RECHTBANK ASSEN
Sector strafrecht
Parketnummer: 19.605635-10
vonnis van de meervoudige strafkamer d.d. 1 februari 2011 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956,
wonende te [woonplaats].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 18 januari 2011.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. C. de Lange, advocaat te Tilburg.
De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat
hij op of omstreeks 21 april 2010, te Coevorden, althans in de gemeente
Coevorden, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig
([merk, kenteken]), daarmede rijdende over de weg, de N34, zich
zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft
plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of
onoplettend, met het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig, op de
weghelft bestemd voor het tegemoetkomende verkeer is gaan en/of blijven
rijden, terwijl een motorrijtuig, bestuurd door [slachtoffer 1] dicht was
genaderd, tengevolge waarvan een aanrijding is ontstaan, tengevolge waarvan
genoemde [slachtoffer 1] werd gedood en/of aan [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel
(gebroken rugwervels en/of gebroken pols en/of hersenbloeding) werd
toegebracht;
art 6 Wegenverkeerswet 1994
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen,
terzake dat
hij op of omstreeks 21 april 2010, te Coevorden, althans in de gemeente
Coevorden als bestuurder van een voertuig ([merk, type]), daarmee rijdende op de weg, de N34, met het door hem, verdachte,
bestuurde voertuig/motorrijtuig, op de weghelft bestemd voor het
tegemoetkomende verkeer is gaan en/of blijven rijden, terwijl een
motorrijtuig, bestuurd door [slachtoffer 1] dicht was genaderd, door welke
gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon
worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon
worden gehinderd;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
art 5 Wegenverkeerswet 1994
Kennelijke taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging worden geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet geschaad in de verdediging.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie mr. A.M. de Vries acht hetgeen primair is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank verdachte zal veroordelen tot een werkstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 1 jaar.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
De rechtbank komt tot de bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde feit op grond van de navolgende bewijsmiddelen:
De bekennende verklaring van de verdachte, dat hij, zakelijk weergegeven, op 21 april 2010 omstreeks 22.15 uur op de N34 ter hoogte van de afslag Coevorden Noord reed in een [merk en kenteken auto]. Hij reed de N34 op in de richting van Emmen. Hij ging direct vanaf de oprit naar de linkerrijbaan omdat hij een auto die voor hem reed wilde inhalen. Verdachte heeft verklaard dat hij in de volledige veronderstelling verkeerde dat hij op een vierbaansweg reed en dat hij gewoon kon inhalen zonder dat hij tegenliggers hoefde te verwachten. Hij heeft daarbij in zijn spiegels gekeken of hij rekening moest houden met van achteren komend verkeer, hij heeft niet naar de weg voor hem gekeken. Toen verdachte op de linkerrijbaan reed zag hij direct de koplampen van een tegenligger. Hij heeft nog geremd maar kon die auto niet meer ontwijken. Verdachte denkt dat hij frontaal op de auto is ingereden.
Het proces-verbaal VerkeersOngevalsAnalyse met bijlagen, met nummer 210410.2205.2332 opgemaakt op ambtsbelofte op 23 juli 2010 door [verbalisant 1], buitengewoon opsporingsambtenaar van politie Drenthe, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven, dat uit onderzoek is gebleken dat de oorzaak van de aanrijding is gelegen in het feit dat de bestuurder van de [merk] bestelauto zich op de verkeerde rijstrook bevond. Op de N34 is de bestuurder van de [merk] bestelauto op de voor hem linker rijstrook gaan rijden in de richting van Emmen. De N34 is een autoweg en bestond ter plaatse uit een rijbaan met twee rijstroken, één rijstrook per rijrichting. De linkerrijstrook was gezien vanuit de rijrichting van de bestuurder van de [merk] bestelauto bestemd voor tegemoet komend verkeer. Op deze rijstrook naderde vanuit de rijrichting Emmen de personenauto [van slachtoffer 1]. De bestelauto kwam op de rijstrook bestemd voor tegemoet komend verkeer frontaal in aanrijding met de [auto van slachtoffer 1]. De [auto van slachtoffer 1] werd gezien zijn rijrichting naar rechts geworpen en kwam tot stilstand op de eindpositie. Ten gevolge van de aanrijding overleed de bestuurder van de [auto van slachtoffer 1] ter plaatse. De naast de bestuurder van de [auto slachtoffer 1] zittende passagier alsmede de bestuurder en passagier van de [auto verdachte] liepen ten gevolge van de aanrijding letsel op.
Het verslag van de gemeentelijk lijkschouwer dr. J. Dekker, d.d. 22 april 2010, omtrent het niet-natuurlijk overlijden van [slachtoffer 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989 en overleden te Coevorden op 21 april 2010, ten gevolge van hersenletsel veroorzaakt door de frontale aanrijding die avond op de N34 nabij Coevorden.
Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] die na het ongeval ter plaatse waren en in wiens aanwezigheid de dood van [slachtoffer 1] is geconstateerd.
De verklaringen van de getuigen, zakelijk weergegeven:
- [getuige 1], verklaart dat hij op 21 april 2010 als passagier meereed met zijn collega [verdachte]. Zij reden in een [merk] Bestelauto en zij hadden gewerkt op [naam] in Coevorden. Zij waren onderweg naar hun hotel [naam hotel] in Emmen. Op de N34 heeft vervolgens een aanrijding plaatsgevonden.
- [slachtoffer 2], verklaart dat zij als passagier meereed met [slachtoffer 1]. Zij reden over de N34 uit de richting van Winschoten en reden naar haar huis in Coevorden. Van het ongeval kan zij zich niets herinneren maar zij heeft hierdoor ondermeer 4 rugwervels gebroken, een pees in haar ringvinger gescheurd, haar pols gebroken en een hersenbloeding gehad.
- [getuige 2], verklaart dat hij als bijrijder met zijn neef in een auto meereed over de N34 komende uit de richting van Emmen en gaande in de richting van Coevorden. Ter hoogte van de afrit Coevorden Noord zag getuige dat uit tegengestelde richting plotseling een grijze bestelauto zijn weghelft opschoot en hen tegemoet kwam rijden. Zijn neef moest hierdoor uitwijken naar rechts, de afrit op, om een aanrijding te voorkomen. Zijn neef stuurde vervolgens zijn auto weer de rijbaan op. Achter hen kwam vervolgens de grijze bestelbus frontaal in botsing met een tegenligger.
- [getuige 3], verklaart dat zij op 21 april 2010 reed over de N34 vanuit de richting Emmen in de richting van Coevorden. Toen zij de afslag Coevorden Noord wilde oprijden zag zij een auto schuin op de weg staan. Zij is ergens tegenaan gebotst, later bleek dit een grijs busje te zijn. Terwijl zij 112 belde werd haar auto aan de linkerachterzijde aangereden.
- [getuige 4], bestuurder van de [auto met aanhanger getuige 4], verklaart dat hij reed in de richting van Coevorden; ineens stond er een auto midden op de weg; hij heeft hard geremd en geprobeerd de auto te ontwijken maar dat is niet gelukt; hij is met de rechter voorkant van zijn auto tegen waarschijnlijk de achterzijde van een auto gebotst.
De medische informatie betreffende het door [slachtoffer 2] opgelopen letsel.
Bijzondere bewijsoverweging met betrekking tot het primair tenlastegelegde
De raadsman van verdachte heeft onder meer als zijn uitdrukkelijk standpunt aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde, overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna WVW 1994), omdat de vaststelling van schuld zoals bedoeld in artikel 6 WVW 1994 volgens vaste jurisprudentie dient te worden geabstraheerd van de gevolgen van het ongeval. Het enige dat vaststaat aan bijzondere omstandigheden in dit geval is dat verdachte in de veronderstelling verkeerde dat hij een snelweg opreed. Hij was niet vermoeid of afgeleid noch was er sprake van andere omstandigheden die hem kunnen worden verweten.
De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende.
Bij de vaststelling van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 komt het aan op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dat brengt mee dat niet in zijn algemeenheid valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van deze bepaling. Voor culpa is meer nodig dan het veronachtzamen van de voorzichtigheid en oplettendheid die van een normaal oplettende bestuurder mag worden verwacht.
Voorts is van belang dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van met verkeersregels strijdig verkeersgedrag die schuld kan worden afgeleid (HR 1 juni 2004, NJ 2005, 252).
In casu kan uit het tenlastegelegde feit dat verdachte, als bestuurder van een bestelauto, direct bij het oprijden van de N34 op de (linker-)rijstrook bestemd voor het tegemoet komende verkeer is gaan rijden en daar in botsing is gekomen met de door [slachtoffer 1] bestuurde auto, naar het oordeel van de rechtbank worden afgeleid dat verdachte zich zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen. Dat niet van bijkomende of aanvullende verwijtbare gedragingen of omstandigheden is gebleken doet hier niet aan af.
De ten laste gelegde gedraging, het op de verkeerde weghelft gaan rijden en tengevolge daarvan een ongeval veroorzaken, is voldoende om schuld op te leveren.
De overige omstandigheden van het geval, te weten dat het laat in de avond was, dat het donker was, dat verdachte niet bekend was met de verkeerssituatie ter plaatse, dat het redelijk druk was op de weg alsmede dat het een autoweg betreft waar relatief hard gereden wordt, maken dat van de bestuurder extra voorzichtigheid mag worden verwacht. Dat verdachte ondanks voornoemde omstandigheden zich niet heeft gerealiseerd dat hij een tweebaansweg op reed en vervolgens direct op de linker rijbaan voor het tegemoet komende verkeer is gaan rijden, is hem derhalve des te meer te verwijten.
De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 21 april 2010, te Coevorden, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig ([merk, kenteken]), daarmede rijdende over de weg, de N34, zich
zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden doordat hij zeer onvoorzichtig en onoplettend, met het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig, op de weghelft bestemd voor het tegemoetkomende verkeer is gaan
rijden, terwijl een motorrijtuig, bestuurd door [slachtoffer 1] dicht was genaderd, tengevolge waarvan een aanrijding is ontstaan, tengevolge waarvan genoemde [slachtoffer 1] werd gedood en aan [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel (gebroken rugwervels en gebroken pols en hersenbloeding) werd toegebracht.
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring. Elk bewijsmiddel is slechts gebruikt voor het bewijs van het feit, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De verdachte zal van het primair meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994,
strafbaar gesteld bij artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
De rechtbank acht de verdachte strafbaar, omdat geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden straffen in aanmerking: de aard en de ernst van het gepleegde feit; de omstandigheden waaronder dit feit is begaan; hetgeen de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de persoon van de verdachte; de eis van de officier van justitie; het pleidooi van de raadsman van de verdachte; de oriëntatiepunten voor de straftoemeting, alsmede de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 14 december 2010, waaruit blijkt dat de verdachte in Nederland niet eerder ter zake van een misdrijf is veroordeeld.
De rechtbank heeft voorts in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft, als verkeersdeelnemer, een aan zijn schuld te wijten (zeer) ernstig verkeersongeval veroorzaakt. Dit ongeval heeft voor het overleden slachtoffer en zijn nabestaanden ernstige gevolgen gehad zoals is gebleken uit het door de moeder van [slachtoffer 1] ter terechtzitting gedane relaas. Uit de door [slachtoffer 2] ingediende schriftelijke slachtofferverklaring blijkt voorts van de gevolgen die het ongeval voor haar heeft gehad en nog steeds heeft.
De rechtbank laat voorts meewegen dat verdachte bij de aanrijding zelf ook ernstig gewond is geraakt en dat uit het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat het ongeval ook op hem grote impact heeft gehad en dat hij zich realiseert welk onherstelbaar leed het door hem veroorzaakte ongeval heeft veroorzaakt. Hoewel de mate van schuld en de gevolgen van het ongeval (de dood van [slachtoffer 1] en het ernstige letsel dat [slachtoffer 2] heeft opgelopen) het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen, zal de rechtbank op grond van laatstgenoemde omstandigheden aan verdachte een onvoorwaardelijke werkstraf opleggen.
De rechtbank is op grond van de ernst van het bewezen geachte, in samenhang met de hiervoor weergegeven overwegingen, feiten en omstandigheden, van oordeel dat in dit geval
een onvoorwaardelijke werkstraf zoals door de officier van justitie gevorderd, passend en geboden is.
Motivering ontzegging van de rijbevoegdheid
De rechtbank is voorts van oordeel dat aan de verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen moet worden ontzegd omdat de verdachte, als verkeersdeelnemer, een aan zijn schuld te wijten (zeer) ernstig verkeersongeval heeft veroorzaakt.
Door en namens de verdachte is aangevoerd dat een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid hem onevenredig zwaar zal treffen omdat hij zijn rijbewijs voor zijn beroepsuitoefening nodig heeft.
De rechtbank is echter van oordeel dat het belang van de verdachte niet opweegt tegen het belang van de verkeersveiligheid die door de verdachte in hoge mate in gevaar is gebracht. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij tengevolge van het letsel dat hij door het ongeval heeft opgelopen geruime tijd niet in staat is geweest om zelf auto te rijden en dat hij dit heeft opgelost door hiervoor freelance chauffeurs in te huren.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 22c, 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 176, 178, 179 en 180 van de Wegenverkeerswet 1994.
Beslissing van de rechtbank
De rechtbank verklaart bewezen dat het primair tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het strafbare feit zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een taakstraf bestaande uit 240 uren werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid met bevel dat, voor het geval de verdachte deze werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen zal worden toegepast.
De rechtbank ontzegt de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van één (1) jaar.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.H.A. Fransen, voorzitter en mrs. C.P. van Gastel en J.M.M. van Woensel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.D. Vermeer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 1 februari 2011, zijnde mr. Van Woensel buiten staat dit vonnis binnen de door de wet gestelde termijn mede te ondertekenen.