ECLI:NL:RBASS:2011:BS8890

Rechtbank Assen

Datum uitspraak
15 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
77718 - HA ZA 10-81
Instantie
Rechtbank Assen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H.J. Lennaerts
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van GGZ voor onrechtmatige opname zonder toepassing van de Wet BOPZ

In deze zaak vorderde eiseres schadevergoeding van de Stichting GGZ Noord Drenthe en de sociale werkvoorziening Alescon, naar aanleiding van haar opname op een gesloten afdeling van een psychiatrisch ziekenhuis zonder de juiste wettelijke procedures te volgen. Eiseres stelde dat zij niet had ingestemd met de opname en dat de GGZ in strijd had gehandeld met de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet BOPZ). De rechtbank Assen behandelde de zaak en stelde vast dat eiseres tijdens haar opname geen bewegingsvrijheid had en dat de GGZ niet had aangetoond dat er sprake was van instemming met de opname. De rechtbank oordeelde dat de GGZ de bewijslast droeg om aan te tonen dat eiseres weloverwogen had ingestemd met de behandeling, wat zij niet had gedaan. De rechtbank wees op de noodzaak van een inbewaringstelling (IBS) of een voorlopige machtiging, die niet waren aangevraagd. De GGZ had de beslissing over de vrijheidsbeperking bij zichzelf gehouden, wat leidde tot een bewijsrisico. De rechtbank droeg de GGZ op om bewijs te leveren van de geestestoestand van eiseres en haar instemming met de behandeling. De zaak werd aangehouden voor verdere behandeling.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ASSEN
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 77718 / HA ZA 10-81
Vonnis van 15 juni 2011
in de zaak van
[EISERES],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
toegevoegd advocaat mr. A.G.M. Abeln te Groningen,
tegen
1. de stichting
STICHTING GGZ NOORD DRENTHE,
statutair gevestigd te Utrecht,
kantoorhoudende te Assen,
gedaagde,
advocaat mr. I.P.C. Sindram te Malden,
2. de rechtspersoonlijkheid bezittende sociale werkvoorzieningschap
ALESCON,
gevestigd en kantoorhoudende te Assen,
gedaagde,
advocaat mr. A.J. Schoonen te Apeldoorn.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 23 juni 2010, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd;
- het proces-verbaal van comparitie van 11 oktober 2010;
- de akte overlegging producties van GGz,
- de conclusie van repliek van 12 januari 2011;
- de conclusie van dupliek van Stichting GGz Noord Drenthe van 6 april 2011.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De vaststaande feiten
De rechtbank legt de navolgende feiten, voor zover bij de beoordeling niet nog feiten worden vastgesteld, ten grondslag aan haar beslissing:
a. Eiseres had een psychiatrische voorgeschiedenis bij de GGz Drenthe (gedaagde 1, hierna: de GGZ) en werkte in het kader van de sociale werkvoorziening toen zij bij het werkvoorzieningschap (gedaagde 2, hierna: Alsecon) wegens ziekte uitviel.
b. In verband hiermee zou zij een gesprek voeren met haar werkbegeleider bij Alescon, de heer [werkbegeleider bij Alescon].
Dit gesprek zou plaatsvinden op het kantoor van die begeleider op 25 mei 2007.
c. Eiseres heeft zich aangemeld voor het gesprek, zij was te vroeg en moest nog even wachten.
Over het gesprek en de eerste gang van zaken heeft de begeleider ter zitting van
11 oktober 2010 als volgt verklaard:
‘Zij begon het gesprek onder andere met de mededeling over iemand die zij was tegen gekomen met een hond, die bepaalde signalen doorgaf over haar neef. Ze maakte op mij een verwarde indruk, terwijl ze eerder niet zo was. Ik heb toen collega [medewerker van Alescon] gevraagd om ook even te kijken wat haar inschatting was. Dat is gebeurd. Ik heb mevrouw [eiseres] verteld dat ik mij zorgen maakte, omdat zij een verwarde indruk maakte. Mijn collega vond dat ook. Ik heb mevrouw [eiseres] toen gevraagd of ik de contactpersoon bij de GGZ mocht bellen. Zij heeft mij toen zelf die naam gegeven. Mijn collega nam toen op zich om de GGZ te bellen. Ondertussen hebben we samen zitten praten.’
d. Over het vervolg heeft eiseres, eveneens ter zitting, verklaard:
‘Vrij kort na het begin van het gesprek kwamen er mensen binnen en die bleken van de GGZ te zijn. Ik was verbaasd hoe ze daar terecht waren gekomen en waarom. Ze zeiden toen dat ze zich zorgen over mij maakten.
Ze vroegen mij mee te gaan om een paar dagen te logeren. Dat wilde ik niet. De mensen van de GGZ zijn daarop weggegaan en [werkbegeleider bij Alescon] ook. [werkbegeleider bij Alescon] is wel een paar keer terug gekomen, onder andere om zijn mobieltje op te halen. Hij bleef toen wel even bij mij. Er was allemaal drukte op de gang. Ik had het idee dat het om mij ging.’
e. De begeleider heeft verklaard:
‘Er zijn twee mensen van de GGZ geweest. Die hebben een kort gesprek met mevrouw [eiseres] gehad. Ik heb hun horen vertellen aan mevrouw [eiseres] dat zij vonden dat mevrouw [eiseres] verward overkwam. De uitdrukking psychotische trekken viel toen. Er waren een man en een vrouw en het was vooral de man die het gesprek voerde. Hij gebruikte inderdaad de uitdrukking psychotische trekken. De exacte woorden weet ik zo niet meer. Ik weet nog dat ze gevraagd hebben wanneer ze voor het laatst geslapen had en dat mevrouw [eiseres] vertelde dat ze niet geslapen had. Dat er ook nog gevraagd is naar het eetgedrag. Ik weet niet wat mevrouw [eiseres] toen vertelde. Ik kreeg het idee dat ze een aantal punten afcheckten. Ik weet niet meer exact hoe het toen gezegd is, maar mij staat nu bij dat het een advies was om mee te gaan naar de GGZ. Onder een advies versta ik geen dwang, maar zelf mogen beslissen. Ze hebben het daarbij wel over opname gehad. Ik weet niet meer exact hoe dat ging.
Ik weet nog dat die mensen de kamer uitgingen, volgens mij om te informeren of er nog ergens plaats was. Ik heb toen nog met mevrouw [eiseres] gesproken.’
f. Eiseres heeft verklaard:
‘Op een gegeven moment kwam [werkbegeleider bij Alescon] terug. Ik vroeg hem wat er aan de hand was. Hij zei mij dat we ons gesprek ergens anders zouden gaan voortzetten. [werkbegeleider bij Alescon] hield mij toen als het ware met zijn woorden vast; hij zei mij dat het gesprek nog niet was afgelopen. Hij zei dat hij mij naar een veilige plek zou brengen. Op een gegeven moment kwam een collega van hem binnen die zei dat het geregeld was. Dat was iemand van het grote kantoor waar de administratie zit.
Samen zijn we naar buiten gegaan. We gingen naar de auto van [werkbegeleider bij Alescon]. Er zat al iemand anders in de auto, die persoon zat voorin. Dat bleek een van de medewerkers van de GGZ te zijn die mij eerder had gezien. Ik heb toen niets gezegd. [werkbegeleider bij Alescon] reed, ik zat achterin. [werkbegeleider bij Alescon] reed heel hard, alsof er een noodsituatie was. Ik was bang. Ik voelde gewoon dat ik gegijzeld was. Ik moet er nu nog om huilen. Mijn excuus daarvoor.
Toen ik het bordje van de GGZ zag, heb ik gezegd: “ik heb gezegd toch, ik wil niet naar de GGZ”. Sorry, ik moet weer huilen.’
g. De begeleider heeft verklaard:
‘Ik heb haar gezegd dat ik het verstandig zou vinden dat ze niet alleen naar huis moest gaan, maar dat het beter voor haar was om mee te gaan met de GGZ. Toen stond nog helemaal niet vast wat ze zou gaan doen. Ze vertelde me dat ze dat zelf niet wist. Ik heb inderdaad wel aangegeven om dat wel te doen, omdat mij dat beter leek. Dit is inderdaad een goedbedoeld advies.
De twee medewerkers zijn toen teruggekomen en gaven aan dat er mogelijkheid was om mevrouw [eiseres] op te nemen. Ik weet niet meer exact wat ze zei. Ik weet wel dat ze toen een familielid in [woonplaats] heeft gebeld die de volgende dag niet meer hoefde te komen. Mij werd toen duidelijk dat de medewerkers van de GGZ niet van plan waren mevrouw [eiseres] mee te nemen. Omdat het nogal een behoorlijke wandeling was en ik wist dat ze lopend was, heb ik haar toen voorgesteld om haar naar de GGZ te brengen. Omdat het tegen sluitingstijd was, heb ik gevraagd even te wachten. Dat heeft ze gedaan. Ik heb toen mijn computer afgesloten en mijn tas gepakt. We zijn toen met zijn drieën, dat wil zeggen samen met collega [medewerker van Alescon], naar mijn auto gelopen. Toen ben ik rustig naar de GGZ gereden. Dat kan ook niet anders, want we moesten langs het station en het was spits. Ik kan me niet herinneren dat mevrouw in de auto heeft gezegd dat ze niet naar de GGZ wilde. Het andere kan ik mij ook niet herinneren, we hebben in de auto gewoon niet veel meer gesproken.’
h. De arts die eiseres in het kantoor van Alescon heeft gezien was geen psychiater maar psychiater in opleiding. Hij heeft een verslag gemaakt met als titel ‘Kort verslag crisisbezoek’. Dit verslag bevat de volgende passages:
‘We troffen patiente aan, druk pratend over signalen die ze heeft ontvangen. Ze verwachtte van ons een datum te horen. Waarom en waarvoor werd niet bekend. Ze vertelt onsamenhangend en niet te volgen haar verhaal. Ze komt vrolijk over en noemt zichzelf bijzonder. Incoherentie, ze ontkent stemmen te horen of te hallucineren. Ze maakt geen zorgen, heeft het wel druk gehad met telefoneren en internetten. Ze komt niet tot rust, gunt zich geen tijd om eten te koken. We komen er niet achter of ze slaapt en wanneer het is begonnen. Niet gedesoriënteerd in tijd, plaats en persoon.
Psychiatrisch onderzoek:
Vitaal ogende, gezette 34 jarige vrouw van Turkse afkomst met een voldane glimlach. Nederlands sprekend. Bewustzijn helder, alert reagerend. Aandacht te trekken, slechts kortdurend te houden. Oriëntatie in triplo intact. Ontkende hallucinaties hoewel ze een psychotische indruk maakt en regelmatig de ogen lijkt te fixeren in de ruimte. Ziet in voorwerpen een boodschap die voor haar is bedoeld, is op zoek naar signalen. Krijgt boodschappen door van God door een “gevoel in haar hart”. Dingen zijn haar duidelijk geworden. Vannacht niet geslapen, bezig geweest met internetten en sms-en. Klachten al langer aanwezig, is erg bezig met eigen (religieuze en raciale) identiteit. Denken versneld, onsamenhangend. Realiteitstesting is verstoord. Inhoudelijk religieuze en grootheidswanen. Stemming goed, affect eufoor, nauwelijks wisselend, niet adequaat.
.....
Conclusie:
Manisch-psychotische episode bij 34 jarige vrouw van Turkse afkomst met depressieve episodes en gedragsproblemen in de voorgeschiedenis. Aaanwijzingen voor een bipolaire II stoornis danwel cycloïde psychose.’
i. Na aankomst bij het psychiatrisch ziekenhuis hebben medewerkers van de GGz eiseres opgevangen. Ze is opgesloten op een afdeling van paviljoen de Meander. Zij heeft haar mobiele telefoon moeten inleveren en kreeg onder meer een pyjama en een tandenborstel met de mededeling dat ze een nacht zou blijven.
Haar is medicatie aangeboden met het advies deze te nemen. Eiseres heeft dit geweigerd.
Van het gesprek bij haar opname is een verslag gemaakt. Dit vermeldt onder meer:
‘Mevr is incoherent, associatief en achterdochtig in contact. Mevr blijft echter wel vriendelijk in contact.
Mevr krijgt boodschappen van de hemelse vader. Verder heeft mevr het idee dat ze de relatie tussen Nederland en Turkije laat verslechteren.
.....
Mevr reageert op vanalles. Gaf niet het antwoord op de vraag die je stelt. Mevr was een aantal keer gefixeerd op o.g, waardoor ze niet reageerde op dd. Mevr gaf later aan dat o.g leek op een bekende, dit gaf een vertrouwd gevoel.’
j. De volgende dag, 26 mei 2007, is eiseres opgesloten in de separeerruimte. In de behandelaantekeningen is genoteerd dat eiseres toen angstig en verward was. Zij klampte zich vast aan medepatiënten en moest worden losgetrokken.
k. Twee dagen later, op 28 mei 2007, heeft een verpleegkundige van de afdeling genoteerd dat eiseres rustig en vriendelijk was en vertelde dat ze het niet eens was met de opname. Weer is haar medicatie aangeboden die zij weigerde.
l. Tijdens de avonddienst een dag later, 29 mei 2007, is genoteerd dat eiseres aangaf dat ze uit het ziekenhuis ontslagen wilde worden. Haar is weer medicatie aangeboden. Die heeft zij aangepakt.
Er is een arts ingeschakeld. Eiseres heeft die arts verteld dat ze naar haar gevoel gedwongen was opgenomen en dat ze onder dwang medicatie moest nemen.
Toegezegd werd dat er de volgende dag een plan van aanpak zou worden gemaakt en dat dit met haar zou worden besproken door de arts die volgens de GGz toen haar behandelaar was.
m. In de ochtend van 30 mei 2007 is haar geadviseerd nog langer te blijven. Eiseres heeft dit advies genegeerd en is vertrokken. De GGz heef toen afgezien van het vragen van een inbewaringstelling op grond van de Wet Bijzondere Opnemingen in Psychiatrische Ziekenhuizen (Wet Bopz).
n. Op 9 juli 2007 heeft eiseres aangifte gedaan wegens vrijheidsberoving.
o. Bij brief van 5 juli 2007 is Alescon aansprakelijk gesteld.
Bij brief van 9 juli 2007 is de GGz aansprakelijk gesteld.
p. De GGz heeft de claim doorgeleid naar haar verzekeraar. Deze heeft geweigerd aansprakelijkheid te erkennen.
3. De vordering
Eiseres vordert dat de rechtbank moge behagen om bij vonnis, voor zover de wet zulks toelaat, uitvoerbaar bij voorraad:
I. gedaagden hoofdelijk te veroordelen om aan eiseres te vergoeden alle schade, immaterieel en materieel, die eiseres heeft geleden en nog zal lijden ten gevolge van de in de dagvaarding omschreven onrechtmatige daad, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding;
II. gedaagden hoofdelijk zal veroordelen in de kosten van deze procedure, waaronder kosten van deskundigen.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Om proceseconomische redenen en gelet op het zwaartepunt in de stellingen van eiseres, beperkt de rechtbank zich in dit stadium van de procedure tot de aansprakelijkheid van de GGz.
4.2. Eiseres legt aan de aansprakelijkstelling van de GGz -uitsluitend- een inbreuk op haar externe rechtspositie ten grondslag: ‘De GGZ heeft gehandeld in strijd met de geldende procedure voor een onvrijwillige opname nu er geen IBS-beoordeling is aangevraagd en er geen IBS door de burgemeester is afgegeven.’
Het inleveren van de telefoon en andere kenmerken van het verblijf in het psychiatrisch ziekenhuis blijven daarom buiten beschouwing. Het gaat eiseres uitsluitend om haar bewegingsvrijheid.
4.3. Uit de vaststaande feiten volgt dat eiseres tijdens haar verblijf in het psychiatrisch ziekenhuis van de GGz geen bewegingsvrijheid heeft gehad.
Eiseres meent dat dit een gevolg is geweest onrechtmatig handelen van de GGz, terwijl de GGz meent dat het een uitvloeisel was van een behandelovereenkomst die eiseres met haar had gesloten.
4.4. Eiseres stelt dat de GGz zal moeten bewijzen dat zij vrijwillig was opgenomen, zij ontkent daarmee ooit ingestemd te hebben. Eiseres stelt dat bewezen moet worden dat er sprake was van een zogeheten informed consent, tot stand gekomen na voorlichting door de GGz, en dat ook bewezen moet worden dat deze status zich tijdens de gehele opnameduur heeft voorgedaan.
De GGz stelt dat ‘onomstotelijk vast staat’ dat eiseres instemde met opname en dat, toen eiseres zich verzette tegen separatie, het aanvragen van een inbewaringstelling ‘niet opportuun’ was. Het doel was om haar de ‘ingrijpende en ontluisterende juridische maatregel’ van een IBS te besparen.
4.5. Van toepassing is de regel dat eenieder in Nederland bewegingsvrijheid geniet en dat het beperken van die vrijheid, wil dit rechtmatig zijn, een grondslag in de wet moet hebben. Die grondslag is in dit geval ofwel instemming als bedoeld in artikel 7:450 BW met het ondergaan van een geneeskundige behandeling in de zin van artikel 7:446 BW, ofwel een machtiging in het kader van de Wet Bopz (IBS of VM). Van een acute noodzaak om op te treden als bedoeld in artikel 7:466 BW was immers geen sprake.
In beide gevallen is het aan de GGz, als degene die de vrijheid beperkt, te bewijzen dat die grondslag aanwezig is indien dit voldoende gemotiveerd wordt ontkend.
Dat laatste is hier het geval en volgt ook uit de vaststaande feiten die onder meer doen uitkomen dat eiseres niet zichzelf heeft aangemeld, maar door derden is bewerkt, en dat er meerdere momenten zijn geweest van gedrag dat te kwalificeren is als verzet tegen de vrijheidsbeperking.
4.6. De GGz heeft er voor gekozen noch een inbewaringstelling, noch een voorlopige machtiging op grond van de Wet Bopz aan te vragen en heeft daarmee de beslissing over de vrijheidsbeperking bij zichzelf gehouden. Daardoor loopt zij een bewijsrisico nu zij de bewijslast draagt dat er bij en tijdens de ontneming van de bewegingsvrijheid van eiseres sprake was van informed consent aan de zijde van eiseres, hierna: instemming.
4.7. De rechtbank verwerpt de opvatting van de GGz dat het bestaan van instemming van eiseres met de vrijheidsbeneming als onderdeel van een geneeskundige behandeling, ‘onomstotelijk’ het geval was.
Zij beroept zich op een rapport van prof. dr. F.A.M. Kortmann dat is vervaardigd in opdracht van de verzekeraar van de GGz.
Dit rapport echter bevat op het punt waar het hier om gaat een conclusie (‘ze ging hiermee akkoord’), die in rechte niet is voorbehouden aan de onderzoeker maar aan de rechtbank bij de waardering van het bewijsmateriaal.
Het rapport vermeldt wel het nodig aan volgens de onderzoeker vaststaande feiten en zal daarom dienen als bewijsmiddel zodat dit bij de bewijswaardering wordt meegewogen.
Voor die waardering geldt overigens dat de opvatting van de GGz, dat het uitsluitend aan de arts is om te bepalen of er instemming is, berust op een miskenning van de toepasselijke rechtsregels indien bedoeld is te stellen dat het oordeel van die arts per definitie, of in beginsel, als juist en onaantastbaar zou moeten worden gezien.
4.8. Behalve het rapport van Kortmann levert ook het overige door de GGz ingebrachte bewijsmateriaal niet het bewijs van de instemming.
Evenals het rapport van Kortmann bevatten de verslagen van de gesloten afdeling in de kern conclusies die de opstellers van de verslagen zelf trekken of die zij voor anderen verwoorden, terwijl die conclusies niet goed te rijmen zijn met de vaststaande feiten.
Die feiten laten verzet van eiseres zien en ingrepen van derden door feitelijk handelen met het doel eiseres onder het dak van de gesloten afdeling te krijgen. Er is daarbij wel uitleg gegeven zoals vereist bij totstandkoming van instemming met een geneeskundige behandeling, maar het was veeleer een indringende vorm van advisering dan een uitleg die eiseres volledig vrij liet om een keuze te maken.
Deze combinatie van overreding en handelen enerzijds en verzet anderzijds maakt het aannemen van instemming problematisch.
Daarbij komt, en dat is nog gewichtiger, dat eiseres zich mogelijk bevond in een geestestoestand die het in het algemeen buitengewoon lastig maakt om te concluderen tot instemming. Juist daarvoor biedt de Wet Bopz dan mogelijkheden die dan moeten worden benut door de rechter te adiëren door tussenkomst van de officier van justitie. Hierover het volgende.
4.9. De rechtbank stelt vast dat de kwalificatie van geestestoestand van eiseres voorafgaand, bij en tijdens de vrijheidsontneming thans niet met voldoende zekerheid kan worden gegeven, maar dat de verschillende (deel)kwalificaties die in de stukken staan genoteerd sterk wijzen in de richting van het door ziekte niet aanwezig kunnen zijn van een wil met betrekking tot het aangaan en handhaven van een behandelingsovereenkomst, met inbegrip van verblijf op een gesloten afdeling.
De GGz zal moeten bewijzen dat die wil er bij eiseres wel is geweest en dat, indien aanwezig, dit leidde tot een weloverwogen besluit van eiseres om in te stemmen met een voorgestelde behandeling, gelijk aan die welke feitelijk heeft plaatsgevonden.
4.10. De GGz heeft dit bewijs aangeboden door stukken en door het horen van getuigen.
De rechtbank heeft reeds aangegeven dat de stukken die al zijn overgelegd het bewijs op zichzelf niet leveren. Nergens is voldoende op wetenschappelijke grondslag ingegaan op de invloed van de geestestoestand van eiseres op het juridische concept van de wilsvrijheid bij en tijdens de opname. Indien de GGz wil slagen in het bewijs zal zij dat als eerste moeten doen.
Daarbij geldt dat ingegaan moet worden op de vraag hoe de -volgens de GGz grote- betekenis van de kwalificatie ‘bewustzijn helder’ zich verhoudt tot de tegelijkertijd gegeven kwalificaties ‘manisch-psychotische periode’, ‘realiteitstesting is verstoord’, ‘inhoudelijke en religieuze wanen, ‘denken versneld en onsamenhangend’.
4.11. Voor wat betreft de getuigen geldt dat het niet zinvol is om hen te laten verklaren over wat zij vinden van de aanwezigheid van het te leveren bewijs; of, kort gezegd, dat zij vinden dat er instemming was.
Het horen van getuigen is slechts zinvol als zij feiten en omstandigheden kunnen noemen die nog niet bekend zijn uit de overgelegde stukken en die relevant zijn voor het probandum.
4.12. De rechtbank stelt de GGz in de gelegenheid om zich bij akte uit te laten over de vraag:
a. of zij nog andere dan de reeds overgelegde stukken wil inbrengen en of zij getuigen wil voorbrengen. En zo ja, op welke gronden, gelet op hetgeen door de rechtbank is overwogen;
b. of zij zich wil uitlaten over de geestestoestand van eiseres en of zij dit kan doen op wetenschappelijke basis en zo ja, wat dit zou inhouden en wat verwacht mag worden (o.a. vorm, relevantie, deskundigheid, termijn, bewijskracht).
BESLISSING
De rechtbank
1. draagt de Stichting GGz Noord Drenthe op bewijs te leveren van feiten en omstandigheden waaruit redelijkerwijs kan worden afgeleid dat [eiseres] gezien haar geestestoestand in staat was om weloverwogen te besluiten over instemming met een voorgestelde behandeling, gelijk aan die welke feitelijk heeft plaatsgevonden van 25 mei 2007 tot en met 30 mei 2007, en dat zij daadwerkelijk tot instemming heeft besloten,
2. draagt de Stichting GGz Noord Drenthe op om zich bij akte ter rolle van 13 juli 2011 uit te laten over de vragen die zijn opgenomen in onderdeel 4.12 van dit vonnis,
3. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.J. Lennaerts en in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2011.