RECHTBANK ASSEN
Sector strafrecht
Parketnummer: 19.700235-11
vonnis van de meervoudige strafkamer d.d. 3 januari 2012 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
wonende te [adres],
verblijvende in [detentieadres].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 20 december 2011.
De verdachte is verschenen en werd bijgestaan door mr. J.W. Brouwer, advocaat te Assen.
De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat
1.
hij op of omstreeks 09 mei 2011 te [plaats delict], door geweld
en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1], hebbende verdachte zijn penis in de mond van die [slachtoffer 1] geduwd/gebracht en/of de borsten van die [slachtoffer 1] vastgepakt/betast, en bestaande dat geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin, dat verdachte
- die [slachtoffer 1] van haar fiets heeft geduwd/getrokken en/of haar ten val heeft gebracht en/of
- met die [slachtoffer 1] in gevecht/worsteling is gegaan/geraakt en/of
- op die [slachtoffer 1] is gaan zitten en/of (daarbij) tegen haar heeft gezegd:
"Pijpen, pijpen, pijpen", althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
art 242 Wetboek van Strafrecht
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, terzake dat
hij op of omstreeks 09 mei 2011 te [plaats delict], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 1] te dwingen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1],
- die [slachtoffer 1] van haar fiets heeft geduwd/getrokken en/of haar ten val heeft gebracht en/of
- met die [slachtoffer 1] in gevecht/worsteling is gegaan/geraakt en/of
- de borsten van die [slachtoffer 1] heeft vastgepakt/betast en/of
- op die [slachtoffer 1] is gaan zitten en/of (daarbij) tegen haar heeft gezegd: "Pijpen, pijpen, pijpen", althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- bezig is geweest zijn penis in de mond van die [slachtoffer 1] te duwen/brengen, althans zijn penis naar de mond van die [slachtoffer 1] heeft gebracht,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 242 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 11 mei 2011 te [plaats delict], door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande die ontuchtige handeling(en) in het grijpen naar/vastpakken van de borst(en) van die [slachtoffer 2] en bestaande dat geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin, dat verdachte (terwijl die [slachtoffer 2] aan het hardlopen/joggen was) die [slachtoffer 2] tegemoet is komen fietsen en onverwachts (naar) haar borst(en) heeft gegrepen/betast;
art 246 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 29 maart 2011 te [plaats delict], opzettelijk oneerbaar op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten op/aan de weg [straatnaam], zijn ontblote penis heeft getoond aan [slachtoffer 3], althans heeft hij op een niet openbare plaats, te weten (voor een raam van) de door die [slachtoffer 3] bewoonde woning, zijn ontblote penis getoond aan die [slachtoffer 3] die daarbij haars ondanks tegenwoordig was;
art 239 ahf/sub 3 Wetboek van Strafrecht
art 239 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
4.
hij op of omstreeks 8 mei 2011 te [plaats delict], opzettelijk oneerbaar op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten op/aan de weg [straatnaam], zijn ontblote penis heeft getoond aan [slachtoffer 4], althans heeft hij op een niet openbare plaats, te weten (voor een raam van) de door die [slachtoffer 4] bewoonde woning, zijn ontblote penis getoond aan die [slachtoffer 4] die daarbij haars ondanks tegenwoordig was;
art 239 ahf/sub 3 Wetboek van Strafrecht
art 239 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
5.
hij op of omstreeks 4 april 2011 te [plaats delict], opzettelijk oneerbaar op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten op/aan de weg [straatnaam], zijn ontblote penis, althans (de contouren van) zijn (gedeeltelijk) door zijn onderbroek bedekte penis door de gulp van zijn broek, heeft getoond aan [slachtoffer 5], althans heeft hij op een niet openbare plaats, te weten (voor een raam van) de door die [slachtoffer 5] bewoonde woning, zijn ontblote penis, althans (de contouren van) zijn (gedeeltelijk) door zijn onderbroek bedekte penis door de gulp van zijn broek, getoond aan die [slachtoffer 5] die daarbij haars ondanks tegenwoordig was;
art 239 ahf/sub 3 Wetboek van Strafrecht
art 239 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
MEDEDELING AD INFORMANDUM GEVOEGDE STRAFBARE FEITEN:
1. parketnummer 700235-11, gepleegd in de periode van 15 april 2011 tot 24 mei 2011 te [plaats delict]: schennis van de eerbaarheid op een (niet) openbare plaats (voor raam van woning) (pag. 303 e.v.);
2. parketnummer 700235-11, gepleegd in de maand april 2011: feitelijke aanranding (betasten borst) (pag. 344 e.v.);
3. parketnummer 700235-11, gepleegd op 11 mei 2011 te [plaats delict]: feitelijke aanranding (billen aanraken) (pag. 346 e.v.);
4. parketnummer 700235-11, gepleegd op 11 mei 2011: feitelijke aanranding (borsten aanraken) en schennis van de eerbaarheid (pag. 349 e.v.);
5. parketnummer 700235-11, gepleegd in de periode van 15 april 2011 tot 13 mei 2011 te [plaats delict]: schennis van de eerbaarheid op een (niet) openbare plaats (voor raam van woning) (pag. 353 e.v.);
6. parketnummer 700235-11, gepleegd op 30 maart 2011 te [plaats delict]: schennis van de eerbaarheid op een (niet) openbaren plaats (voor raam van woning) (pag. 356 e.v.);
7. parketnummer 700235-11, gepleegd in de periode van 15 april 2011 tot 11 mei 2011 te [plaats delict]: feitelijke aanranding (aanraken borsten) (pag. 366 e.v.);
Kennelijke taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging worden geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet geschaad in de verdediging.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie A.M. de Vries acht hetgeen onder 1 subsidiair, onder 2, onder 3, onder 4 en onder 5 is tenlastegelegd, alsmede de ad informandum gevoegde feiten, wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank de verdachte zal veroordelen tot een jeugddetentie voor de duur van 230 dagen met aftrek van voorarrest, de verdachte de PIJ maatregel zal opleggen en de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zal toewijzen onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Ten aanzien van de onder 1 primair tenlastegelegde verkrachting overweegt de rechtbank als volgt.
Nu verdachte ontkent dat hij met zijn piemel is binnengedrongen in de mond van aangeefster en objectieve gegevens ter ondersteuning van de verklaring van aangeefster ontbreken, is de rechtbank niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging kunnen komen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan. Verdachte dient hiervan te worden vrijgesproken.
Bewijsmotivering
Nu verdachte hetgeen de rechtbank bewezen zal verklaren heeft bekend en nadien niet anders heeft verklaard en hij noch zijn raadsman vrijspraak heeft bepleit zal de rechtbank volstaan met een opgave van bewijsmiddelen.
- de aangifte van [slachtoffer 1] , inhoudende, kort en zakelijk weergegeven, dat zij op 9 mei 2011 op een paadje bij de [straatnaam] fietste, dat verdachte stond te wachten achter een boom, dat verdachte haar ineens greep en van de fiets trok, dat zij hierdoor ten val kwam en gewond raakte, dat verdachte bovenop haar is gaan zitten en dat hij zijn penis in haar mond heeft gestopt en heeft geroepen: “pijpen, pijpen, pijpen.”
- de verklaring van de getuige [getuige 1] die aangeefster direct na het incident heeft aangetroffen in gezelschap van een jongen;
- de verklaring van de getuige [getuige 2] die op 9 mei om ongeveer 16.45 een hem bekende jongen, [verdachte], heeft gezien op het schelpenpad waar het incident is gebeurd;
- het proces-verbaal van het onderzoek naar de op het plaats delict aangetroffen schoenspoor. De gipsafdruk van de aangetroffen schoenspoor en de foto van de schoenzool van verdachte komen overeen ;
- de letselrapportage van de GGD waaruit blijkt dat er op 12/5/2011 zichtbaar letsel (ontvellingen) aan de handen van slachtoffer [slachtoffer 1] is. Verder had het slachtoffer pijn bij het ademhalen en hoesten en een pijnlijke schouder. Slaapstoornissen en emotionele momenten zijn ook een maand na het incident nog aanwezig.
- de bekennende verklaring van de verdachte , inhoudende, kort en zakelijk weergegeven, dat hij naar het schelpenpad is gefietst, dat hij daar twee tot drie minuten heeft gewacht, dat hij de vrouw bij de kraag heeft gepakt en dat zij van de fiets is gevallen, dat hij achter haar aan is gegaan, dat zij op de grond in de bosjes lag, dat zij allemaal schaafwonden had, dat hij haar bij de knieën heeft gepakt en bij haar hoofd, dat hij haar bij de tieten heeft gezeten, dat hij bovenop haar is gaan zitten en dat hij tegen die mevrouw zei dat zij hem moest pijpen. Verdachte verklaart verder dat hij zijn broek open had, dat hij zijn piemel uit zijn broek had en dat het maar een haartje scheelde voor dat zij dat ding in haar mond had.
- de aangifte van [slachtoffer 2] , inhoudende, kort en zakelijk weergegeven, dat zij vorige week woensdag, 11 mei 2011, omstreeks 16.15 uur of 16.25 uur, aan het hardlopen was op de [straatnaam] in [plaats delict], dat er vanuit het niets een fietser voorbij haar kwam fietsen en dat die fietser haar zomaar bij haar borst greep;
- de bekennende verklaring van de verdachte , inhoudende, kort en zakelijk weergegeven, dat hij die woensdag over het schelpenpad heeft gefietst, dat daar een vrouw aan het hardlopen was, dat hij dacht ‘waarom ook niet’ en dat hij haar toen heeft betast. Verdachte verklaart de vrouw bij de ‘tieten’ te hebben gepakt.
- de aangifte van [slachtoffer 3] , wonende aan [straatnaam], inhoudende, kort en zakelijk weergegeven, dat zij vanuit haar woning een donker figuur onder de lantaarnpaal heen en weer ziet lopen, vrij snel daarna hoort ze een harde bons op het raam, aangeefster kijkt naar het raam en ziet een grote, glimmende zwarte bril, de persoon was volledig in het zwart gekleed, aangeefster is uit de stoel opgestaan en naar het raam gelopen en heeft de persoon gevraagd: “nou?”. Vervolgens wees de persoon met zijn rechterwijsvinger naar beneden. Toen aangeefster naar beneden keek zag ze dat de man zijn geslachtsdeel ontbloot had. Het stak uit de broek van de man, door de gulp. De man had kennelijk een erectie;
- de bekennende verklaring van de verdachte , inhoudende, kort en zakelijk weergegeven, dat hij drie keer voor een raam is gaan staan, dat hij daar zijn broek heeft laten zakken en dat hij zijn piemel heeft laten zien. Het is twee keer aan [straatnaam] is gebeurd. Verdachte tekent 4 kruisjes. 1 op de [straatnaam], 2 op [straatnaam], 1 bij een straat dichtbij de vijver, waarschijnlijk ook [straatnaam].
- de aangifte van [slachtoffer 4] , wonende aan [straatnaam], inhoudende, kort en zakelijk weergegeven, dat op 17 april 2011 een man voor haar raam staat met een donkerkleurige bivakmuts op. Hij keek haar aan en maakte met zijn ogen een beweging naar beneden. Zij maakte daaruit op dat hij wilde dat ze naar beneden zou kijken. Toen ze naar beneden keek zag ze dat de man zijn geslachtsdeel uit zijn broek had. Op 8 mei 2011 omstreeks 22.30 uur ziet ze de man weer voor het raam staan. Hij had toen geen muts op. Zij is toen naar de voordeur gelopen en heeft deze opengedaan. De man stond toen niet meer voor het raam, ze heeft hem verder niet meer gezien. Het betrof zowel op 17 april 2011 als op 8 mei 2011 dezelfde persoon.
- de bekennende verklaring van de verdachte , inhoudende, kort en zakelijk weergegeven, dat hij drie keer voor een raam is gaan staan, dat hij daar zijn broek heeft laten zakken en dat hij zijn piemel heeft laten zien. Het is twee keer aan [straatnaam] gebeurd. Verdachte tekent 4 kruisjes. 1 op [straatnaam], 2 op [straatnaam], 1 bij een straat dichtbij de vijver, waarschijnlijk ook [straatnaam].
- de aangifte van [slachtoffer 5] , wonende aan de [straatnaam], inhoudende, kort en zakelijk weergegeven, dat op maandagavond 4 april 2011 tussen 21.00 en 21.20 uur een jongen voor haar raam stond. De jongen wees naar beneden. Ze zag dat hij een rond draaiende beweging met zijn tong maakte. Hij had zijn mond open en met zijn vinger wees hij naar zijn broek. Ze zag dat hij zijn broek aan had maar zijn gulp open. Hij haalde zijn piemel eruit maar die zat volgens aangeefster nog in zijn onderbroek. Ze denkt dat ze zijn piemel niet heeft gezien;
- de bekennende verklaring van de verdachte , inhoudende, kort en zakelijk weergegeven, dat hij drie keer voor een raam is gaan staan, dat hij daar zijn broek heeft laten zakken en dat hij zijn piemel heeft laten zien. Het is twee keer aan [straatnaam] is gebeurd. Verdachte tekent 4 kruisjes. 1 op [straatnaam], 2 op [straatnaam], 1 bij een straat dichtbij de vijver, waarschijnlijk ook [straatnaam].
Hetgeen de rechtbank bewezen acht
De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, onder 2, onder 3, onder 4 en onder 5 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 09 mei 2011 te [plaats delict], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld en een andere feitelijkheid [slachtoffer 1] te dwingen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1],
- die [slachtoffer 1] van haar fiets heeft getrokken en haar ten val heeft gebracht en
- met die [slachtoffer 1] in worsteling is geraakt en
- de borsten van die [slachtoffer 1] heeft betast en
- op die [slachtoffer 1] is gaan zitten en (daarbij) tegen haar heeft gezegd: "pijpen, pijpen, pijpen", en
- bezig is geweest zijn penis in de mond van die [slachtoffer 1] te brengen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 11 mei 2011 te [plaats delict], door geweld [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling, bestaande die ontuchtige handeling in het vastpakken van de borst van die [slachtoffer 2] en bestaande dat geweld hierin, dat verdachte (terwijl die [slachtoffer 2] aan het hardlopen/joggen was) die [slachtoffer 2] tegemoet is komen fietsen en onverwachts haar borst heeft betast;
3.
hij op 29 maart 2011 te [plaats delict], opzettelijk oneerbaar op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten aan de weg [straatnaam], zijn ontblote penis heeft getoond aan [slachtoffer 3];
4.
hij op 8 mei 2011 te [plaats delict], opzettelijk oneerbaar op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten op de weg [straatnaam], zijn ontblote penis heeft getoond aan [slachtoffer 4];
5.
hij op 4 april 2011 te [plaats delict], opzettelijk oneerbaar op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten op de weg [straatnaam], (de contouren van) zijn door zijn onderbroek bedekte penis door de gulp van zijn broek, heeft getoond aan [slachtoffer 5];
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor hetgeen de rechtbank bewezen acht. Elk bewijsmiddel is slechts gebruikt voor het bewijs van het feit, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De verdachte zal van het onder 1 subsidiair, onder 2, onder 3, onder 4 en onder 5 meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Het bewezen geachte levert respectievelijk op:
onder 1 subsidiair :poging tot verkrachting, strafbaar gesteld bij artikel 242 juncto artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht;
onder 2: feitelijke aanranding van de eerbaarheid, strafbaar gesteld bij artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht;
onder 3: schennis van de eerbaarheid op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, terwijl een ander daar haars ondanks tegenwoordig is, strafbaar gesteld bij artikel 239 van het Wetboek van Strafrecht;
onder 4: schennis van de eerbaarheid op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, terwijl een ander daar haars ondanks tegenwoordig is, strafbaar gesteld bij artikel 239 van het Wetboek van Strafrecht;
onder 5: schennis van de eerbaarheid op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, terwijl een ander daar haars ondanks tegenwoordig is, strafbaar gesteld bij artikel 239 van het Wetboek van Strafrecht;
Over verdachte is multidisciplinair gerapporteerd door de deskundigen M.W. Lubbert, kinder- en jeugdpsychiater en R. van Beek, psychiater in opleiding, en door mw. K. Chateau, gz-psycholoog.
Uit de bevindingen en de daaruit voortvloeiende conclusies van het psychiatrisch onderzoek van Lubbert en Van Beek d.d. 3 augustus 2011 komt het volgende naar voren.
Bij verdachte is sprake van [ ] een ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Deze waren aanwezig tijdens het plegen van het tenlastegelegde feit. Onderzoekers achten verdachte (licht) verminderd toerekeningsvatbaar. Onderzoekers adviseren een intensieve behandeling in een 24-uurs setting, waar de verschillende onderdelen van behandeling en ontwikkeling geïntegreerd zijn en waar tevens medebehandeling van het gezin mogelijk is. Een klinische behandeling heeft voorkeur boven een intensieve ambulante behandeling.
Uit de bevindingen en de daaruit voortvloeiende conclusies van het psychologisch onderzoek van Chateau d.d. 5 augustus 2011 komt het volgende naar voren.
Bij verdachte is sprake van een ziekelijke stoornis. [ ]
Daarnaast was ten tijde van het tenlastegelegde sprake van cannabismisbruik, thans onder toezicht in remissie. Onderzoekster acht verdachte verminderd toerekeningsvatbaar voor het tenlastegelegde. Geadviseerd wordt om verdachte gedurende twee jaar ondersteuning en begeleiding door de jeugdreclassering op te leggen. Aan de reclassering wordt geadviseerd om verdachte een ambulante behandeling te laten volgen. [ ]
Een dergelijke behandeling kan worden uitgevoerd in het kader van een voorwaardelijke jeugddetentie met als bijzondere voorwaarde begeleiding van de jeugdreclassering (ITB), waarbij aan de jeugdreclassering wordt geadviseerd verdachte aan te melden bij een forensisch jeugdpsychiatrische ambulante instelling. Tevens wordt geadviseerd verdachte te controleren op cannabisgebruik.
Voorts is verdachte op 23 september 2011 voor een periode van zeven weken opgenomen in forensisch centrum Teylingereind ten behoeve van een klinische observatie. Het onderzoeksteam van Teylingereind komt in haar rapport d.d. 12 december 2011 tot de volgende conclusies en aanbevelingen.
Bij verdachte is sprake van een ziekelijke stoornis. [ ]
Daarnaast is sprake van afhankelijkheid van cannabis in vroege remissie. [ ]
Daarnaast is er sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. [ ]
De ziekelijke stoornis en de gebrekkige ontwikkeling waren ook aanwezig ten tijde van de tenlastegelegde feiten. Op grond hiervan concludeert het onderzoeksteam tot een verminderde toerekeningsvatbaarheid.
Het onderzoeksteam van Teylingereind concludeert voorts dat verdachte in een aanvankelijk residentieel kader intensieve behandeling nodig heeft om het recidiverisico afdoende te kunnen keren. Ambulante behandeling wordt, gezien het recidiverisico, niet als een haalbare mogelijkheid gezien, mede omdat er voorafgaand aan detentie een toenemende ernst was in de tenlastegelegde feiten en er onvoldoende garantie is op voldoende toezicht. Geadviseerd wordt om verdachte een voorwaardelijke pij-maatregel op te leggen om intensieve behandeling binnen een gestructureerde klinische setting mogelijk te maken.
De rechtbank neemt voornoemde conclusies over in die zin dat zij verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd voor alle bewezen verklaarde feiten.
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie van 230 dagen (gelijk aan de duur van het voorarrest) en tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (de PIJ-maatregel).
De officier van justitie heeft daarbij mee laten wegen dat sprake is van ernstige feiten die grote impact op de slachtoffers heeft en grote maatschappelijke onrust heeft teweeg gebracht. Gelet op de persoon van verdachte acht zij een langdurige onvoorwaardelijke jeugddetentie in dit geval onwenselijk. Verdachte dient zo snel mogelijk (in een residentiële setting) behandeld te worden en een PIJ-maatregel biedt die mogelijkheid. Gelet op de wachtlijsten die gelden indien verdachte in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel een klinische behandeling moet ondergaan, is een onvoorwaardelijke PIJ het beste alternatief. De officier van justitie heeft verder in haar eis betrokken de verminderde toerekeningvatbaarheid van verdachte zoals door de gedragsdeskundigen geconcludeerd en het door hen gegeven advies, het advies van de Raad voor de Kinderbescherming, het advies van de jeugdreclassering en het (blanco) strafblad van verdachte.
De officier heeft aangevoerd dat er naast het belang van verdachte om zo snel mogelijk met een behandeling in de PIJ te starten ook een maatschappelijk belang is om aan te geven dat feiten als deze niet met lichte straffen worden afgedaan.
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte minderjarig is en niet eerder met justitie in aanraking is geweest. Een PIJ maatregel gaat in zijn visie te ver nu dit het zwaarste middel is en alternatieven, zoals bijvoorbeeld het opleggen van een voorwaardelijke jeugddetentie met bijzondere voorwaarden waaronder toezicht van de jeugdreclassering/ITB harde kern en ambulante behandeling bij FJP/Accare, mogelijk zijn. Hij geeft verder uitdrukkelijk aan dat géén van de gedragsdeskundigen die verdachte hebben onderzocht opteren voor het opleggen van een onvoorwaardelijke PIJ.
De rechtbank neemt bij haar beslissing in aanmerking de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, de eis van de officier van justitie, het pleidooi van de raadsman van de verdachte, de ter zitting gedane erkenning door de verdachte dat hij zich aan de op de dagvaarding ad-informandum gevoegde feiten heeft schuldig gemaakt, welke feiten hiermee zijn afgedaan, de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 23 november 2011, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder ter zake van een misdrijf is veroordeeld, alsmede de over verdachte uitgebrachte rapportages.
De rechtbank heeft bij haar oordeel voorts in het bijzonder laten meewegen dat sprake is van ernstige feiten. Verdachte heeft een vrouw van haar fiets getrokken en geprobeerd haar te verkrachten. Daarnaast heeft hij (vele) andere vrouwen aangerand en heeft hij veelvuldig schennis gepleegd. Zedendelicten hebben niet enkel grote impact op de directe slachtoffers maar veroorzaken ook in breder verband grote onrust en gevoelens van onveiligheid in de samenleving, met name in het dorp waar verdachte woont en waar de strafbare feiten hebben plaatsgevonden.
Uit de rapportages van de deskundigen komt onder meer het volgende naar voren.
Bij verdachte is sprake van een ziekelijke stoornis. [ ] Ook is er sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. [ ]
Ten tijde van het tenlastegelegde heeft verdachte veel cannabis gebruikt. [ ]
Er is een hoog recidive risico op toekomstig gewelddadig gedrag indien verdachte niet wordt behandeld.
Gezien de ernst van de problematiek zien onderzoekers (met uitzondering van K. Chateau) niets in ambulante interventies. Klinische behandeling is het meest aangewezen, als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk op te leggen straf of maatregel. Géén van de onderzoekers opteert voor het opleggen van een onvoorwaardelijke PIJ.
De rechtbank volgt de in grote lijnen overeenkomende bevindingen en conclusies van de gedragsdeskundigen en neemt deze over.
Door de Raad voor de Kinderbescherming is (rapport d.d. 13 december 2011) mede naar aanleiding van de door voornoemde gedragsdeskundigen uitgebrachte rapporten geadviseerd om in het geval verdachte schuldig mocht worden bevonden hem een voorwaardelijke PIJ maatregel op te leggen. De Raad is van mening dat verdachte, in geval van recidive, niet gebaat is bij jeugddetentie. Daarnaast hecht de Raad veel waarde aan behandeling in een residentiële setting, ook nadat verdachte 18 jaar is geworden. De Raad adviseert tevens, gezien de kans op recidive, een maatregel hulp en steun voor de maximale termijn. De jeugdreclassering dient als casemanager te fungeren en te garanderen dat verdachte en zijn ouders zich houden aan de voorwaarden met betrekking tot controle en toezicht.
Ook de jeugdreclassering (rapport d.d. 16 december 2011) heeft zich bij het advies van de deskundigen aangesloten en adviseert een voorwaardelijke PIJ-maatregel. De jeugdreclassering tekent daarbij aan dat een voorwaardelijke PIJ-maatregel niet kan bewerkstelligen dat een klinische behandeling volgt. Deze kan alleen met een onvoorwaardelijke PIJ geëffectueerd worden. Het is niet mogelijk dat verdachte in het kader van een voorwaarde die is gekoppeld aan een voorwaardelijke straf of maatregel binnen afzienbare tijd wordt opgenomen in een kliniek om behandeling te ondergaan. Hij heeft daartoe, zonder resultaat, onderzoek gedaan. Voor een intramurale behandeling bij de FPK te Assen bestaat een wachtlijst van enkele maanden, waarbij bovendien dient te worden bedacht dat verdachte dan nog eerst een intake moet ondergaan. Ook bij andere klinieken en instanties heeft hij geen ingang gevonden. In een aantal gevallen is de setting niet geschikt voor verdachte en zijn problematiek. In een ander geval stuit de mogelijkheid tot opname af op financiële kwesties.
Alles afwegende komt de rechtbank tot het volgende oordeel.
Verdachte dient te worden veroordeeld tot een jeugddetentie van 260 dagen en tot de maatregel plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (de PIJ-maatregel).
De oplegging van de maatregel is mogelijk nu het gaat om misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel eist en de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of die maatregel voorwaardelijk dan wel onvoorwaardelijk dient te worden opgelegd. Zowel de deskundigen in Teylingereind als de psychiaters Lubbert en Van Beek zijn van mening dat (aanvankelijk) een klinische behandeling van verdachte nodig is. Ook de Raad voor de Kinderbescherming acht een residentiële behandeling aangewezen. Deze zou vorm gegeven moeten worden in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel. Ondanks de inzet van de medewerker van de jeugdreclassering, is er geen instelling waar verdachte op korte termijn klinisch kan worden opgenomen en behandeld. Dat is teleurstellend. De rechtbank ziet zich aldus noodgedwongen gesteld voor de vraag of er -gelijk de officier van justitie heeft geëist- een onvoorwaardelijke PIJ moet worden opgelegd of dat -zoals de raadsman heeft voorgesteld- kan worden volstaan met een ambulante behandeling in het kader van een voorwaarde gekoppeld aan een voorwaardelijke PIJ.
De Rechtbank overweegt in dat verband dat een PIJ-maatregel als een ultimum remedium gezien moet worden. De Rechtbank laat daarbij in het geval van de verdachte in aanzienlijke mate meewegen dat de bewezen verklaarde feiten in een korte periode werden gepleegd en dat de verdachte door [problemen in de persoonlijke en huiselijke sfeer] grote stress ervoer. De stress veroorzaakte een toenemend cannabisgebruik en dit cannabisgebruik heeft vervolgens een (grote) rol gespeeld bij het plegen van de delicten.
De Rechtbank is van oordeel dat indien de verdachte – onder de dreiging van de voorwaardelijk op te leggen PIJ-maatregel – een intensieve en mogelijk langdurige ambulante behandeling ondergaat, teneinde te werken aan zijn gedragsstoornis, zijn gebrekkige ontwikkeling en het middelengebruik, daarnaast intensief wordt begeleid op persoonlijk- en sociaal vlak, en onder stringent toezicht staat van de jeugdreclassering (middels een ITB harde kern en elektronisch toezicht) de beveiliging van de maatschappij voldoende wordt gewaarborgd. Ook acht de rechtbank hierbij van belang dat uit de rapporten van de gedragsdeskundigen blijkt dat verdachte open staat voor behandeling, begeleiding en therapie.
De rechtbank zal een zodanige jeugddetentie opleggen dat de jeugdreclassering alle nodige voorbereidingen kan treffen om de nadere voorwaarden te kunnen uitvoeren.
Hoewel artikel 77za van het Wetboek van Strafrecht nog niet is ingevoerd, overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank acht het erg belangrijk dat de ambulante behandeling, alsmede de begeleiding van en controle op verdachtes handelen, na zijn vrijlating, als hij weer bij zijn ouders woont, dadelijk wordt uitgevoerd. Zonder behandeling, begeleiding en controle (zoals deze worden verwoord in de bijzondere voorwaarden opgenomen in de nader te geven beslissing) moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal gaan plegen dat gericht is tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van anderen. Ook is een spoedige behandeling en begeleiding essentieel voor een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte.
De vorderingen van de benadeelde partijen
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij heeft een vordering ingediend tot vergoeding van geleden schade ter hoogte van € 3.199,77, bestaande uit € 449,77 materiële schade en € 2.750,00 immateriële schade.
De rechtbank acht het causaal verband tussen het bewezen verklaarde feit en de schade alsmede de aansprakelijkheid van de verdachte voor die schade bewezen. Het gevorderde bedrag wordt door of namens verdachte niet bestreden. De civiele vordering is dan ook gegrond en voor toewijzing vatbaar.
Schadevergoedingsmaatregel
Met betrekking tot het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde feit acht de rechtbank de verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer 1] naar burgerlijk recht tot voornoemd bedrag aansprakelijk voor de schade, die door het strafbare feit is toegebracht.
Aan de verdachte zal de verplichting worden opgelegd dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer.
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij heeft een vordering ingediend tot vergoeding van geleden schade ter hoogte van € 343,05, bestaande uit € 93,05 materiële schade en € 250,00 immateriële schade.
De rechtbank acht het causaal verband tussen het bewezen verklaarde feit en de schade alsmede de aansprakelijkheid van de verdachte voor die schade bewezen. Het gevorderde bedrag wordt door of namens verdachte niet bestreden. De civiele vordering is dan ook gegrond en voor toewijzing vatbaar.
Schadevergoedingsmaatregel
Met betrekking tot het onder 2 bewezen verklaarde feit acht de rechtbank de verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer 2] naar burgerlijk recht tot voornoemd bedrag aansprakelijk voor de schade, die door het strafbare feit is toegebracht.
Aan de verdachte zal de verplichting worden opgelegd dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 27, 45, 77a, 77h, 77i, 77s, 77v, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 239, 242, 246 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing van de rechtbank
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank verklaart bewezen dat het onder 1 subsidiair, onder 2, onder 3, onder 4 en onder 5 tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten zoals hierboven zijn vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 subsidiair, onder 2, onder 3, onder 4 en onder 5 meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 260 dagen.
De rechtbank beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
De rechtbank legt aan verdachte op de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De rechtbank beveelt, dat de voorwaardelijk opgelegde maatregel niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, of gedurende die proeftijd de hierna te vermelden bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
De rechtbank stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen hem te geven door of namens de Jeugdreclassering ([Bureau Jeugdzorg]), met opdracht aan die instelling ingevolge art. 14d en art. 77aa van het Wetboek van Strafrecht, hetgeen mede inhoudt:
- dat verdachte zich, in geval hij wordt opgeroepen, aanstonds zal melden bij de betreffende justitiële instantie;
- een meldingsgebod: op de dag van de invrijheidsstelling dient verdachte zich te melden bij de Jeugdreclassering ([Bureau Jeugdzorg]);
- dat verdachte deelneemt aan het traject ITB harde kern van de Jeugdreclassering gedurende een termijn van 6 maanden;
- dat verdachte een intensieve en mogelijk langdurige ambulante behandeling ondergaat bij een instelling voor forensische jeugdpsychiatrie, bijvoorbeeld FJP/Accare of een soortgelijke instelling, zolang die instelling en de Jeugdreclassering dit nodig acht;
- dat de verdachte zich gedurende een periode van maximaal 1 jaar zal onderwerpen aan elektronisch toezicht zulks met inachtneming van hetgeen in het rapport van de Jeugdreclassering d.d. 16 december 2011 is geadviseerd en met inachtneming van hetgeen daarover tussen de verdachte en de Jeugdreclassering zal worden overeengekomen;
- dat verdachte op geen enkele wijze contact zal zoeken met de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2];
- dat verdachte zich zal onthouden van alcohol- en drugsgebruik en zich zal onderwerpen aan controles dienaangaande.
De rechtbank heft op de voorlopige hechtenis met ingang van 2 februari 2012.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van de som van € 3.199,77 en veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], een bedrag van € 3.199,77 te betalen, bij gebreke van betaling te vervangen door 41 dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en verstaat dat voldoening aan de verplichting tot betaling aan de Staat van voormeld bedrag ten behoeve van het slachtoffer de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij doet vervallen, alsmede dat betaling van voormeld bedrag aan de benadeelde partij de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag doet vervallen.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van de som van € 343,05 en veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] , een bedrag van € 343,05 te betalen, bij gebreke van betaling te vervangen door 6 dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en verstaat dat voldoening aan de verplichting tot betaling aan de Staat van voormeld bedrag ten behoeve van het slachtoffer de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij doet vervallen, alsmede dat betaling van voormeld bedrag aan de benadeelde partij de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.H.A. Fransen, voorzitter en tevens kinderrechter, en mrs. H. de Wit en C. Brouwer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.D. Vermeer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 3 januari 2012, zijnde mr. Brouwer buiten staat dit vonnis binnen de door de wet gestelde termijn mede te ondertekenen.
[Noot griffier: In dit voor publicatie geanonimiseerde vonnis zijn passages die betrekking hebben op verdachtes ziektebeeld en persoonlijke omstandigheden, in verband met zijn minderjarigheid, weggelaten.]