ECLI:NL:RBASS:2011:BW9456

Rechtbank Assen

Datum uitspraak
22 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
86833 FA RK 11-1394
Instantie
Rechtbank Assen
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H. Hulshof-Eleveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervallen verklaring aanwijzing WSJ inzake omgangsregeling tussen moeder zonder gezag en minderjarigen

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Assen op 22 juni 2011 uitspraak gedaan in een verzoek van de vader tot vervallen verklaring van een aanwijzing van de William Schrikker Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (WSJ) betreffende een omgangsregeling tussen de moeder, die niet met het ouderlijk gezag is belast, en de minderjarige kinderen. De vader, die wel het ouderlijk gezag heeft, heeft op 24 mei 2011 een verzoek ingediend om de aanwijzing van de WSJ van 2 mei 2011 te schorsen en gedeeltelijk vervallen te verklaren. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de vader de aanwijzing pas na de termijn van twee weken heeft ontvangen, waardoor hij ontvankelijk is in zijn verzoek.

De kinderrechter heeft vervolgens de inhoudelijke beoordeling van de zaak uitgevoerd. De minderjarigen stonden onder toezicht van de Stichting Bureau Jeugdzorg Drenthe, die de ondertoezichtstelling uitvoerde via de WSJ. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de WSJ geen zelfstandige bevoegdheid heeft om een omgangsregeling vast te stellen tussen de moeder zonder gezag en de minderjarigen. Dit is in strijd met de wet, die bepaalt dat een rechterlijke beslissing noodzakelijk is voor het vaststellen van een omgangsregeling. De WSJ had in dit geval een verzoek tot wijziging van de omgangsregeling bij de kinderrechter moeten indienen.

De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de aanwijzing van de WSJ vervallen verklaard moet worden, omdat er geen rechterlijke beslissing was die de WSJ de bevoegdheid gaf om een omgangsregeling op te leggen aan de vader. De ouders kunnen in onderling overleg met de WSJ afspraken maken, maar de WSJ kan geen zelfstandige beslissingen nemen over de omgangsregeling. De kinderrechter heeft de aanwijzing van de WSJ op 22 juni 2011 vervallen verklaard, waarmee de vader in zijn verzoek is gehonoreerd.

Uitspraak

RECHTBANK ASSEN
Sector Civiel
Beschikking d.d. 22 juni 2011
Zaaknummer 86833 / FA RK 11-1394
Vervallen verklaring aanwijzing
van de kinderrechter in bovenvermelde rechtbank, gegeven in de zaak met betrekking tot de minderjarigen:
[A], geboren in de gemeente [geboorteplaats] op [geboortedatum] en
[B], geboren in de gemeente [geboorteplaats] op [geboortedatum] en
[C], geboren in de gemeente [geboorteplaats] op [geboortedatum],
kinderen van [vader] (vader tevens verzoeker), wonende te [adres] en [moeder] (moeder), wonende te [adres],
tegen
William Schrikker Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, Postbus 12685, 1100 AR Amsterdam (WSJ).
Verloop van de procedure
Blijkens beschikking van 3 mei 2011 van de kinderrechter te Assen staan de minderjarigen, voornoemd, tot 6 mei 2012 onder toezicht van de Stichting Bureau Jeugdzorg Drenthe met de opdracht aan deze Stichting de ondertoezichtstelling te laten uitvoeren door de WSJ.
Mr. M.M. Wiersema heeft, namens de vader, op 24 mei 2011 verzocht de aanwijzing van de WSJ van 2 mei 2011 gedeeltelijk vervallen te verklaren, in die zin dat de weekendregeling van de periode van 1 juli 2011 tot 1 augustus 2011 vervallen wordt verklaard, alsmede te bepalen dat de aanwijzing van de WSJ wordt geschorst totdat op het verzoekschrift van de vader is beslist. Daarbij is onder meer de schriftelijke aanwijzing van de WSJ van 2 mei 2011 overgelegd.
Mr. A. Atema heeft, namens de moeder, op 1 juni 2011 en op 9 juni 2011 een schrijven met bijlagen overgelegd.
De WSJ heeft op 6 juni 2011 een drietal plannen van aanpak en evaluaties met betrekking tot de ondertoezichtstelling van voornoemde minderjarigen overgelegd.
Op 15 juni 2011 heeft de kinderrechter de zaak ter terechtzitting met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
- vader bijgestaan door zijn raadsvrouwe mr. M.M. Wiersema;
- moeder bijgestaan door haar raadsman mr. J.B.F. Soppe (ter waarneming van
mr. A. Atema);
- dhr. W.J. Coster, namens de WSJ.
Op verzoek van de kinderrechter heeft de WSJ op 15 juni 2011 een schrijven, met als bijlage een beschikking van de rechtbank te Assen d.d. 31 maart 2010 en mailberichten, overgelegd. Tot slot heeft de WSJ op 21 juni 2011 een schrijven, met als bijlage een beschikking van het Hof te Leeuwarden d.d. 2 september 2010, overgelegd.
Gronden van de beslissing
Ontvankelijkheid
Ter griffie van de rechtbank is op 24 mei 2011 het verzoek van de vader ontvangen tot vervallen verklaring van de aanwijzing van de WSJ c.q. schorsing van deze aanwijzing. De aanwijzing van de WSJ is gedateerd op 2 mei 2011. De termijn voor het indienen van een dergelijk verzoek behelst twee weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop de beslissing is toegezonden of uitgereikt (art. 1:259 lid 3 BW).
Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend verzoek blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien de verzoeker redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden in verzuim te zijn geweest (art. 259 lid 3 BW).
De vader heeft eerst na verloop van de beroeptermijn van twee weken een verzoekschrift bij de kinderrechter ingediend. Hij heeft gesteld dat hij de aanwijzing d.d. 2 mei 2011 eerst per mail, na navraag gedaan te hebben bij de WSJ, op 10 mei 2011 ontvangen heeft. Blijkens intern mailcontact bij de WSJ d.d. 2 mei 2011 lag de aanwijzing op 2 mei 2011 ten kantore van de WSJ bij de post.
Vader heeft voorts aangegeven dat hij op de dag van ontvangst van de mail d.d. 10 mei 2011 dan wel zeer kort daarna een opengescheurde envelop met daarin de aanwijzing in de brievenbus heeft gevonden. Nu er onduidelijkheid is over de verzenddatum en er geen sprake is geweest van aangetekende verzending, is de kinderrechter van oordeel dat de vader in zijn verzoek ontvangen dient te worden.
Inhoudelijke beoordeling
Blijkens beschikking d.d. 3 mei 2011 staan de minderjarigen, voornoemd, onder toezicht van de Stichting Bureau Jeugdzorg Drenthe. De ondertoezichtstelling wordt uitgevoerd door de WSJ.
Bij beschikking d.d. 15 juli 2009 heeft deze rechtbank de echtscheiding tussen de ouders uitgesproken. De ouders hebben alsdan gezamenlijk het ouderlijk gezag.
Bij beschikking d.d. 9 september 2009 heeft deze rechtbank het hoofdverblijf van de minderjarige kinderen bij vader bepaald en het verzoek van de moeder tot vaststelling van een omgangsregeling met de minderjarige kinderen afgewezen. De ouders hebben aangegeven het eens te zijn met de omgangsregeling, zoals de WSJ opgesteld heeft. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Bij beschikking d.d. 27 juli 2010 heeft het Hof te Leeuwarden bepaald dat de vader alleen met het ouderlijk gezag over de minderjarigen belast wordt. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Bij beschikking d.d. 2 september 2010 heeft het Hof te Leeuwarden de beschikking
d.d. 9 september 2009 van de rechtbank te Assen betreffende het hoofdverblijf en de omgangsregeling bekrachtigd.
Bij beschikking d.d. 31 maart 2010 - de ouders hebben alsdan nog het gezamenlijk ouderlijk gezag - is door de kinderrechter in deze rechtbank de aanwijzing aan verzoekster vervallen verklaard en een contactregeling vastgesteld voor een periode van negen weken tussen de moeder en de minderjarigen.
Bij beschikking d.d. 20 april 2010 is de ondertoezichtstelling verlengd. Bij beschikking
d.d. 3 mei 2011 is de ondertoezichtstelling (wederom) verlengd.
Blijkens de verslagen van de WSJ is er in oktober 2010 een uitbreiding geweest van de contactregeling tussen moeder en de minderjarigen naar één keer per twee weken. Blijkbaar waren de ouders het eens over deze uitbreiding.
In februari 2011 is er opnieuw overleg tussen de ouders en de WSJ over de uitbreiding van de contactregeling tussen moeder en de minderjarigen.
Vader is ‘tegen’ de uitbreiding, voor zover het om een omgang gedurende een heel weekend gaat.
Vader ontvangt vervolgens van de WSJ de aanwijzing d.d. 2 mei 2011 om mee te werken aan de door de WSJ vastgestelde contactregeling tussen moeder, die niet het ouderlijk gezag heeft, en de minderjarigen.
Tegen deze aanwijzing komt vader in beroep bij de kinderrechter.
De kinderrechter overweegt als volgt.
Het staat vast dat de minderjarigen, voornoemd, onder toezicht staan van de Stichting Bureau Jeugdzorg Drenthe met de opdracht de ondertoezichtstelling te laten uitvoeren door de WSJ. De ondertoezichtstelling is een gezagsbeperkende maatregel.
Ingevolge artikel 1:263a, lid 1, BW kan een stichting als bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet op de Jeugdzorg voor de duur van de uithuisplaatsing de contacten tussen de met het gezag belaste ouder en het kind beperken. Deze situatie doet zich niet voor. De minderjarigen verblijven bij de vader, die alleen het ouderlijk gezag uitoefent.
In artikel 1:263b, lid 1, BW is de regeling ten aanzien van de contacten van de niet met het ouderlijk gezag belaste ouder met de kinderen tijdens de ondertoezichtstelling vastgelegd.
Blijkens de beschikking d.d. 27 juli 2010 van het Hof te Leeuwaren heeft de moeder niet het ouderlijk gezag over de minderjarigen, voornoemd.
In voornoemd artikel is bepaald dat voor de duur van de ondertoezichtstelling de kinderrechter op verzoek van de stichting, bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet op de Jeugdzorg een rechterlijke beslissing tot vaststelling van een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht kan wijzigen voor zover dat noodzakelijk is met het oog op het doel van de ondertoezichtstelling.
In artikel 1:263b, lid 2, BW is bepaald dat op verzoek van de niet met het gezag belaste ouder, de omgangsgerechtigde, de minderjarige van 12 jaar of ouder en de stichting, bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet op de Jeugdzorg de kinderrechter de in lid 1 genoemde beslissing kan wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
In de in dit artikel omschreven situatie is er sprake van een rechterlijke beslissing ten aanzien van een omgangsregeling tussen de ouder zonder ouderlijk gezag - in casu de moeder - en de minderjarigen.
In het onderhavige geval is er evenwel niet een dergelijke rechterlijke beslissing. De laatste rechterlijke beslissing ten aanzien van een omgangsregeling tussen de moeder en de kinderen dateert van 31 maart 2010 - de moeder was toen nog gezamenlijk met de vader met het ouderlijk gezag belast - en betrof een omgang voor een periode van negen weken.
Thans doet zich de situatie voor dat de WSJ, als uitvoerder van de ondertoezichtstelling, zelf een omgangsregeling tussen de moeder zonder gezag en de minderjarige kinderen heeft vastgesteld en deze regeling vervolgens ter uitvoering door middel van een aanwijzing
d.d. 2 mei 2011 aan de vader, die alleen het ouderlijk gezag over de minderjarigen uitoefent, heeft opgelegd.
Als er sprake zou zijn van een rechterlijke beslissing ten aanzien van een omgangregeling van de moeder zonder gezag met de minderjarigen, had de WSJ bij een gewenste wijziging van de rechterlijke beslissing voor zover dat noodzakelijk is met het oog op het doel van de ondertoezichtstelling op grond van artikel 1:263b, lid 1, BW bij de kinderrechter een verzoek daartoe moeten indienen. De WSJ heeft niet een zelfstandige bevoegdheid tot wijziging van een omgangsregeling in deze situatie. Nu er geen sprake is van een door de rechter vastgestelde omgangsregeling tussen de moeder en de minderjarigen en de moeder een regeling vastgesteld wil zien, nu in onderling overleg tussen ouders en de WSJ geen afspraken (meer) te maken zijn, zal moeder zich op grond van artikel 1:377a BW tot de rechter moeten wenden.
De WSJ heeft niet een zelfstandige bevoegdheid tot vaststelling van een omgangsregeling tussen moeder zonder gezag en de minderjarigen en kan deze regeling dan ook niet aan de vader met gezag opleggen teneinde deze regeling uit te voeren. Deze regeling kan alleen bij rechterlijke beslissing vastgesteld worden.
Wel kunnen de ouders met of zonder gezag ten aanzien van hun onder toezicht gestelde kinderen in samenspraak met de WSJ als uitvoerder van de ondertoezichtstelling in onderling overleg een contactregeling afspreken, zoals in het verleden ook gebeurd is.
De kinderrechter zal, met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen, de aanwijzing van de WSJ vervallen verklaren.
Beslissing
De kinderrechter:
verklaart de aanwijzing van de William Schrikker Jeugdbescherming en Jeugdreclassering d.d. 2 mei 2011 vervallen.
Aldus gewezen door mr. A.H. Hulshof-Eleveld, kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 juni 2011, in tegenwoordigheid van D.A. Slender, griffier, en door de rechter en de griffier ondertekend.-
Van deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van deze uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof te Leeuwarden. Het hoger beroep moet door tussenkomst van een advocaat worden ingesteld.