RECHTBANK ASSEN
Sector strafrecht
Parketnummers: 19.700077-11 en 19.700010-11
vonnis van de meervoudige strafkamer d.d. 26 april 2011 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
wonende te [woonplaats],
thans verblijvende te [detentieadres].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 12 april 2011.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. Schaap, advocaat te Groningen.
De verdachte is ingevolge de ter terechtzitting gewijzigde tenlastelegging bij dagvaarding tenlastegelegd, dat
1.
hij op of omstreeks 23 januari 2011 te Assen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
-dreigend tegen die [slachtoffer 1] hebben/heeft gezegd: "Jij hebt geld, dus stop eens even", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
-dreigend tegen die [slachtoffer 1] hebben/heeft gezegd: "Tuurlijk heb je geld, iedereen heeft geld op zak", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
-die [slachtoffer 1] tegen het gezicht, althans tegen het hoofd heeft/hebben geslagen/gestompt en/of
-die [slachtoffer 1] met kracht heeft/hebben geduwd, waardoor die [slachtoffer 1] op de vloer/grond terecht kwam,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 23 januari 2011 te Assen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s)
-meermalen, althans eenmaal die [slachtoffer 2] tegen het lichaam heeft/hebben geschopt en/of geslagen en/of
- (vervolgens) (terwijl die [slachtoffer 2] op de grond lag) meermalen, althans eenmaal heeft/hebben geschopt/geslagen en/of
-(daarbij) dreigend tegen die [slachtoffer 2] hebben/heeft gezegd: "Geld, fucking mens", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking,
terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad;
art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 23 januari 2011 te Assen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een of meer flessen wijn en/of een of meer dozen bier, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam supermarkt], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
4.
(parketnummer 19.700010-11)
hij op of omstreeks 03 september 2010 te Beilen, althans in de gemeente Midden-Drenthe, opzettelijk mishandelend [slachtoffer 3], meermalen, althans eenmaal op het (achter)hoofd heeft geslagen en/of gestompt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Kennelijke taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging worden geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank zal, waar in de tenlastelegging staat “verdachte en/of zijn mededader(s)” lezen alsof daar staat “verdachte en/of zijn medeverdachte(n)”. De term mededader namelijk impliceert dat verdachte ook als dader moet worden aangemerkt, hetgeen in strijd is met de presumptie van onschuld: een verdachte dient tot aan het moment van onherroepelijke bewezenverklaring van het hem tenlastegelegde voor onschuldig te worden gehouden.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie mr. S.M. von Bartheld acht hetgeen is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank verdachte zal veroordelen tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 10 maanden, met aftrek van voorarrest, alsmede de maatregel plaatsing in een inrichting voor jeugdigen zal opleggen. Voorts verzoekt de officier van justitie de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] toe te wijzen, hoofdelijk en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Nu verdachte hetgeen de rechtbank bewezen zal verklaren heeft bekend en nadien niet anders heeft verklaard en hij noch zijn raadsvrouwe vrijspraak heeft bepleit zal de rechtbank volstaan met een opgave van bewijsmiddelen:
Feit 1:
De aangifte van [slachtoffer 1] , inhoudende, kort en zakelijk weergegeven, dat twee jongens hem wilden beroven, dat zij hem om geld vroegen en dat zij aangever daarbij hebben geduwd en geslagen en dat zijn bril daardoor kapot is gegaan. Aangever heeft geen geld gegeven.
Deze aangifte wordt ondersteund door:
- de verklaringen van de getuigen [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 4] , alsmede door
- de bekennende verklaring van de verdachte [verdachte] , dat hij heeft geprobeerd om met [medeverdachte] een man te beroven, dat die man daar toevallig liep, dat [medeverdachte] hem heeft vastgepakt, dat verdachte hem heeft geslagen, dat [medeverdachte] tegen de man riep dat hij geld wilde, dat de man bleef volhouden dat hij niets had, en
- de bekennende verklaring van [medeverdachte] , dat hij met [verdachte] bedacht had dat zij iemand zouden beroven, dat toen die man eraan kwam, dat hij de man eerst vastpakte en dat [verdachte] hem een knal heeft gegeven, dat zij om geld vroegen, dat de man zei dat hij geen geld had, dat de bril van de man is gevallen.
Feit 2:
De aangifte van [slachtoffer 2] , inhoudende, kort en zakelijk weergegeven, dat zij door twee jongens is beroofd, dat zij haar hebben geslagen en geschopt, dat zij is gevallen, dat zij toen zij op de grond lag doorgingen met slaan en schoppen, dat zij haar portemonnee met 300 euro heeft afgegeven aan de jongens, dat de jongens daarna weggingen op een fiets.
Deze aangifte wordt ondersteund door:
- het proces-verbaal van inbeslagname , inzake de inbeslagname van de portemonnee van [slachtoffer 2] in de woning van medeverdachte [medeverdachte], en
- de verklaring van de getuige [getuige 5] , en
- de bekennende verklaring van de verdachte [verdachte] , dat hij met [medeverdachte] bij de [parkeergarage] een vrouw heeft beroofd, dat [medeverdachte] naar de vrouw toerende, dat verdachte haar heeft geschopt, dat de vrouw geld heeft gegeven, en
- de bekennende verklaring van [medeverdachte] , pag 79, dat hij met [verdachte] een vrouw heeft beroofd die uit de parkeergarage kwam, dat hij haar bij de kraag pakte en dat [verdachte] haar meteen schopte, dat de vrouw viel en haar zakken leeghaalde en een portemonnee gaf, dat zij daarna zijn weggefietst;
Feit 3:
De aangifte van [medewerker supermarkt] , namens [supermarkt] te Assen, van diefstal van twee dozen Heineken bier en een aantal flessen wijn.
Deze aangifte wordt ondersteun door:
- het proces-verbaal inhoudende de camerabeelden die gemaakt zijn van de winkeldiefstal;
- de verklaringen van de getuigen [getuige 6] , [getuige 7] en [getuige 8] , die de verdachten op de camerabeelden hebben herkend;
- de bekennende verklaring van de verdachte [verdachte] , dat zij allebei een treetje bier en flessen wijn hebben meegenomen bij [naam supermarkt];
- de bekennende verklaring van [medeverdachte] , dat zij bij [naam supermarkt] bier en drie flessen wijn hebben weggenomen;
Feit 4:
De aangifte van [slachtoffer 3] , inhoudende, kort en zakelijk weergegeven, dat hij is mishandeld in discotheek [naam discotheek], dat een hem onbekende jongen hem een klap in zijn nek en tegen zijn achterhoofd gaf, dat hij daarvan even buiten westen is geweest, dat hij daarna veel hoofdpijn heeft gehad.
Deze aangifte wordt ondersteund door:
- de verklaring van de getuige [getuige 9] , die heeft gezien dat aangever van achter op zijn hoofd werd geslagen door een jongen; later hebben deze getuige en aangever verdachte herkend van foto’s op hyves;
- de verklaring van de getuige [getuige 10] , die heeft gezien dat aangever met kracht tegen zijn hoofd is geslagen;
- de bekennende verklaring van de verdachte [verdachte] , inhoudende dat hij het zich nog vaag kan herinneren, dat hij bier op had, dat hij een jongen 1 of 2 keer met zijn vuist geslagen heeft.
Uit de bewijsmiddelen ter zake van de feiten 1, 2 en 3 blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat sprake was van een nauwe en volledige samenwerking tussen de verdachten [verdachte] en [medeverdachte] en daarmee staat tevens vast dat sprake is van medeplegen. Verdachte is derhalve ook voor die handelingen die niet feitelijk door hemzelf, maar door zijn medeverdachte zijn verricht, aansprakelijk.
De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het onder 1, onder 2, onder 3 en onder 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 23 januari 2011 te Assen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van geld, toebehorende aan die [slachtoffer 1],
-dreigend tegen die [slachtoffer 1] hebben gezegd: "Jij hebt geld, dus stop eens even", en
-dreigend tegen die [slachtoffer 1] hebben gezegd: "Tuurlijk heb je geld, iedereen heeft geld op zak", en
-die [slachtoffer 1] tegen het gezicht, hebben geslagen en
-die [slachtoffer 1] met kracht hebben geduwd, waardoor die [slachtoffer 1] op de grond terecht kwam,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 23 januari 2011 te Assen tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag, toebehorende aan die [slachtoffer 2], welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte en zijn mededader
- meermalen die [slachtoffer 2] tegen het lichaam hebben geschopt en geslagen en
- (vervolgens) (terwijl die [slachtoffer 2] op de grond lag) meermalen, hebben geschopt en geslagen en
-(daarbij) dreigend tegen die [slachtoffer 2] hebben gezegd: "Geld, fucking mens";
3.
hij op 23 januari 2011 te Assen tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen flessen wijn en dozen bier, toebehorende aan [naam supermarkt];
4.
(parketnummer 19.700010-11)
hij op 03 september 2010 te Beilen, opzettelijk mishandelend [slachtoffer 3], meermalen, op het (achter)hoofd heeft gestompt, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring. Elk bewijsmiddel is slechts gebruikt voor het bewijs van het feit, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De verdachte zal van het meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht. Met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde “terwijl
het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad” overweegt de rechtbank dat zij dit niet bewezen acht nu geen medische rapportage van de behandelend medisch specialist voorhanden is waaruit blijkt dat [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen door het handelen van verdachte(n). Er bevindt zich in het dossier weliswaar een letselrapportage opgemaakt door P. Lethmaat, echter zijn bevindingen berusten niet op rechtstreekse eigen waarnemingen en kunnen derhalve niet als bewijs dienen.
Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op:
onder 1: poging tot afpersing,
strafbaar gesteld bij artikel 317 juncto artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht;
onder 2: afpersing,
strafbaar gesteld bij artikel 317 van het Wetboek van Strafrecht;
onder 3: diefstal, door twee of mee verenigde personen,
strafbaar gesteld bij artikel 310 juncto artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht;
onder 4: mishandeling,
strafbaar gesteld bij artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Over verdachte is in het kader van de hem onder parketnummer 19.700077-11 verweten feiten een multidisciplinair rapport opgemaakt, bestaande uit een rapport van dr. T.W.D.P. van Os, psychiater/psychoanalyticus en een rapport van mw. Drs. A. de Jong, orthopedagoog/gz-psycholoog.
Uit de bevindingen en de daaruit voortvloeiende conclusies van deze deskundigen komt naar voren dat de deskundige Van Os verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd voor alle hem ten laste gelegde feiten. De deskundige De Jong acht verdachte voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde verminderd toerekeningsvatbaar en voor het onder 3 tenlastegelegde licht verminderd toerekeningsvatbaar.
De rechtbank neemt voornoemde conclusies over in die zin dat zij verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd voor alle hem ten laste gelegde feiten.
De rechtbank gaat ervan uit dat, gelet op de bevindingen van de gedragsdeskundigen en de conclusie dat er bij verdachte sprake is van een gedragsstoornis met het risico op het ontwikkelen van een persoonlijkheidsstoornis met narcistische en antisociale trekken. Daarnaast is sprake van zwakbegaafdheid, cannabisafhankelijkheid en alcoholmisbruik.
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie van tien maanden en tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (de PIJ-maatregel).
De officier van justitie heeft daarbij mee laten wegen het forse geweld dat door de verdachte(n) is toegepast bij met name de afpersing van [slachtoffer 2]. De officier heeft verder in zijn eis betrokken de verminderde toerekeningvatbaarheid van verdachte zoals door de gedragsdeskundigen geconcludeerd en het door hen gegeven advies, het advies van de Raad voor de Kinderbescherming, het advies van de jeugdreclassering en het strafblad van verdachte.
De officier heeft aangevoerd dat er naast het mogelijke belang van verdachte om zo snel mogelijk met de behandeling in de PIJ te starten ook een maatschappelijk belang is om aan te geven dat feiten als deze niet met lichte straffen worden afgedaan.
De raadsvrouwe heeft aangevoerd dat verdachte minderjarig is en niet eerder met justitie in aanraking is geweest. Een PIJ maatregel gaat in haar visie te ver nu dit het zwaarste middel is en alternatieven, zoals bijvoorbeeld het opleggen van een gedragbeïnvloedende maatregel, onvoldoende zijn onderzocht.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting voorts in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft samen met een medeverdachte twee mensen met gebruik van geweld en bedreiging met geweld geld afhandig gemaakt dan wel trachten te maken. In het geval van [slachtoffer 2] is daarbij sprake geweest van fors geweld. Verdachte en zijn medeverdachte waren daarbij onder invloed van alcohol.
Uit de rapportages van de deskundigen komt onder meer het volgende naar voren.
Bij verdachte is sprake van een gedragsstoornis met het risico op het ontwikkelen van een persoonlijkheidsstoornis met narcistische en antisociale trekken. Daarnaast is sprake van zwakbegaafdheid, cannabisafhankelijkheid en alcoholmisbruik. De gedragsstoornis en de verstandelijke beperking als ook zijn alcoholmisbruik beïnvloedden zijn gedragskeuzes ten tijde van het tenlastegelegde zodanig dat het tenlastegelegde daaruit (mede) verklaard kan worden en gesproken kan worden van verminderde toerekeningsvatbaarheid.
Er is een hoog recidive risico op toekomstig gewelddadig gedrag indien verdachte aan zijn lot wordt overgelaten. De belangrijkste risicofactoren daarbij zijn het alcoholmisbruik, zijn verstandelijke beperking, zijn voorgeschiedenis van verwaarlozing, mishandeling en afwijzing, zijn afhankelijkheid van een duidelijke externe structuur, zijn gebrek aan opleiding en gebrek aan een prosociale daginvulling en omgang met delinquente leeftijdgenoten. Gezien de ernst van de problematiek zien onderzoekers niets in ambulante interventies. Behandeling in een justitiële instelling is geïndiceerd, door middel van het opleggen van een PIJ maatregel.
Deze maatregel wordt in het belang geacht van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte omdat hij veel baat heeft bij de structuur en de begrenzing van een Justitiële Jeugdinrichting, alsmede om het risico op een herhaling van het hem tenlastegelegde te voorkomen.
Onderzoekers zien geen andere mogelijkheid dan een gesloten behandeling te adviseren, i.c. een plaatsing in een jeugdinrichting. De behandeling zal gericht moeten zijn op de ontwikkeling van de eigen identiteit met aandacht voor sociale vaardigheden en sociaal inzicht, agressieregulatie problematiek, de ontwikkeling van adequate copingstrategieën, verslavingsgevoeligheid en traumata vanuit het verleden.
De rechtbank volgt de in grote lijnen overeenkomende bevindingen en conclusies van de gedragsdeskundigen en neemt deze over.
Door de Raad voor de Kinderbescherming is (rapport d.d. 5 april 2011) mede naar aanleiding van de door voornoemde gedragsdeskundigen uitgebrachte rapporten geadviseerd om in het geval verdachte schuldig mocht worden bevonden hem een PIJ maatregel op te leggen. De Raad is van mening dat er bij verdachte ernstige risico's zijn voor zijn verdere ontwikkeling en zij schaart zich in dat verband achter het advies van de gedragsdeskundigen. Ook de jeugdreclassering heeft zich bij het advies van de deskundigen aangesloten.
In het voordeel van verdachte weegt dat hij, zoals blijkt uit zijn justitiële documentatie van 16 maart 2011, niet eerder met justitie in aanraking is gekomen.
Bij de strafoplegging heeft de rechtbank verder acht geslagen op de overige bewezenverklaarde feiten, te weten de diefstal bij [supermarkt] op 23 januari 2011 en de mishandeling gepleegd in [discotheek] op 3 september 2010.
Alles afwegende komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte dient te worden veroordeeld tot een jeugddetentie van zes maanden en tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (de PIJ-maatregel).
De rechtbank acht deze beslissing in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Aan de voorwaarden voor oplegging van de PIJ-maatregel als bedoeld in artikel 77s wetboek van strafrecht, waaronder het veiligheidscriterium, is voldaan.
Benadeelde partij [slachtoffer 1] (feit 1)
Door [slachtoffer 1] is een vordering tot schadevergoeding ingediend ten bedrage van 298,20 euro, bestaande uit 50 euro immateriële schade en 248,20 materiële schade (aan de bril van [slachtoffer 1]).
De rechtbank acht het causaal verband tussen het bewezen verklaarde feit en de schade alsmede de aansprakelijkheid van de verdachte voor die schade bewezen. Het gevorderde bedrag acht zij voldoende aannemelijk gemaakt en niet onredelijk. De civiele vordering is dan ook gegrond en voor toewijzing vatbaar.
Schadevergoedingsmaatregel
Met betrekking tot het onder 1 bewezen verklaarde feit acht de rechtbank de verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer 1] naar burgerlijk recht tot na te noemen bedrag aansprakelijk voor de schade, die door het strafbare feit is toegebracht.
Aan de verdachte zal de verplichting worden opgelegd dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer.
Benadeelde partij [slachtoffer 2] (feit 2)
Door [slachtoffer 2] is een vordering tot schadevergoeding ingediend ten bedrage van 2129,50 euro, bestaande uit 750 euro immateriële schade en 1379,50 materiële schade (gestolen geldbedrag, beschadigde kleding, eigenrisico verzekering, reparatie armband).
De rechtbank acht het causaal verband tussen het bewezen verklaarde feit en de immateriële schade alsmede de aansprakelijkheid van de verdachte voor die immateriële schade bewezen. De vordering van 750 euro acht zij voldoende aannemelijk gemaakt en niet onredelijk.
Met betrekking tot de gevorderde materiële schade overweegt de rechtbank dat de kostenpost voor beschadigde kleding onvoldoende onderbouwd is en dat zij de vordering voor dat deel zal afwijzen. De rechtbank acht het causaal verband tussen het bewezen verklaarde feit en de overige materiële schade alsmede de aansprakelijkheid van de verdachte voor die materiële schade bewezen. De vordering van 670 euro (300 euro gestolen geldbedrag, 200 euro voor reparatie van de armband en 170 euro eigen risico) acht zij voldoende aannemelijk gemaakt en niet onredelijk.
De civiele vordering is dan ook gegrond en tot na te noemen bedrag voor toewijzing vatbaar. De rechtbank bepaalt dat de vordering voor het overige deel wordt afgewezen.
Schadevergoedingsmaatregel
Met betrekking tot het onder 2 bewezen verklaarde feit acht de rechtbank de verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer 2] naar burgerlijk recht tot na te noemen bedrag aansprakelijk voor de schade, die door het strafbare feit is toegebracht.
Aan de verdachte zal de verplichting worden opgelegd dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 27, 36f, 45, 47, 77i, 77s, 317, 300, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing van de rechtbank
De rechtbank verklaart bewezen dat het tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten zoals hierboven zijn vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 6 (zes)
maanden.
De rechtbank beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
De rechtbank legt aan verdachte op de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
De rechtbank veroordeelt de verdachte hoofdelijk tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van de som van € 298,20 en veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil, met dien verstande dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, de verdachte in zoverre is bevrijd.
De rechtbank legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], een bedrag van € 298,20 te betalen, bij gebreke van betaling te vervangen door 5 dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft, en dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, de verdachte in zoverre is bevrijd en verstaat dat voldoening aan de verplichting tot betaling aan de Staat van voormeld bedrag ten behoeve van het slachtoffer de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij doet vervallen, alsmede dat betaling van voormeld bedrag aan de benadeelde partij de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag doet vervallen.
De rechtbank veroordeelt de verdachte hoofdelijk tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van de som van € 1420,00 en veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil, met dien verstande dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, de verdachte in zoverre is bevrijd.
De rechtbank bepaalt dat de vordering voor het overige deel wordt afgewezen.
De rechtbank legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2], een bedrag van € 1420,00 te betalen, bij gebreke van betaling te vervangen door 28 dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft, en dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, de verdachte in zoverre is bevrijd en verstaat dat voldoening aan de verplichting tot betaling aan de Staat van voormeld bedrag ten behoeve van het slachtoffer de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij doet vervallen, alsmede dat betaling van voormeld bedrag aan de benadeelde partij de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.H.A. Fransen, voorzitter en H.T. van Voorst en M. van der Veen, rechters in tegenwoordigheid van mr. A.D. Vermeer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 26 april 2011.