ECLI:NL:RBASS:2011:BQ6510

Rechtbank Assen

Datum uitspraak
23 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
82265
Instantie
Rechtbank Assen
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot ontkenning vaderschap door bijzondere curator van minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Assen op 23 maart 2011 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontkenning van het vaderschap, ingediend door de bijzondere curator van een minderjarige. De bijzondere curator, mr. W.J.P. Suringar, stelde dat de minderjarige niet door zijn juridische vader was verwekt, maar door de broer van de vader. De juridische vader, die lijdt aan een dwarslaesie, was niet in staat om kinderen te verwekken. De rechtbank heeft kennisgenomen van verschillende brieven en rapportages, waaronder die van de Raad voor de Kinderbescherming, die de kwetsbaarheid van de minderjarige benadrukten. De rechtbank overwoog dat het belang van het kind voorop staat en dat het van belang is dat de juridische status van de minderjarige in overeenstemming wordt gebracht met de biologische werkelijkheid. Echter, de rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen van seksueel misbruik door de juridische vader en dat het verzoek van de bijzondere curator niet in het belang van de minderjarige was. De rechtbank wees het verzoek af, met de mogelijkheid voor de betrokkenen om in de toekomst opnieuw een verzoek in te dienen als de minderjarige in staat is om zijn visie zelfstandig te geven. De beslissing werd genomen in het licht van de ernst van de beschuldigingen en de noodzaak om de stabiliteit in het leven van de minderjarige te waarborgen.

Uitspraak

RECHTBANK ASSEN
Sector Civiel
Beschikking d.d. 23 maart 2011
Zaaknummer 82265 / FA RK 10-2737
Beschikking van de tweede enkelvoudige kamer in de zaak van:
1. Mr. W.J.P. Suringar,
verzoeker, in zijn hoedanigheid als bijzondere curator van de minderjarige:
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in de gemeente [geboorteplaats],
wonende op een bij de rechtbank bekend adres bij zijn moeder,
2. [de moeder],
hierna ook te noemen de moeder,
advocaat mr. J. Dijkman,
en
[de vader]
wonende op een geheim adres,
gerekwestreerde, hierna ook te noemen de vader,
toegevoegd advocaat mr. Th. Pluijter
Verloop van de procedure
Mr. Suringar, voornoemd, heeft in zijn hoedanigheid als bijzondere curator van [de minderjarige], een verzoekschrift ingediend, binnengekomen ter griffie van de rechtbank op 28 september 2010, met het verzoek voor recht te verklaren dat [de minderjarige] verwekt is door de vader volgens de wet en de ontkenning van het door huwelijk ontstane vaderschap, ex. artikel 1:200 van het Burgerlijk Wetboek (BW), gegrond te verklaren.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de brieven van mr. Suringar van respectievelijk
26 november 2010 en 30 november 2010, alsmede van de brief van [de vader] d.d.
24 januari 2011, van de brief van mr. J. Dijkman d.d. 27 januari 2011 en van de brief van
mr. Th. Pluijter d.d. 1 maart 2011.
[vader] heeft bij verweerschrift verzocht, het verzoek van de bijzondere curator af te wijzen als ongegrond.
De rechtbank heeft de zaak behandeld ter zitting van 7 maart 2011, alwaar zijn verschenen, mr. W.J.P. Suringar, in zijn hoedanigheid als bijzondere curator van genoemde minderjarige, [de moeder], bijgestaan door mr. J. Dijkman en haar begeleidster van De Trans mevrouw J.Z. Naber , [de vader], bijgestaan door mr. Th. Pluijter en zijn begeleidster van Humanitas mevrouw K. Oldert.
Gronden van de beslissing
Het huwelijk van [moeder] en [vader], beiden voornoemd, is op [datum] ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking d.d. [datum] in de registers van de burgerlijke stand.
Staande het huwelijk is geboren het minderjarige kind [de minderjarige], geboren op
[geboortedatum] in de gemeente [geboorteplaats]. [de minderjarige] heeft zijn hoofdverblijf bij zijn moeder.
Bij beschikking d.d. 10 februari 2010 is mr. Suringar benoemd als bijzondere curator van [de minderjarige].
Mr. Suringar heeft aangevoerd dat [de minderjarige] niet door zijn (juridische) vader is verwekt. Vader is vanwege een dwarslaesie niet in staat om kinderen te verwekken. De broer van vader is de verwekker van [de minderjarige]. Volgens mr. Suringar hebben vader en moeder ingestemd met een daad die verwekking van een kind tot gevolg kan hebben.
Na ontbinding van het huwelijk zijn de ouders een contactregeling overeengekomen tussen [de minderjarige] en zijn vader. Vanwege een ontwikkelingsachterstand is [de minderjarige] aangemeld bij Accare. Uit speltherapie is volgens mr. Suringar bij Accare naar voren gekomen dat [de minderjarige] seksueel is misbruikt door zijn (juridische) vader en dat de conclusie van Accare is dat [de minderjarige] getraumatiseerd is door het misbruik en dat hij bekend is met de diagnose hechtingsproblematiek en ADHD. Mr. Suringar heeft voorts aangevoerd dat hij van de moeder begrepen heeft dat de vader niet veel moeite zou hebben met de ontkenning.
Mr. Dijkman, advocate van de moeder, heeft ter zitting aangevoerd dat zij van de moeder heeft vernomen dat de vader [de minderjarige] misbruikt heeft. Volgens mr. Dijkman is bij [de minderjarige] een ontwikkelingsachterstand geconstateerd. [de minderjarige] heeft moeite gehad om te verwerken wat hij met een andere ex-partner van de moeder heeft meegemaakt. In speltherapie bij Accare heeft [de minderjarige] een boek gemaakt over zijn gevoelens. Daaruit is naar voren gekomen dat [de minderjarige] seksueel misbruikt is. Naar aanleiding van uitingen van [de minderjarige] ten aanzien van het seksueel misbruik door vader heeft moeder met mr. Dijkman contact opgenomen. [de minderjarige] weet dat vader niet zijn biologische vader is.
Mr. Pluijter heeft namens de vader aangevoerd dat een ontkenning door de vrouw ex artikel 1:200 lid 3 BW niet mogelijk is. De vrouw is volgens de man verbitterd door het feit dat hij inmiddels weer een gelukkige relatie heeft met een andere vrouw. Zij wenst dat [de minderjarige] niet langer de achternaam van de vader draagt. De wettelijk curator van [de minderjarige] laat zich volgens de man leiden door de vrouw ten aanzien van de ontkenning vaderschap. De curator stelt dat de vrouw hem heeft meegedeeld dat [de minderjarige] zelf heeft aangegeven dat hij de achternaam van vader niet meer wil dragen en dat de achternaam van vader voor de moeder beladen is.
De leidende aard van de vrouw en de blinde volgzaamheid van de ”onafhankelijke” en de zogenaamde belangen van het kind behartigende curator blijkt volgens de man ook uit de stelling dat hij [de minderjarige] tijdens de contactregeling in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken seksueel heeft misbruikt en dat deze verdenking door middel van speltherapie door Accare is bevestigd. Aanwijzingen gebaseerd op dergelijke methoden zijn volgens de man notoir onbetrouwbaar, dit des te meer bij suggestieve aanwijzingen van, en beïnvloeding door, de moeder. Nimmer is in enige onafhankelijke dan wel gerechtelijke procedure vastgesteld of gebleken dat de man [de minderjarige] heeft misbruikt. De vrouw heeft daarvan zelfs nooit aangifte gedaan. De woordkeuze van de curator ervaart de man dan ook als uitermate grievend. De man is vanwege een hoge dwarslaesie -en gehinderd door extreme spasticiteit- fysiek niet in staat tot seksueel contact. De man heeft tot 2010 in een elektrische rolstoel gezeten, waarbij hij slechts in staat was deze stoel door een knuppel te bedienen. De man is ook niet in staat om zichzelf te wassen en aan te kleden, laat staan dat hij in staat was om het kind te wassen of aan te kleden. Volgens de man heeft hij naar aanleiding van het ontvangen verzoekschrift de rechtbank bericht (brief d.d. 24/1/2011) dat hem, gezien de smadelijkheid van de beweringen van de vrouw, de moed en motivatie ontbrak zich daartegen te verweren en dat hij met rust gelaten wil worden. Inmiddels is de man tot inkeer gekomen en wenst hij niet meer mee te werken aan het wijzigen van de achternaam van [de minderjarige]. De man meent dat uit het verzoekschrift opzichtig duidelijk blijkt dat het de vrouw is die genoemd verzoek heeft geïnstigeerd en dat de curator geen enige blijk heeft gegeven daarin een onafhankelijke, de belangen van het kind dienende, rol te spelen.
De man ervaart dat [de minderjarige] zijn kind is en voelt die band ook zo. De man maakt zich grote zorgen over de ontstane situatie en merkt op dat er wellicht meer naar de situatie bij de vrouw thuis gekeken moet worden.
Op grond van de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank heeft meegedeeld dat de Raad niet in staat is gebleken ter zitting aanwezig te zijn. Namens de Raad heeft J. Zijlstra, in zijn hoedanigheid als vertegenwoordiger van de Raad, schriftelijk zijn bevindingen overgelegd. De rechtbank merkt op dat hem is gebleken dat de Raad ten behoeve van zijn rapportage c.q. advies, geen kennis heeft genomen van het door vader ingediende verweerschrift.
Uit de stukken blijkt volgens de Raad dat [de minderjarige] een zeer kwetsbaar kind is. Voor de ontwikkeling van [de minderjarige] is het volgens de Raad van belang dat hij positieve relaties heeft en kan onderhouden met zijn directe opvoeders dan wel verzorgers. Volgens de Raad heeft [de minderjarige] er recht op om te weten wie zijn biologische vader is en welke wetenschap volgens de Raad belangrijk is voor zijn verdere ontwikkeling.
De rechtbank overweegt als volgt.
Art. 1:200 lid 1 sub b BW bepaalt dat het kind zelf het vaderschap op de grond dat de vader niet de biologische vader is, kan ontkennen. De betreffende minderjarige kan -door middel van de bijzondere curator op de voet van art. 1:212 BW – de rechtbank verzoeken de ontkenning van het vaderschap gegrond te verklaren. De bijzondere curator die het verzoek namens de minderjarige heeft gedaan, is gelet op het bepaalde in art. 1:200 lid 6 BW, ontvankelijk in zijn verzoek.
Centraal bij de beoordeling van het onderhavig verzoek staat de vraag of het belang van het kind is gediend met de indiening van het onderhavige verzoek en - ingeval het verzoek door de rechtbank wordt toegewezen - of zijn belang wordt gediend bij de mogelijkheid dat hij vervolgens wordt erkend door zijn verwekker (HR 31 oktober 2003, NJ 2004, 315).
Bij de beantwoording van die vraag heeft als uitgangspunt te gelden dat, ingevolge art. 8 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind, het recht van het kind is de identiteit te behouden, met inbegrip van eerbiediging van onder meer de naam- en de familiebetrekkingen. Ook dient art. 3 van dat Verdrag in ogenschouw te worden genomen dat bij alle maatregelen die kinderen betreffen, het belang van het kind voorop dient te staan.
De rechtbank acht het in casu van belang voor de minderjarige, en dat is dan ook het wettelijk uitgangspunt, dat de juridische status van hem in overeenstemming wordt gebracht met de biologische werkelijkheid. Het is tevens in zijn belang dat hij weet wie zijn biologische vader is.
Gebleken is dat aan het verzoek van de bijzondere curator ten grondslag ligt het vermoeden van seksueel misbruik door de juridische vader. De advocate van de moeder en de bijzondere curator zijn er in het geheel niet in geslaagd feiten en omstandigheden aan te voeren, op grond waarvan het aannemelijk is dat de juridische vader zich aan seksueel misbruik van de minderjarige schuldig heeft gemaakt. Er is geen aangifte gedaan en gesteld noch gebleken is dat de speltherapeute van Accare over de vereiste deskundigheid beschikt om uit gedragingen van de minderjarige af te leiden dat hij seksueel misbruikt is, en zo ja: door wie.
Het is de vraag of in de huidige situatie - die mede wordt gekenmerkt door de vooralsnog ongefundeerde doch zeer ernstige beschuldigingen aan het adres van de juridische vader - het belang van de minderjarige met zich meebrengt dat wordt gewacht op een later te vormen weloverwogen oordeel van de minderjarige.
De rechtbank is van oordeel dat, de feiten en omstandigheden van het onderhavige geval tegen elkaar afwegend, van oordeel dat van het voormelde wettelijk uitgangspunt afgeweken dient te worden. De rechtbank is van oordeel dat het vooralsnog niet in het belang van de minderjarige is dat het verzoek tot ontkenning van het vaderschap wordt toegewezen.
Daartoe overweegt de rechtbank dat het nu 9-jarige kind een zeer kwetsbare jongen is, die onder meer lijdt aan ADHD en bekend is met hechtingsproblematiek. Ook heeft hij een ontwikkelingsachterstand. De rechtbank acht het niet uitgesloten dat de opvatting van de minderjarige over het verzoek zoals dat door de bijzondere curator is ingediend, op grond van het hiervoor vermelde beïnvloed is door de sterke en sterk geventileerde gevoelens van de moeder omtrent vermeend misbruik.
Gedurende de eerste levensjaren van de minderjarige heeft de juridische vader, behorend tot het gezinsverband waarin [de minderjarige] opgroeide, een rol gespeeld in zijn leven. Na de echtscheiding heeft de minderjarige omgang gehad met zijn juridische vader. Niet ontkend kan derhalve worden dat de juridische vader, in elk geval tot nu toe, een belangrijke rol heeft vervuld in het leven van de minderjarige. Uit het dossier noch uit het verhandelde ter zitting volgt dat de biologische vader een rol heeft gespeeld en speelt in het leven van de minderjarige. Daar komt bij dat thans een inwilliging van het verzoek met zich mee zou brengen dat de minderjarige geen juridische vader zou hebben, hetgeen niet in zijn belang kan worden geacht. Deze omstandigheden - in het licht van de geuite beschuldigingen tegen de juridische vader - brengen naar het oordeel van de rechtbank met zich mee dat vooralsnog het in het belang van [de minderjarige] is dat de huidige situatie vooralsnog bestendigd wordt. Het staat belanghebbenden vrij om te zijner tijd, bijvoorbeeld als [de minderjarige] in staat moet worden geacht zijn visie op de onderhavige kwestie zelfstandig te geven, een verzoek zoals het onderhavige te doen met inachtneming van het bepaalde in art. 1:200 lid 6 BW.
Beslissing
De rechtbank:
Wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.L.J.M.A. Janssens, rechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 maart 2011 in tegenwoordigheid van M.J. Botter, griffier.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden. Als u in aanmerking wilt komen voor door de overheid (gedeeltelijk) gefinancierde rechtsbijstand, dan kan uw advocaat daartoe namens u een verzoek indienen bij de Raad voor Rechtsbijstand. Uw advocaat kan u daaromtrent nader informeren.