ECLI:NL:RBASS:2011:BR5397

Rechtbank Assen

Datum uitspraak
18 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/239
Instantie
Rechtbank Assen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
  • K. Wentholt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegang tot persoonsgegevens in asielprocedure en de verplichtingen van de overheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Assen op 18 augustus 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die in verband met zijn asielprocedure toegang vroeg tot zijn procesdossier, en de minister voor Immigratie en Asiel. De eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 1 december 2009, waarin zijn verzoek om inzage in de minuut van het besluit van 3 september 2008 werd afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de bezwaren van de eiser tegen het besluit van 1 december 2009 ongegrond had verklaard, maar dat de minister niet adequaat had gereageerd op het verzoek van de eiser om inzage op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). De rechtbank oordeelde dat de eiser recht had op informatie over de verwerking van zijn persoonsgegevens, zoals vastgelegd in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en bepaalde dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit gedeeltelijk in stand blijven, voor zover de afwijzing van het verzoek op basis van de Wbp was. De rechtbank oordeelde dat de eiser voldoende inzage had in de wijze waarop zijn persoonsgegevens waren verwerkt, omdat hij al toegang had tot zijn procesdossier. De rechtbank veroordeelde de minister in de proceskosten van de eiser, die op € 437,- werden vastgesteld. De uitspraak benadrukt de verplichtingen van de overheid met betrekking tot de transparantie van persoonsgegevens in asielprocedures en de rechten van betrokkenen.

Uitspraak

RECHTBANK ASSEN
Sector Bestuursrecht
Kenmerk: 10/239 WOB
Uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken d.d. 18 augustus 2011
in het geding tussen
[eiser] wonende te [woonplaats], eiser,
en
de minister voor Immigratie en Asiel, verweerder.
I. Procesverloop
Bij besluit van 6 januari 2010 heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen het besluit van 1 december 2009 ongegrond verklaard en laatstgenoemd besluit gehandhaafd, inhoudende de afwijzing van het verzoek om een afschrift te verstrekken van de minuut welke behoort bij het besluit van 3 september 2008.
Namens eiser is bij brief van 16 februari 2010 tegen dit besluit bij de rechtbank beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op dit beroep betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden, waarbij hij heeft verzocht met toepassing van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te bepalen dat alleen de rechtbank zal mogen kennisnemen van de (concept)minuut. Nadat de rechtbank dit verzoek van verweerder heeft toegewezen, is namens eiser toestemming verleend om mede op grond van de stukken waarvan geheimhouding is verzocht, uitspraak te doen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 12 augustus 2011, alwaar eiser en zijn gemachtigde mr. T.M. van der Wal – met kennisgeving – niet zijn verschenen.
Voor verweerder is verschenen S. Raterink.
II. Motivering
Feiten en omstandigheden
Bij besluit van 3 september 2008 heeft de staatssecretaris van Justitie eisers aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen.
Bij brief van 19 oktober 2009 heeft eiser verweerder verzocht een afschrift te verstrekken van de minuut dan wel de conceptminuut behorende bij het besluit van 3 september 2008.
Bij brief van 28 oktober 2009 heeft verweerder eiser meegedeeld dat in de opgevraagde minuut een opsomming wordt gegeven van de relevante stappen in de gevoerde procedure tot aan het moment van de beschikking en dat wordt aangegeven dat er reden is om de gevraagde verblijfsvergunning af te wijzen. Op welke gronden de asielaanvraag is afgewezen, is reeds gemotiveerd in het voornemen van 14 augustus 2008 en in de beschikking van 3 september 2008.
Bij brief van 23 november 2009 heeft eiser verzocht om toezending van de minuut.
Bij besluit van 1 december 2009 heeft verweerder eiser meegedeeld dat de persoonsgegevens van eiser, neergelegd in de minuut bij de beschikking van 3 september 2008, niet ter inzage worden gegeven. Inzage zou in strijd komen met artikel 43, onder e, van de Wbp, omdat de rechten en vrijheden van anderen in het geding zijn.
Tegen het besluit van 1 december 2009 heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bij de beslissing op bezwaar van 6 januari 2010 heeft verweerder eisers bezwaar (kennelijk) ongegrond verklaard.
Beoordeling
De rechtbank stelt allereerst vast dat eiser heeft verzocht om een afschrift van de minuut met een beroep op zowel de Wbp als op de Wob. Op dat laatste verzoek is niet beslist en verweerder heeft verzuimd op eisers bezwaar hieromtrent te beslissen. De beroepsgrond van eiser dat verweerder in het bestreden besluit niet is ingegaan op (zijn bezwaar met betrekking tot) het verzoek tot toezending van de minuut op grond van de Wob, slaagt.
Voor wat betreft de vraag of verweerder het verzoek op grond van de Wbp heeft kunnen afwijzen, oordeelt de rechtbank als volgt.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de Wbp wordt onder persoonsgegevens verstaan: elk gegeven betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon.
Ingevolge artikel 35, eerste lid, van de Wbp heeft de betrokkene het recht zich vrijelijk en met redelijke tussenpozen tot de verantwoordelijke te wenden met het verzoek hem mede te delen of hem betreffende persoonsgegevens worden verwerkt. De verantwoordelijke deelt de betrokkene schriftelijk binnen vier weken mee of hem betreffende persoonsgegevens worden verwerkt. Ingevolge artikel 35, tweede lid, van de Wbp bevat de mededeling, indien zodanige gegevens worden verwerkt, een volledig overzicht daarvan in begrijpelijke vorm, een omschrijving van het doel of de doeleinden van verwerking, de categorieën van gegevens waarop de verwerking betrekking heeft en de ontvangers of categorieën van ontvangers, alsmede de beschikbare informatie over de herkomst van de gegevens.
Het verzoek van eiser om beschikbaarstelling van de minuut dient te worden opgevat als een verzoek als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de Wbp.
Met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb heeft de rechtbank kennis genomen van de (concept)minuut. De rechtbank is van oordeel dat dit document persoonsgegevens bevat, waaronder bijvoorbeeld eisers naam, geboortedatum en nationaliteit.
Eiser voert aan dat in verweerders brief van 28 oktober 2009 niet is opgenomen welke persoonsgegevens in de minuut zijn opgenomen en niets over de inhoud van de beschouwing die ten grondslag ligt aan de afwijzing van de asielaanvraag. Bovendien zou een weergave van de opgenomen persoonsgegevens niet voldoende zijn geweest, waarbij hij verwijst naar rechtspraak van de Hoge Raad (LJN: AZ4663).
De rechtbank overweegt dat verweerder op grond van artikel 35, tweede lid, van de Wbp gehouden is een volledig overzicht te geven van de verwerkte persoonsgegevens. Verweerder heeft bij zowel het primaire besluit als het besluit op bezwaar ten onrechte niet een dergelijk overzicht gegeven.
De beroepsgrond van eiser slaagt derhalve. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 35, tweede lid, van de Wbp.
Eerst bij verweerschrift heeft verweerder een opsomming gegeven van de soorten persoonsgegevens die in de minuut zijn opgenomen. Daarnaast is aangegeven dat (het merendeel van) de genoemde persoonsgegevens reeds zijn vervat in procedurestukken waarover eiser reeds beschikt, zoals onder andere het eerste gehoor, nader gehoor en het besluit.
De rechtbank ziet hierin aanleiding de rechtsgevolgen van dit onderdeel van het bestreden besluit in stand te laten en overweegt daartoe als volgt.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) heeft bij uitspraken van 24 januari 2007 (LJN AZ6853) en 2 februari 2011 (LJN BP2831) geoordeeld dat de Wbp niet voorziet in een recht op inzage in stukken waarin persoonsgegevens zijn opgenomen. Gegeven het aan de Wbp ten grondslag liggende transparantiebeginsel is inzage van in stukken opgenomen persoonsgegevens enkel aan de orde indien en voor zover niet op andere wijze adequaat kan worden voorzien in kennisgeving van die persoonsgegevens dan wel mededeling van de herkomst daarvan (en behoudens de toepasselijkheid van de in artikel 43 van de Wbp vervatte weigeringsgronden). In de laatstbedoelde uitspraak concludeert de AbRS dat de minister gehouden is tot verstrekking van een overzicht van de over betrokkene verwerkte persoonsgegevens, alsmede van informatie over het doel van de verwerking, de ontvangers en de herkomst van de gegevens. Hierbij kan rekening worden gehouden met de omstandigheid dat betrokkene in het bezit is van de processtukken in de vreemdelingenzaak en worden bezien in hoeverre kan worden volstaan met een verwijzing naar die stukken.
De rechtbank stelt vast dat eiser in verband met de door hem gevoerde asielprocedure beschikt over het procesdossier. Gelet hierop heeft eiser, met inachtneming van de uitgangspunten van de Wbp, voldoende inzage in de wijze waarop en met welk doel verweerder zijn persoonsgegevens heeft verwerkt. De informatie is naar het oordeel van de rechtbank ook voldoende specifiek. Naar het oordeel van de rechtbank is in de minuut geen informatie als bedoeld in de Wbp opgenomen die niet evenzeer is terug te vinden in het procesdossier. Gelet op de hiervoor weergegeven uitgangspunten van de Wbp, is hiermee voldaan aan verweerders verplichtingen op grond van artikel 35, eerste lid van de Wbp.
Dit betekent dat het bestreden besluit weliswaar een ontoereikende motivering bevat, maar dat om redenen die in het verweerschrift door verweerder naar voren zijn gebracht, verweerder niet gehouden is om het door eiser verzochte afschrift van de minuut aan hem te verstrekken.
Dit brengt mee dat de beroepsgronden die overigens zijn voorgedragen, geen bespreking behoeven.
Nu het beroep gegrond wordt verklaard, wordt het bestreden besluit vernietigd.
Nu, zoals hiervoor is overwogen, de rechtbank van oordeel is dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten in het bestreden besluit in te gaan op de bezwaargrond van eiser met betrekking tot het Wob-verzoek, dient verweerder alsnog op dit bezwaar te beslissen. Anders dan verweerder in het verweerschrift heeft aangegeven betreft dit geen primair besluit, maar een besluit op bezwaar als onderdeel van de onderhavige procedure.
Voor wat betreft verweerders afwijzing van eisers verzoek om toezending van de minuut, worden met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de rechtsgevolgen van deze afwijzende beslissing in stand gelaten.
De rechtbank acht termen aanwezig verweerder op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten worden voor wat betreft de beroepsmatig verleende rechtsbijstand bepaald op € 437,- (1 punt voor het beroepschrift, waarbij het gewicht van de zaak wordt gesteld op gemiddeld).
Voor een verdere proceskostenveroordeling ziet de rechtbank thans geen aanleiding, gelet op het bepaalde in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb.
Beslist wordt als volgt.
III. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit gedeeltelijk in stand blijven, namelijk voor zover de afwijzing van eisers verzoek rust op de Wbp;
- bepaalt dat verweerder alsnog op het bezwaar van eiser in verband met zijn verzoek een afschrift van de minuut te verstrekken op grond van de Wob, beslist;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 437,-, en bepaalt dat deze kosten aan eiser worden voldaan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. Wentholt, rechter, bijgestaan door mr. P.T.M. van der Lelie, griffier.
P.T.M. van der Lelie mr. K. Wentholt
In het openbaar uitgesproken op 18 augustus 2011
Tegen deze uitspraak kunnen partijen, alsmede iedere andere belanghebbende, hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te 's-Gravenhage. Het hoger beroep dient ingesteld te worden door het indienen van een beroepschrift bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019 te 2500 EA 's-Gravenhage binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.
Afschrift verzonden op: