummer als het nummer van [verdachte]. Het betreft hetzelfde telefoonnummer als waarmee op 7 maart 2010 naar [de uitvaartverzorging] is gebeld.
Op 22 maart 2010 omstreeks 00:50 uur werd er aangebeld aan de woning van [slachtoffer 1]. Er stond een vrouw van een escortservice uit [plaatsnaam] voor zijn deur. De chauffeur van de vrouw gaf aangever het telefoonnummer van de opdrachtgever. Het telefoonnummer, […50], herkende aangever als zijnde het nummer van [verdachte].
Uit het onderzoek naar de historische telefoongegevens van het telefoonnummer […50] blijkt dat dit nummer is gebruikt in een GSM toestel met IMEI-nummer [nummer]. Dit toestel is onder verdachte in beslag genomen bij zijn aanhouding.
Uit de historische telefoongegevens van telefoonnummer […50] blijkt dat er op 7 maart 2010 om 20:24 uur en om 21:20 uur door [slachtoffer 2] gebeld is met dit nummer , dat op 10 maart 2010 om 00:23 uur door dit nummer is gebeld met [glaszettersbedrijf] en dat op 21 maart 2010 om 23:18 uur door dit nummer is gebeld met escortservice [naam].
Op grond van voornoemde feiten en omstandigheden zoals deze blijken uit de aangiftes van [slachtoffer 1], die worden ondersteund door de verklaringen van [slachtoffer 2], [medewerker schildersbedrijf] en het proces-verbaal bevindingen inzake het onderzoek naar de historische telefoongegevens van het telefoonnummer […50], gaat de rechtbank ervan uit dat het verdachte was die de uitvaartverzorger, de schilder en de escortdame heeft gebeld en naar [slachtoffer 1] heeft gestuurd. Verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan belaging.
Het verweer van de raadsvrouwe dat er geen overlijdensmelding betrekking hebbende op [slachtoffer 1] zelf zou hebben plaatsgevonden omdat [slachtoffer 2] zou hebben doorgekregen dat ene [naam] zou zijn overleden in plaats van [slachtoffer 1], doet naar het oordeel van de rechtbank, wat hier verder ook van zij, niet af aan het feit dat [verdachte] de uitvaartverzorger opdracht heeft gegeven naar het adres van [slachtoffer 1] te gaan om daar een stoffelijk overschot op te halen. Dat er mogelijk verwarring is ontstaan over de naam van de overleden persoon doet niet ter zake. Voldoende is dat naar het oordeel van de rechtbank uit voornoemde feiten en omstandigheden blijkt dat verdachte de uitvaartverzorger de opdracht heeft gegeven hetgeen hij had moeten nalaten.
Het verweer van de raadsvrouwe dat uit de telefoongegevens blijkt dat verdachte op 22 maart 2010 pas gebeld heeft met het escort bureau nadat de escortdame om 00:50 uur bij [slachtoffer 1] aan de deur was geweest en dat het dus feitelijk onmogelijk is dat verdachte de escortdame heeft besteld volgt de rechtbank evenmin. Uit eerdergenoemde telefoongegevens blijkt immers dat op 21 maart 2010 kort voor middernacht om 23:18 uur door verdachte is gebeld met het escortbureau. Het verweer wordt derhalve verworpen.
De rechtbank gaat uit van de volgende feitelijke gang van zaken.
Aangever [slachtoffer 2] is werknemer bij [naam] Uitvaartzorg. Hij kreeg op 7 maart 2010 melding om naar het adres [adres] te gaan om daar een stoffelijk overschot op te halen. Op voornoemd adres aangekomen werd de deur opengedaan door de bewoner [slachtoffer 1]. Deze [slachtoffer 1] vertelde dat de bestelling van de lijkwagen niet klopte. Op verzoek van [slachtoffer 1] heeft [slachtoffer 2] de opdrachtgever teruggebeld en [slachtoffer 1] luisterde het gesprek mee. [slachtoffer 1] herkende de stem van de opdrachtgever als die van [verdachte], een ex-psychiatrisch patiënt van [slachtoffer 1]. Vervolgens is [slachtoffer 2] teruggegaan naar kantoor in Groningen. Op kantoor luisterde hij een voicemailbericht af en hoorde het volgende:
“Ja [slachtoffer 2].. ik weet niet waar u het over heeft. Meneer ehhh.. beetje allemaal vreemd. Ik zit hier in een verjaardag. Ik snap er allemaal niks van.., wat er allemaal speelt. Dus dat eeh.. Anders moeten we even de onderwereld uit Amsterdam even naar u toe laten rukken. En dan gaan we met een mitrailleur net als Hitler er door heen...Aufmachen schweine hunde.”
Dit bericht was ingesproken op 7 maart 2010 om 21:23 uur en afkomstig van het telefoonnummer: […50].
Uit het onderzoek naar de historische telefoongegevens van het telefoonnummer […50] blijkt dat dit nummer is gebruikt in een GSM toestel met IMEI-nummer [nummer]. Dit toestel is onder verdachte in beslag genomen bij zijn aanhouding.
Uit de historische telefoongegevens van telefoonnummer […50] blijkt voorts dat er op 7 maart 2010 om 21:22 uur met dit nummer is gebeld naar het nummer van [slachtoffer 2].
Op grond van voornoemde feiten en omstandigheden zoals deze blijken uit de aangifte van [slachtoffer 2] die wordt ondersteund door het proces-verbaal bevindingen inzake het onderzoek naar de historische telefoongegevens van het telefoonnummer […50], gaat de rechtbank ervan uit dat het verdachte was die [slachtoffer 2] heeft gebeld en voornoemd bericht op diens voicemail heeft ingesproken. Verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan bedreiging van [slachtoffer 2].
Het verweer van de raadsvrouwe dat de voicemail van [slachtoffer 2] op 7 maart 2010 om 21:23 uur is ingesproken maar dat dit niet door verdachte is gedaan omdat met het telefoonnummer van verdachte op 7 maart 2010 om 21:23 uur niet is gebeld, berust gelet op de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen op een onjuiste lezing van de stukken. Het verweer wordt derhalve verworpen.
De rechtbank gaat uit van de volgende feitelijke gang van zaken.
[slachtoffer 3] heeft een praktijk voor lichaamsgerichte therapie in [plaatsnaam]. Zij wordt medio februari 2010 gebeld door een man die zich [naam] noemt en een afspraak wil maken. De man maakt gebruik van het telefoonnummer […49]. Zij maakt een afspraak met deze man voor 1 maart 2010. Op 28 februari 2010 belt [slachtoffer 3] de afspraak af. Zij belt dan met telefoonnummer […49]. Als zij de man aan de telefoon heeft begint hij direct te schelden en te dreigen, waarop [slachtoffer 3] de verbinding verbreekt. Kort hierna belt de man weer op om [slachtoffer 3] uit te schelden en te dreigen dat hij haar dood zal schieten met een 9-millimeter. Als [slachtoffer 3] de verbinding verbreekt belt de man weer op en spreekt een bericht in op haar voicemail, inhoudende:
"pas maar op daar aan de [adres slachtoffer 3], ik zoek je wel op met een 9-millimeter", "dit is geen bedreiging maar een belofte" , "zorg dat je aan beide zijden ogen en oren hebt, want ik kom met een blaffer, om je door de kop te schieten". Ook heeft hij in dezelfde bewoordingen bedreigingen ingesproken op de voicemail van haar huistelefoon.
Uit het onderzoek naar de historische telefoongegevens van het telefoonnummer […49] blijkt dat de gebruiker van dit telefoonnummer tussen 28 februari 2010 te 21:00 uur en 1 maart 2010 te 14:00 uur heeft gebeld naar het telefoonnummer van aangeefster [slachtoffer 3] op tijdstippen die corresponderen met de aangifte.
Uit onderzoek van de gegevens over de gebruiker van de GSM met het Imeinummer [nummer] en het telecommunicatieverkeer met betrekking tot die gebruiker over genoemde periode is onder andere gebleken dat met dit GSM toestel, gebruik makend van het telefoonnummer […50], zeven keer gebeld is naar het telefoonnummer […49], waarvan op 1 maart 2010 te 03.25 uur sprake was van doorschakeling van het telefoonnummer […50] naar het telefoonnummer […49]. Deze doorschakeling is gebleken uit de eerder opgevraagde historische gegevens van het telefoonnummer […49].
Uit het onderzoek naar de historische telefoongegevens van het telefoonnummer […50] blijkt dat dit nummer is gebruikt in een GSM toestel met IMEI-nummer [nummer]. Dit toestel is onder verdachte in beslag genomen bij zijn aanhouding.
Op grond van voornoemde feiten en omstandigheden zoals deze blijken uit de aangifte van [slachtoffer 3] die wordt ondersteund door het proces-verbaal bevindingen inzake het onderzoek naar de historische telefoongegevens van de telefoonnummers […49] en […50], gaat de rechtbank ervan uit dat het verdachte was die [slachtoffer 3] heeft gebeld en voornoemd bericht op haar voicemail heeft ingesproken. Verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan bedreiging van [slachtoffer 3].
De rechtbank komt tot de bewezenverklaring van de in de zaak met parketnummer 19.695381-10 tenlastegelegde feiten op grond van de navolgende bewijsmiddelen.
Zaak A:
Aangever [A] verklaart dat op 3 december 2009 bij tankstation BP Panjerd aan de Rijksweg A28 te Veeningen, binnen de gemeente De Wolden, werd getankt door een manspersoon, welke reed in een personenauto, [merk], [type], voorzien van het [kenteken].
Deze persoon kwam na het tanken aan de kassa en probeerde te betalen, hetgeen niet lukte met de door hem gebruikte betaalpas. De man gaf bij de schuldbekentenis de naam [naam] op. Hij werd herkend als de man die zich ook voor [verdachte] uitgaf. Daar de betrokken persoon op de diverse verklaringen verschillende persoonsgegevens invulde en niet op het opgegeven adres woont, kan het verschuldigde bedrag niet kon worden geïncasseerd.
Verdachte verklaart dat op 3 december 2009 met zijn auto is getankt bij de Panjerd gelegen langs de A28 bij De Wolden. Er is niet betaald omdat de pas niet werkte. Hij heeft een schuldbekentenis ingevuld.
Zaak B:
Aangever [B] verklaart dat op 22 november 2009 bij tankstation BP Panjerd aan de Rijksweg A28 te Veeningen, binnen de gemeente De Wolden, werd getankt door een manspersoon, welke reed in een personenauto, [merk], [type], voorzien van het [kenteken].
Deze persoon kwam na het tanken aan de kassa en probeerde te betalen, hetgeen niet lukte met de door hem gebruikte betaalpas. Hierna werd hem verzocht een schuldbekentenis / eenmalige machtiging in te vullen om het verschuldigde bedrag alsnog te kunnen incasseren. Daar de betrokken persoon op de diverse verklaringen verschillende persoonsgegevens invulde en niet op het opgegeven adres woont, kan het verschuldigde bedrag niet kon worden geïncasseerd.
Verdachte verklaart dat hij op 22 november 2009 met de auto heeft getankt bij de Panjerd gelegen langs de A28 bij De Wolden. Betalen met een ABN-AMR0 pas lukte niet omdat de pas niet geaccepteerd werd. Hij heeft een schuldbekentenis ingevuld.
Zaak C:
Aangever [C] verklaart dat op 19 december 2009 bij tankstation BP Panjerd aan de Rijksweg A28 te Veeningen, binnen de gemeente De Wolden, werd getankt door een manspersoon, welke reed in een personenauto, [merk], [type], voorzien van het [kenteken].
Deze persoon kwam na het tanken aan de kassa en probeerde te betalen, hetgeen niet lukte met de door hem gebruikte betaalpas. Hierna werd hem verzocht een schuldbekentenis / eenmalige machtiging in te vullen om het verschuldigde bedrag alsnog te kunnen incasseren. Daar de betrokken persoon op de diverse verklaringen verschillende persoonsgegevens invulde en niet op het opgegeven adres woont, kan het verschuldigde bedrag niet kon worden geïncasseerd.
Verdachte verklaart dat hij op 19 december 2009 met de auto heeft getankt bij de Panjerd gelegen langs de A28 bij De Wolden. Betalen met een ABN-AMR0 pas lukte niet. Hij heeft een eenmalige machtiging ingevuld. Hij heeft een woonadres in [woonplaats] in plaats van [woonplaats] ingevuld.
Zaak D:
Aangever [D] verklaart dat op 22 december 2009 bij tankstation BP Panjerd aan de Rijksweg A28 te Veeningen, binnen de gemeente De Wolden, werd getankt door een manspersoon, welke reed in een personenauto, [merk], [type], voorzien van het [kenteken].
Deze persoon kwam na het tanken aan de kassa en probeerde te betalen, hetgeen niet lukte met de door hem gebruikte betaalpas. Hierna werd hem verzocht een schuldbekentenis / eenmalige machtiging in te vullen om het verschuldigde bedrag alsnog te kunnen incasseren. Daar de betrokken persoon op de diverse verklaringen verschillende persoonsgegevens invulde en niet op het opgegeven adres woont, kan het verschuldigde bedrag niet kon worden geïncasseerd.
Verdachte verklaart dat hij op 22 december 2009 met de auto heeft getankt bij de Panjerd gelegen langs de A28 bij De Wolden. Betalen met zijn pas lukte niet. Hij heeft een eenmalige machtiging ingevuld. Hij kan niet verklaren waarom hij een ander adres heeft opgeschreven.
Zaak E:
Aangever [E] verklaart dat op 27 december 2009 bij tankstation BP Panjerd aan de Rijksweg A28 te Veeningen, binnen de gemeente De Wolden, werd getankt door een manspersoon, welke reed in een personenauto, [merk], [type], voorzien van het [kenteken].
Deze persoon kwam na het tanken aan de kassa en probeerde te betalen, hetgeen niet lukte met de door hem gebruikte betaalpas. Hierna werd hem verzocht een schuldbekentenis / eenmalige machtiging in te vullen om het verschuldigde bedrag alsnog te kunnen incasseren. Daar de betrokken persoon op de diverse verklaringen verschillende persoonsgegevens invulde en niet op het opgegeven adres woont, kan het verschuldigde bedrag niet kon worden geïncasseerd.
Verdachte verklaart dat hij op 27 december 2009 met de auto heeft getankt bij de Panjerd gelegen langs de A28 bij De Wolden. Hij heeft geprobeerd met zijn pas te betalen. Hij heeft een eenmalige machtiging gevuld. Hij kan niet verklaren waarom hij een ander adres heeft ingevuld en waarom het bedrag niet kon worden geïncasseerd.
Zaak F:
Aangever [F] verklaart dat op 02 januari 2010 bij tankstation BP Panjerd aan de Rijksweg A28 te Veeningen, binnen de gemeente De Wolden, werd getankt door een manspersoon, welke reed in een personenauto, [merk], [type], voorzien van het [kenteken].
Deze persoon kwam na het tanken aan de kassa en probeerde te betalen, hetgeen niet lukte met de door hem gebruikte betaalpas. Hierna werd hem verzocht een schuldbekentenis / eenmalige machtiging in te vullen om het verschuldigde bedrag alsnog te kunnen incasseren. Daar de betrokken persoon op de diverse verklaringen verschillende persoonsgegevens invulde en niet op het opgegeven adres woont, kan het verschuldigde bedrag niet kon worden geïncasseerd.
Verdachte verklaart dat hij (waarschijnlijk) op 02 januari 2010 met de auto heeft getankt bij de Panjerd gelegen langs de A28 bij De Wolden. Hij heeft geprobeerd met zijn pas te betalen. Hij heeft een eenmalige machtiging gevuld. Hij weet niet waarom hij een ander adres heeft ingevuld dan zijn eigen adres.
Zaak G:
Aangever [G] verklaart dat op 03 januari 2010 bij tankstation BP Panjerd aan de Rijksweg A28 te Veeningen, binnen de gemeente De Wolden, werd getankt door een manspersoon, welke reed in een personenauto, [merk], [type], voorzien van het [kenteken].
Deze persoon kwam na het tanken aan de kassa en probeerde te betalen, hetgeen niet lukte met de door hem gebruikte betaalpas. Hierna werd hem verzocht een schuldbekentenis / eenmalige machtiging in te vullen om het verschuldigde bedrag alsnog te kunnen incasseren. Daar de betrokken persoon op de diverse verklaringen verschillende persoonsgegevens invulde en niet op het opgegeven adres woont, kan het verschuldigde bedrag niet kon worden geïncasseerd.
Verdachte verklaart dat hij op 03 januari 2010 met de auto heeft getankt bij de Panjerd gelegen langs de A28 bij De Wolden. Hij heeft geprobeerd met zijn pas te betalen. Hij heeft een eenmalige machtiging gevuld. Hij kan niet verklaren waarom hij een ander adres heeft ingevuld.
Zaak H:
Aangever [H] verklaart dat op 06 januari 2010 bij tankstation BP Panjerd aan de Rijksweg A28 te Veeningen, binnen de gemeente De Wolden, werd getankt door een manspersoon, welke reed in een personenauto, [merk], [type], voorzien van het [kenteken].
Deze persoon kwam na het tanken aan de kassa en probeerde te betalen, hetgeen niet lukte met de door hem gebruikte betaalpas. Hierna werd hem verzocht een schuldbekentenis / eenmalige machtiging in te vullen om het verschuldigde bedrag alsnog te kunnen incasseren. Daar de betrokken persoon op de diverse verklaringen verschillende persoonsgegevens invulde en niet op het opgegeven adres woont, kan het verschuldigde bedrag niet kon worden geïncasseerd.
Verdachte verklaart dat hij op 06 januari 2010 met de auto heeft getankt bij de Panjerd gelegen langs de A28 bij De Wolden. Hij heeft geprobeerd met zijn pas te betalen. Hij heeft een eenmalige machtiging gevuld. Hij kan niet verklaren waarom hij een ander huisnummer heeft ingevuld.
Zaak I:
Aangever [I] deed aangifte van flessentrekkerij gepleegd op 07 januari 2010 bij tankstation Shell Oude Riete aan de Rijksweg A7 te Marum. Het lukte de betrokken persoon niet om met de pinpas te betalen en hij heeft een schuldbekentenis ingevuld. Betrokkene heeft daarbij een vals adres opgegeven.
Verdachte verklaart dat hij op 07 januari 2010 met de auto heeft getankt bij de Shell Oude Riet gelegen langs de A7 bij Marum. Hij heeft geprobeerd met zijn pas te betalen maar dat lukte niet. Hij heeft een machtiging gevuld.
Zaak J:
Aangever [J] verklaart dat op 10 december 2009 bij tankstation Rosevink tankstations BV/ Shell Smalhorst aan de Rijksweg A28 in de gemeente Midden Drenthe, werd getankt door meneer [verdachte], welke reed in een personenauto, [merk], [type], voorzien van het [kenteken]. Deze persoon probeerde te betalen met pinpas, hetgeen niet lukte. [verdachte] heeft een schuldbekentenis ingevuld. Hij gaf aan binnen twee dagen te betalen. Tot op dit moment heeft [verdachte] niet betaald.
Verdachte verklaart dat hij op 10 december 2009 met de auto heeft getankt bij Smalhorst gelegen langs de A28 bij Beilen. Hij heeft geprobeerd met zijn pas te betalen. Er stond te weinig saldo op. Hij heeft een schuldbekentenis gevuld.
Op grond van de bewijsmiddelen gaat de rechtbank uit van de volgende gang van zaken.
In alle hiervoor genoemde zaken is benzine getankt zonder te betalen. De auto waarmee getankt is betreft telkens een [merk], [type], voorzien van het [kenteken]. Dit kenteken was ten tijde van het tanken geregistreerd ten name van verdachte. Verdachte heeft verklaard dat hij alle voornoemde keren heeft getankt met die auto en dat het vervolgens niet lukte om met zijn pinpas af te rekenen. Daarop heeft hij een schuldbekentenis of een eenmalige machtiging getekend waarbij hij niet altijd zijn juiste gegevens heeft ingevuld.
Verdachte heeft geen bewijsstukken (zoals bonnetjes of bankafschriften) overgelegd waaruit blijkt dat hij de rekeningen bij de verschillende tankstations heeft betaald.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht alle onder A tot en met J genoemde feiten wettig en overtuigend bewezen. De officier van justitie gaat er daarbij van uit dat verdachte met opzet verkeerde gegevens heeft ingevuld op de schuldbekentenissen en dat hij van meet af aan de bedoeling had om niet te betalen voor de brandstof.
Standpunt verdediging
Verdachte heeft verklaard dat hij alle keren achteraf heeft betaald. Ter terechtzitting van 5 april 2011 heeft de raadsvrouwe een brief van de moeder van verdachte overgelegd die onder meer inhoudt dat zij samen met verdachte naar een aantal benzinestations is geweest om te betalen. Welke benzinestations dat waren weet zij niet meer. Die betalingen zijn contant gedaan. De raadsvrouwe heeft voorts aangegeven dat verdachte geen bewijsstukken zoals bonnetje van de betalingen kan overleggen en dat zij zich overigens met betrekking tot dit feit refereert aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank leest verdachtes verweer in die zin dat hij stelt dat hij niet het oogmerk had om niet te betalen voor de benzine, hetgeen zou moeten blijken uit het feit dat hij achteraf is gaan betalen.
De rechtbank overweegt dienaangaande dat voor bewezenverklaring van het delict flessentrekkerij zoals omschreven in artikel 326a Van het Wetboek van Strafrecht niet hoeft te worden vastgesteld dat het oogmerk van niet- of niet volledige betaling reeds heeft bestaan op het moment van het kopen. Uit het feit van het niet-betalen en de erkenning van verdachte dat hij op verschillende tijdstippen goederen (benzine) heeft gekocht, kan het oogmerk reeds worden afgeleid.
Nog daargelaten dat niet is gebleken dat verdachte de rekeningen van de gedupeerden daadwerkelijk (geheel of gedeeltelijk) heeft betaald, faalt het verweer reeds omdat het oogmerk van niet- of niet-volledige betaling zoals genoemd in artikel 326a van het Wetboek van Strafrecht, niet kan worden weerlegd door betaling achteraf.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte alle onder A tot en met J tenlastegelegde feiten heeft begaan.
De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 19.830071-10 onder 1, onder 2 en onder 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op verschillende tijdstippen, in de periode van 7 maart 2010 tot en met 22 maart 2010 te Zuidlaren, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 1], (werkzaam als medewerker van de instantie), met het oogmerk die [slachtoffer1] vrees aan te jagen, immers heeft verdachte
- aan Uitvaartverzorging [naam] doorgegeven dat die [slachtoffer 1] zou zijn overleden, tengevolge waarvan medewerkers van [uitvaartverzorging] die [slachtoffer 1] hebben bezocht en
- aan schildersbedrijf "[naam]" doorgeven dat er een noodreparatie moest worden uitgevoerd, tengevolge waarvan een medewerker van schildersbedrijf "[naam]" die [slachtoffer 1] heeft bezocht en
- een escortservice benaderd, tengevolge waarvan een medewerkster van die escortservice die [slachtoffer 1] heeft bezocht;
2.
hij op verschillende tijdstippen, op 7 maart 2010, te Groningen, [slachtoffer 2] (medewerker uitvaartverzorging [naam]) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte
- opzettelijk dreigend die [slachtoffer 2] toegevoegd de woorden: "ik kom je opzoeken met een mitrailleur", en
- (vervolgens) opzettelijk dreigend (middels een op de voicemail opgenomen bericht) die [slachtoffer 2] toegevoegd de woorden: "Ja [slachtoffer 2].. ik weet niet waar u het over heeft. Meneer ehhh.. beetje allemaal vreemd. Ik zit hier in een verjaardag. Ik snap er allemaal niks van... wat er allemaal speelt. Dus dat eeh.. Anders moeten we even de onderwereld uit Amsterdam even naar u toe rukken. En dan gaan we met een mitrailleur net als Hitler er door heen. Aufmachen schweine hunde";
3.
hij op 28 februari 2010, te [plaats], [slachtoffer 3], (werkzaam als therapeut) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend (middels een op de voicemail opgenomen bericht) die [slachtoffer 3] toegevoegd de woorden
- "pas maar op daar aan de [adres slachtoffer 3], ik zoek je wel op met een 9-millimeter" en
- "dit is geen bedreiging maar een belofte" en
- "zorg dat je aan beide zijden ogen en oren hebt, want ik kom met een blaffer, om je door de kop te schieten".
De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 19.695381-10 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 22 november 2009 tot en met 7 januari 2010 op na te noemen plaatsen, een gewoonte heeft gemaakt van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder
volledige betaling zich de beschikking over die goederen te verzekeren, hebbende verdachte, telkens met voormeld oogmerk, de navolgende goederen - op tijd en plaats daarbij vermeld - gekocht, te weten:
A. in de gemeente De Wolden, op 3 december 2009 bij tankstation BP Panjerd een hoeveelheid motorbrandstof en
B. in de gemeente De Wolden, op 22 november 2009 bij tankstation BP Panjerd een hoeveelheid motorbrandstof en
C. in de gemeente De Wolden, op 19 december 2009 bij tankstation BP Panjerd een hoeveelheid motorbrandstof en
D. in de gemeente De Wolden, op 22 december 2009 bij tankstation BP Panjerd een hoeveelheid motorbrandstof en
E. in de gemeente De Wolden, op 27 december 2009 bij tankstation BP Panjerd een hoeveelheid motorbrandstof en
F. in de gemeente De Wolden, op 2 januari 2010 bij tankstation BP Panjerd een hoeveelheid motorbrandstof en
G. in de gemeente De Wolden, op 3 januari 2010 bij tankstation BP Panjerd een hoeveelheid motorbrandstof en
H. in de gemeente De Wolden, omstreeks 7 januari 2010 bij tankstation BP Panjerd een hoeveelheid motorbrandstof en
I. te Marum, op 7 januari 2010 bij tankstation Shell Oude Riet een hoeveelheid motorbrandstof en
J. in de gemeente Midden Drenthe, op 10 december 2009 bij tankstation Rosevink / Shell Smalhorst een hoeveelheid motorbrandstof.
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring. Elk bewijsmiddel is slechts gebruikt voor het bewijs van het feit, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De verdachte zal van het meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op:
in de zaak met parketnummer 19.830071-10:
onder 1: belaging,
strafbaar gesteld bij artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht;
onder 2: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht,
strafbaar gesteld bij artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht;
onder 3: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht,
strafbaar gesteld bij artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht
in de zaak met parketnummer 19.695381-10:
strafbaar gesteld bij artikel 326a van het Wetboek van Strafrecht
In opdracht van de rechtbank hebben D. Harari, psychiater, en H.A. van Kempen, klinisch psycholoog, beiden verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum, Psychiatrische Observatiekliniek te Utrecht een onderzoek ingesteld naar de geestvermogens van verdachte.
Voornoemde deskundigen hebben hun bevindingen neergelegd in een rapportage die onder meer als conclusie inhoudt - zakelijk weergegeven -:
Verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling in de vorm van ernstige zwakbegaafdheid en een persoonlijkheidsstoornis NAO met vermijdende en narcistische trekken. De persoonlijkheidsstoornis kenmerkt zich door een overmatige aanpassing aan de omgeving, in een poging zich staande te houden. Verdachte heeft een kwetsbaar gevoel van eigenwaarde. Hij kan zijn beperkingen niet accepteren, voelt zich gestigmatiseerd als zwakbegaafd en probeert zijn disfunctioneren op meerdere gebieden -werk, seksualiteit- te verbloemen. Verdachte heeft slechts een beperkte en primitieve coping, te weten loochenen, ontkennen en externaliseren. Dit resulteert in een gestoorde agressieregulatie. Hij vermijdt conflicten en ontkent onlustgevoelens. Opgelopen frustraties kan verdachte niet direct en openlijk uiten, maar slechts op indirecte en anonieme wijze, zoals in delictgedrag.
De gebrekkige ontwikkeling was aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde.
Gezien de ernst van de gebrekkige ontwikkeling en verdachtes zeer beperkte coping, achten onderzoekers het aannemelijk dat er sprake is van een duidelijke doorwerking in de tenlastegelegde feiten. Op welke wijze de gebrekkige ontwikkeling precies heeft doorgewerkt kan niet gedetailleerd worden aangegeven, omdat dit niet met verdachte besproken kon worden gezien zijn ontkenning van het tenlastegelegde. Wel is duidelijk dat verdachtes gestoorde agressieregulatie, zijn moeite frustraties te hanteren, hier een prominente rol in speelt. Doordat verdachte alle onlust, frustratie en krenkingen die hij in zijn huidige leefsituatie veelvuldig oploopt op primitieve wijze loochent, kan hij zijn reactie hierop niet goed sturen en kan hij hier alleen op indirecte wijze uiting aan geven.
Onderzoekers adviseren verdachte daarom verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren voor alle tenlastegelegde feiten.
De rechtbank verenigt zich, mede gelet op de door haar aannemelijk geachte toedracht van de feiten en de persoon van de verdachte, met voormelde conclusies en maakt die tot de hare.
De rechtbank is derhalve van oordeel, dat het hiervoor bewezen verklaarde aan de verdachte kan worden toegerekend, zij het in verminderde mate.
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden straf in aanmerking: de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan, hetgeen de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de persoon van de verdachte, de eis van de officier van justitie, het pleidooi van de raadsvrouw van de verdachte, de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 25 februari 2011, waaruit blijkt dat de verdachte eerder ter zake van misdrijven is veroordeeld, voornoemde rapportage van het Pieter Baan Centrum d.d. 26 januari 2011, alsmede het adviesrapport d.d. 24 maart 2011 van de reclassering, opgemaakt door P. Schut.
De heer Schut heeft in zijn rapportage d.d. 24 maart 2011 en ter terechtzittingen van 29 maart en 5 april 2011 aangegeven dat de reclassering het NIFP te Groningen heeft verzocht om de behandelmethoden van verdachte te onderzoeken. De FPK te Assen heeft daarop, vanwege de ontkennende houding van verdachte, op voorhand negatief gereageerd. Hoeve Boschoord heeft verdachte op 18 maart 2011 bezocht in PI Ter Apel. Op 1 april heeft het intaketeam van Hoeve Boschoord, ondanks de nodige bedenkingen, besloten tot plaatsing van verdachte. Zij gaan er daarbij vanuit dat er sprake zal zijn van een langdurige klinische behandeling. Plaatsing van verdachte zal eerst in het najaar van 2011 kunnen worden geëffectueerd.
De heer Schut heeft voorts aangegeven dat moet worden voorkomen dat verdachte in de periode tussen zijn detentie en de klinische opname in Hoeve Boschoord op straat komt te staan of moet terugkeren naar zijn ouderlijk huis. De reclassering wil voor die periode een vorm van begeleide huisvesting vinden die verdachte beschermt tegen ongewenste impulsen en delictgedrag. De heer Schut verwacht dat het realiseren van een dergelijke woonvorm minimaal 2 maanden in beslag zal nemen.
De rechtbank is op grond van de ernst van het bewezen geachte, in samenhang met de hiervoor weergegeven overwegingen, feiten en omstandigheden, van oordeel dat in dit geval een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf geboden is. De rechtbank komt (indachtig het voorgaande) tot een langere gevangenisstraf dan door de officier van justitie gevorderd en wel tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden waarvan 2 maanden voorwaardelijk, om te voorkomen dat verdachte via de regeling voorlopige invrijheidsstelling vrij komt voordat de reclassering opvang voor verdachte in een beschermde woonvorm heeft kunnen realiseren.
Motivering maatregel van terbeschikkingstelling.
Door de gedragsdeskundigen, D. Harari, psychiater, en H.A. van Kempen, klinisch psycholoog, beiden verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum, Psychiatrische Observatiekliniek te Utrecht , die de verdachte beiden hebben onderzocht, is gezamenlijk een met reden omkleed, gedagtekend en ondertekend advies uitgebracht.
De conclusies in het gezamenlijk uitgebrachte advies d.d. 26 januari 2011 zijn hiervoor onder het kopje strafbaarheid reeds kort weergegeven. Voornoemde gedragsdeskundigen komen tot het volgende advies aan de rechtbank.
De kans op recidive op soortgelijke feiten als het tenlastegelegde wordt zonder geëigende behandeling als zeer groot ingeschat. Er is sprake van een jarenlang herhaald patroon van delictgedrag in combinatie met volstrekte en primitieve ontkenning. De klinische indruk is dat de beschreven beperkingen onveranderd zijn en dat verdachte onbehandeld in zijn thuissituatie blijvend aan zeer veel stress blootstaat. Onderzoekers geven aan dat geen enkele van de algemeen bekende beschermende factoren (intelligentie, coping, empathisch vermogen, werk, vrijetijdsbesteding, motivatie voor behandeling, houding tegenover autoriteit, levensdoelen, bezit van steunend sociaal netwerk en intieme relaties) in verdachtes situatie aanwezig is.
Hoewel er op het moment geen gevaar voor directe escalatie tot fysiek geweld wordt gezien, is het recidivegevaar op soortgelijke feiten zeer groot en is de potentiële impact op de slachtoffers zeer groot. Onderzoekers adviseren derhalve om verdachte terbeschikkingstelling met voorwaarden op te leggen, mede gelet op het volgende. Ambulante behandeling, zowel in het kader van bijzondere voorwaarden als vrijwillig, is uitputtend geprobeerd zonder effect. Er traden diverse recidieven op tijdens therapie en in de proeftijd. Wil behandeling substantieel effect hebben, dan is het nodig in een forensische setting klinisch te starten waarna na enige tijd toegewerkt kan worden naar plaatsing in een begeleide woonsituatie zoals een RIBW, waarbij langdurig toezicht en controle nodig is. Bezien moet dan worden hoe lang het tbs-kader hierbij nodig is. Voor de start van de klinische behandeling is een tbs-kader nodig, omdat verdachtes losmaking uit de thuissituatie op veel weerstand zal stuiten en behandeling niet mogelijk is zonder deze losmaking. Bovendien kan voorspeld worden dat verdachte zich tijdens de behandeling op enig moment niet aan de behandelafspraken zal houden. Wanneer dat gebeurt, is het van groot belang dat de behandeling juist wordt voortgezet en niet omgezet wordt in een detentie, zoals bij een bijzondere voorwaarde het geval zou zijn. De klinische setting waar de geadviseerde tbs uitgevoerd kan worden dient toegesneden te zijn op opvang met mensen met een cognitieve beperking, zoals dat bij verdachte het geval is.
De heer Schut heeft in zijn eerdergenoemde rapportage aangeven dat de reclassering zich volledig kan vinden in de conclusies en het advies van het Pieter Baan centrum. Inmiddels is duidelijk dat verdachte kan worden behandeld in Hoeve Boschoord in het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden. De reclassering heeft de volgende voorwaarden geformuleerd:
1. verdachte zal zich laten opnemen voor een klinische behandeling in Hoeve Boschoord, onderdeel van trajactum, dan wel een soortgelijke instelling,
2. verdachte zal na het klinische traject zijn medewerking verlenen aan plaatsing in een begeleide, beschermde woonvorm,
3. verdachte zal zich houden aan de aanwijzingen en voorschriften hem te geven door de Reclassering Nederland, ook als dit betekent dat hij niet de beschikking mag hebben en geen gebruik mag maken van mobiele telefoons,
4. verdachte gaat akkoord met de uitwisseling van informatie tussen behandelaars, begeleiders en reclassering,
5. verdachte zal geen strafbare feiten plegen.
Verdachte heeft desgevraagd aangegeven dat hij met voornoemde voorwaarden instemt.
De rechtbank verenigt zich met de bovenstaande conclusies en maakt die tot de hare.
Op grond van die conclusies en de adviezen en rapporten die over de persoonlijkheid van de verdachte zijn uitgebracht, is de rechtbank van oordeel dat bij de verdachte tijdens het begaan van de bewezen verklaarde feiten een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens bestond.
Op grond van het bovenstaande en mede gelet op de ernst van de begane feiten alsmede gelet op de inhoud van het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 25 februari 2011 waaruit blijkt van een eerdere veroordeling voor soortgelijke feiten, is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden eist.
De rechtbank zal daarom gelasten dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld onder voonoemde door de reclassering geformuleerde voorwaarden.
De rechtbank bepaalt daarnaast dat de tenuitvoerlegging van de maatregel terbeschikkingstelling met voorwaarden onmiddellijk mogelijk wordt, opdat direct kan worden gestart met de uitvoering van de voorwaarden.
De benadeelde partij heeft een vordering tot vergoeding van geleden (materiële) schade ingediend ten bedrage van 43,81, bestaande uit 35,81 euro brandstofkosten en 8 euro administratiekosten.
De rechtbank acht het causaal verband tussen het bewezen verklaarde feit en de schade alsmede de aansprakelijkheid van de verdachte voor die schade bewezen. De vordering acht zij tot een bedrag van 43,81 euro voldoende aannemelijk gemaakt en niet onredelijk. De civiele vordering is dan ook gegrond en tot dit bedrag voor toewijzing vatbaar.
De benadeelde partij heeft een vordering tot vergoeding van geleden (materiële) schade ingediend ten bedrage van 97,20 euro, bestaande uit 39,20 euro brandstofkosten, 8 euro administratiekosten en 50 euro overige kosten.
De rechtbank acht het causaal verband tussen het bewezen verklaarde feit en de schade alsmede de aansprakelijkheid van de verdachte voor die schade bewezen. De vordering acht zij tot een bedrag van 47,20 euro (brandstof en administratiekosten) voldoende aannemelijk gemaakt en niet onredelijk. De civiele vordering is dan ook gegrond en tot dit bedrag voor toewijzing vatbaar. Voor het overige acht de rechtbank de benadeelde partij niet ontvankelijk in haar vordering, voor dit deel kan de benadeelde partij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 36f, 38, 285, 285b, 326a van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing van de rechtbank
In de zaak met parketnummer 19.830071-10:
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen verdachte onder 4 is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij.
De rechtbank verklaart bewezen dat het onder 1, onder 2 en onder 3 tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten zoals hierboven zijn vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar.
In de zaak met parketnummer 19.695381-10:
De rechtbank verklaart bewezen dat het tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten zoals hierboven zijn vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar.
De rechtbank veroordeelt de verdachte voor deze zaken tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden waarvan een gedeelte groot 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De rechtbank beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
De rechtbank beveelt dat de verdachte ter beschikking zal worden gesteld en stelt ter bescherming van de algemene veiligheid van personen of goederen de volgende voorwaarden:
1. verdachte zal zich laten opnemen voor een klinische behandeling in Hoeve Boschoord, onderdeel van Trajectum, dan wel een soortgelijke instelling,
2. verdachte zal voorafgaand aan en na het klinische traject zijn medewerking verlenen aan plaatsing in een begeleide, beschermde woonvorm,
3. verdachte zal zich houden aan de aanwijzingen en voorschriften hem te geven door de Reclassering Nederland, ook als dit betekent dat hij niet de beschikking mag hebben en geen gebruik mag maken van mobiele telefoons,
4. verdachte gaat akkoord met de uitwisseling van informatie tussen behandelaars, begeleiders en reclassering,
5. verdachte zal geen strafbare feiten plegen.
Draagt genoemde reclasseringsinstelling op de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
De rechtbank stelt vast dat de totale duur van de maatregel van terbeschikkingstelling een periode van vier jaar te boven mag gaan.
De rechtbank bepaalt dat de tenuitvoerlegging van de maatregel terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Benadeelde partijen in de zaak met parketnummer 19.695381-10 (feiten I en J)
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van de som van € 43,81 en veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is en dat zij dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. De benadeelde partij en de verdachte dragen in dat geval de eigen kosten.
De rechtbank legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, een bedrag van € 43,81 te betalen, bij gebreke van betaling te vervangen door 1 dag hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en verstaat dat voldoening aan de verplichting tot betaling aan de Staat van voormeld bedrag ten behoeve van het slachtoffer de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij doet vervallen, alsmede dat betaling van voormeld bedrag aan de benadeelde partij de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag doet vervallen.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van de som van € 47,20 en veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is en dat zij dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. De benadeelde partij en de verdachte dragen in dat geval de eigen kosten.
De rechtbank legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, een bedrag van € 47,20 te betalen, bij gebreke van betaling te vervangen door 1 dag hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en verstaat dat voldoening aan de verplichting tot betaling aan de Staat van voormeld bedrag ten behoeve van het slachtoffer de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij doet vervallen, alsmede dat betaling van voormeld bedrag aan de benadeelde partij de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.H.A. Fransen, voorzitter en mrs. H.T. van Voorst en P.L.M.J. Rooijakkers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.D. Vermeer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 19 april 2011, zijnde mrs. Rooijakkers en Van Voorst buiten staat dit vonnis binnen de door de wet gestelde termijn mede te ondertekenen.