RECHTBANK ASSEN
Sector strafrecht
Parketnummer: 19.810060-11
vonnis van de Meervoudige kamer d.d. 20 januari 2012 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [datm] 1967,
wonende [adres],
verblijvende in P.I. Noord, locatie De Grittenborgh te Hoogeveen.
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 06 januari 2012.
De verdachte is verschenen en werd bijgestaan door mr. J.M. van Dam, advocaat te 's-Gravenhage.
De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat
hij op of omstreeks 07 februari 2011 te Veenhuizen, althans in de gemeente Noordenveld, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de hals en/of de nek en/of het lichaam, heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, ter zake dat
hij op of omstreeks 07 februari 2011 te Veenhuizen, althans in de gemeente Noordenveld, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de hals en/of de nek en/of het lichaam, heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie G. Wilbrink acht hetgeen subsidiair is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank als volgt zal beslissen:
* gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van voorarrest;
* toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
De verdachte dient van het primair tenlastegelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht.
De rechtbank acht met de officier van justitie en de verdediging met name niet bewezen dat verdachte met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven wilde beroven. Uit de feitelijke gang van zaken zoals die uit de hierna op te nemen bewijsmiddelen naar voren komt kan de voorbedachten rade niet worden afgeleid.
Verdachte ging naar [slachtoffer] toe om hem aan te spreken over de telefoonkaarten die [slachtoffer] aan verdachte had gegeven. Tijdens het gesprek heeft [slachtoffer] kennelijk opmerkingen gemaakt waardoor verdachte is bewogen over te gegaan tot het plegen van de geweldshandelingen zoals die uit de bewijsmiddelen naar voren komen. Gelet op het rapport van psychiater Kemperman voelde verdachte zich kennelijk gekrenkt door de opmerkingen van [slachtoffer] terwijl in de belevingswereld van verdachte een ander dan ook onrecht moet worden aangedaan hetgeen heeft geleid tot gewelddadig handelen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat hetgeen aan verdachte subsidiair is tenlastegelegd wettig en overtuigend kan worden bewezen. De officier heeft verwezen naar de verklaringen van aangever [slachtoffer], de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] alsmede naar het opgemaakte letselrapport.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte het letsel dat [slachtoffer] heeft bekomen, niet aan [slachtoffer] heeft toegebracht.
De raadsman heeft aangevoerd dat de verklaring van [slachtoffer] op onderdelen leugenachtig is. [slachtoffer] stelt nooit telefoonkaarten aan verdachte te hebben gegeven en verdachte zou vrijwel direct op [slachtoffer] hebben ingestoken. Uit het dossier blijkt dat er telefoonkaarten zijn gevonden en getuige [getuige 1] geeft aan dat er eerst is gesproken voordat er een worsteling plaatsvond. Door over de aanleiding niet de waarheid te spreken acht de verdediging het overige van de verklaring van [slachtoffer] niet geloofwaardig.
De raadsman heeft aangegeven dat het gevonden DNA van verdachte op het steekwapen niet zonder meer wil zeggen dat verdachte ook daadwerkelijk met dat mes [slachtoffer] in het lichaam heeft gestoken.
Over de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] heeft de raadsman gesteld dat [getuige 1] in feite niets heeft gezien omdat verdachte er voor stond. Getuige [getuige 2] heeft tegenstrijdige verklaringen afgelegd. Verdachte zou hebben gestoken maar [getuige 2] heeft ook verklaard dat hij dat niet heeft kunnen zien. De raadsman heeft aangevoerd dat niet valt uit te sluiten dat [slachtoffer] de confrontatie heeft opgezocht.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat hetgeen verdachte wordt verweten niet wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De rechtbank gaat bij de beoordeling van de volgende bewijsmiddelen uit:
- de aangifte 1 van [slachtoffer] afgelegd op 16 februari 2011 die -zakelijk weergegeven- het volgende inhoudt.
Maandagochtend ben ik gaan koken in de recreatieruimte. Na het koken deed ik mijn bakjes met eten in de kast. Toen ik dat had gedaan zag ik dat de deur die toegang geeft tot de buitenruimte open ging. Ik zag de jongen die mij heeft gestoken naar binnen komen. Hij liep op mij af toen ik nog bij de kast stond. Ik groette hem en toen zei hij dat hij een man was. Ik vroeg hem wat hij bedoelde. Direct daarna zag ik een hand van hem naar mijn hals gaan en voelde ik direct een doof gevoel. Er was toen direct overal bloed. Er volgden nog meer steken. De tweede keer stak hij in mijn gezicht aan de linkerkant. De derde keer was nogmaals in mijn hals. Nadat hij mij had gestoken trok hij dat mes terug en vervolgens heb ik mij afgeweerd en daardoor raakte ik aan mijn pols gewond door dat mes. Vervolgens kon ik wat ruimte creëren waarna ik een pijn in mijn zij voelde. Vervolgens ben ik naar boven gegaan, naar de bewaarders.
De andere jongens die aanwezig waren hebben niets gedaan.
Ik ken de man die mij gestoken heeft niet echt. Ik weet hoe hij er uit ziet en dat hij op afdeling H zit. Hij heeft gedraaide haren aan de zijkant van zijn hoofd. Hij spreekt Spaans.
Toen de man mij aansprak droeg hij een groene jas van de inrichting. Ik ken hem van de inrichting en verder niet.
- de verklaring 2 van getuige [getuige 1], afgelegd op 07 februari 2011 die -zakelijk weergegeven- het volgende inhoudt.
Ik kwam vanmorgen rond 09.30-09.45 uur in de keuken. [slachtoffer] en [getuige 2]) waren al in de keuken. Zij waren al bezig met koken. Ik wilde eten koken en had onder andere een lepel en een mes bij mij.
Terwijl ik met mijn kip bezig was zag ik [slachtoffer] naar de kast lopen om naar ik aanneem twee bakjes met eten in die kast te zetten. Die kast staat in de hoek van de leefruimte.
Ik begon mijn vlees te wassen en toen werd ik aangetikt door [slachtoffer]. Ik zag dat hij aan de andere kant van de toonbank stond. Hij hield zijn linker hand aan de zijkant van zijn hals. Het T-shirt van [slachtoffer] was helemaal rood, het was bloed. Hij zei: "[getuige 1], bewaarder, bewaarder" en wees daarbij naar boven.
Vanuit de keuken heb je geen zicht op de toegangsdeur.
Ik wilde de bewaarders roepen en stond op de tweede tree van de wenteltrap. [slachtoffer] rende mij op dat moment voorbij en ging naar de bewaarders.
- de verklaring 3 van getuige [getuige 1], afgelegd op 08 februari 2011 die -zakelijk weergegeven- het volgende inhoudt.
In mijn vorige verklaring heb ik het volgende niet verteld.
Op het moment dat [slachtoffer] met zijn eten naar de kast achter in de ruimte loopt zie ik een persoon de leefruimte binnen komen. Ik herken deze persoon direct aan zijn gezicht en haardracht. Ik zie dat de beide mannen bij de kast staan te praten. Ik let er verder niet op. Ik hoor [slachtoffer] wel zeggen "volgende week". Ik hoor dat de mannen vervolgens bekvechten. Ik hoorde dat [slachtoffer] enkele malen tegen die persoon zeggen: "ja, [verdachte], volgende week".
Ik hoor plotseling dat er een reclamebord van de muur valt. Ik kijk achter in de leefruimte en zie beide mannen nog bij de kast. Ik zie dat de andere persoon met zijn borst [slachtoffer] tegen de muur aandrukt. Die persoon slaat met beide vuisten op [slachtoffer] in. [slachtoffer] staat voorover geboden en wordt op de rug geraakt. Ik heb niet gezien of de man iets in zijn handen had. Ik zag alleen de armen in de grote jas heen en weer gaan. Dat ging heel veel keren.
Dan zie ik [slachtoffer] op de grond vallen en daarna rent die andere man naar de deur en verlaat de leefruimte.
Vervolgens zie ik [slachtoffer] opstaan en op mij afkomen. Hij houdt daarbij zijn hand op de zijn hals. Er zit veel bloed op zijn shirt.
Vanuit mijn werkzaamheden in de winkel weet ik dat die persoon [verdachte] wordt genoemd. Hij spreekt Spaans en heeft korte rasta haren.
- de verklaring 4 van getuige [getuige 2], afgelegd op 08 februari 2011 die -zakelijk weergegeven- het volgende inhoudt.
Gisteren ben ik tussen 09.00 uur en 10.00 uur naar de keuken gegaan die zich in de leefruimte O bevindt. Ik had mijn eigen lepel, vork en mes bij mij.
Op het moment dat ik de leefruimte binnen kwam stond [slachtoffer] al te koken. Later kwam [getuige 1] er ook nog bij. Ik sta op anderhalve meter van [slachtoffer] te koken.
[slachtoffer] is op een gegeven moment weg. Ik hoor dan geluiden van voetstappen. Ik kijk in de richting van de geluiden en zie [slachtoffer] en een man met een capuchon op. De man stond met de rug naar mij toe. De man had kleding van Esserheem aan. Ik zag dat de man vlak voor [slachtoffer] stond. Ik zag dat hij met een gestrekte rechterarm stoten uitdeelde. Hij hield daarbij zijn linkerarm omhoog. Met die rechterarm raakte hij [slachtoffer] in diens linker zij. Ik dacht dat de man met blote handen stoten uitdeelde. Maar toen zag ik dat er bloed bij [slachtoffer] op de grond viel. Er viel veel bloed bij [slachtoffer] op de grond. Ik heb nog gezien dat [getuige 1] richting de twee mannen liep. Ik deed uit paniek een arm voor mijn ogen. Toen ik weer keek zag ik [slachtoffer] richting de wenteltrap rennen. [getuige 1] rende achter hem aan en ik rende weer achter [getuige 1] aan.
Omdat ik een arm voor mijn gezicht deed heb ik niet gezien waar die man is heengegaan.
- de verklaring 5 van getuige [getuige 3], afgelegd op 08 februari 2011 die -zakelijk weergegeven- het volgende inhoudt.
Gisteren was ik als PIW-er werkzaam op afdeling O. Zo rond kwart over tien, half elf
's morgens zat ik op de teamkamer van afdeling O.
Plotseling kwam [slachtoffer] het kantoor binnenlopen. Ik zag dat hij zijn linkerhand tegen zijn linkerzijde van zijn hals drukte. [slachtoffer] zat onder het bloed. Ik zag bloed in golvende bewegingen tussen [slachtoffer]'s vingers door spuiten.
Na het verlenen van medische hulp vroeg ik [slachtoffer] wie hem verwond had. Ik hoorde dat [slachtoffer] zei: "Dat weet ik niet. Iemand van afdeling H.
- de verklaring 6 van getuige [getuige 4], afgelegd op 10 februari 2011 die -zakelijk weergegeven- het volgende inhoudt.
Op maandag 07 februari 2011 was ik als senior PIW-er werkzaam in Esserheem en liep om 10.15 uur naar boven op afdeling H. Op dat moment ging een alarm af om mijn portofoon. Ik hoorde dat er op afdeling N en O iets gebeurd was. Op mijn pieper kon ik lezen dat er in de leefzaal van afdeling N en O iets was gebeurd.
Ik liep op de cellengang van afdeling H en ik zag gedetineerde [verdachte] in mijn richting komen lopen. Dit was ongeveer drie minuten na de alarmeringen. Afdeling H had op dat moment recreatie.
[verdachte] kwam op mij opgefokt en verward over. Hij kwam hijgerig over, alsof hij hard had gelopen. In gebrekkig Engels zei hij tegen mij: "breng mij maar naar de iso". Gedetineerden gaan daar heen als zij zich hebben misdragen. [verdachte] maakte vervolgens met zijn hand een snijbeweging onder zijn hals.
[verdachte] had een nieuwe groene jas aan van Esserheem. Mij viel op dat hij veel bloedspetters op zijn jas had zitten. Dat was op borst hoogte aan de voorzijde van zijn jas.
Ik heb [verdachte] vervolgens ingesloten.
Ik heb [verdachte] met water bezig gehoord. Ik ben nog bij zijn celdeur geweest. Ik wilde naar binnenkijken maar [verdachte] had voor het celklepje een stuk karton gezet zodat ik niet naar binnen kon kijken.
- een bij de stukken gevoegde Letselrapportage d.d. 26 april 2011, opgemaakt door S.P.H. Letmaath, forensisch arts. Dat rapport houdt -zakelijk weergegeven- het volgende in.
De deskundige heeft [slachtoffer] op 10 februari 2011 onderzocht.
Uit aanvullende informatie kwam naar voren dat er operatief was ingegrepen, waarbij een letsel aan een zijtak van de linkerhalsslagader was hersteld. Op dinsdag 8 februari 2011 werd geconstateerd dat er ook sprake was van een uitval van de aangezichtszenuw. In de linker pols waren drie strekpezen beschadigd met als gevolg het niet kunnen strekken van drie vingers.
Van de plastische chirurgie werd informatie ontvangen over een steekverwonding achter en onder de regio van de linker speekselklier en een steekwond op de strekzijde van het uiteinde van de linkeronderarm.
Het letsel wordt door de forensisch arts als volgt beschreven.
1. Voor het linkeroor is gestold bloed zichtbaar met daarbij een hechtdraad zichtbaar.
2. Links in de hals is een dunne paars-rode scherpbegrensde lijn met gestold bloed, die de ronding in de hals volgt, zichtbaar. De lengte is ongeveer 90 mm. Boven en onder deze lijn zijn twee meer of minder verheven huidplooien zichtbaar.
3. Links in de flank, ca 20 cm boven de darmbeenkam, is een lichtgebogen wijkend scherprandig huidletsel zichtbaar met een lengte van ongeveer 30 mm en een breedte van ongeveer 5 mm.
4. Op de strekzijde van de linkeronderarm is ter hoogte van een tatoeage een smal overdwars lopend lijntje met een lengte van ca 15 mm zichtbaar met twee hechtingen.
De letsels die bij dit onderzoek zijn geconstateerd zijn aan te duiden als behandelde snij- en steekletsels.
De geconstateerde letsels zijn het gevolg van een van buitenaf inwerkende mechanische geweldinwerking.
De vier letsels kunnen niet in één handeling zijn ontstaan. De spreiding is dermate dat dat onwaarschijnlijk is.
De beschadiging aan de zijtak van de halsslagader met veel ernstig bloedverlies is levensbedreigend geweest.
- de verklaring 7 van verdachte afgelegd op 08 februari 2011 die -zakelijk weergegeven- het volgende inhoudt.
Die persoon was mij wat schuldig omdat ik boodschappen voor hem had gedaan.
De zondagmiddag er voor was die man mij tijdens het sporten aan het beledigen door te zeggen dat hij mij zou vermoorden op mijn werk. Hij zei dat niet woordelijk maar maakte het gebaar dat hij mij de keel zou doorsnijden.
Ik kreeg toen wel 4 telefoonkaarten van hem.
De volgende dag, gisteren dus, kwam ik er achter dat de telefoonkaarten al waren gebruikt en opnieuw waren verzegeld.
Ik had niet verwacht op die wijze bedrogen te worden. ik was boos en wilde hem ter verantwoording roepen. Ik wilde hem zeggen dat ik geen boodschappen meer voor hem zou doen. Dat wilde ik zonder kwade bedoelingen doen.
De man was dat kastje aan het opruimen en toen heb ik hem over die telefoonkaarten verteld.
Er was verder niemand in de keuken. Ik liet hem die telefoonkaart zien en vertelde hem dat die kaart niet werkte.
Ik sprak die man aan over de kaarten dat die niet werkten.
Ik weet niet hoe hij aan zijn verwondingen is gekomen.
Ik had wel bloed op mijn jack en handen.
Er was niemand, alleen in de gang liepen ze heen en weer.
Ik ben over de tennisbaan naar mijn cel gelopen. Ik heb bij bewaarders gemeld dat ik ruzie had gehad en dat ze mij maar in de isoleer moesten doen. Ik heb gezegd dat die man mij wilde vermoorden en heb daarbij een snijbeweging gemaakt.
Ik ben eerst naar mijn cel gegaan, heb mijn handen gewassen en jas opgehangen. Vervolgens ben ik naar de bewaker gegaan.
- een proces-verbaal van bevindingen 8 van 07 februari 2011 dat -zakelijk weergegeven- het volgende inhoudt.
Op maandag 07 februari 2011 waren wij omstreeks 11.00 uur op de binnenplaats van gevangenis Esserheem. Aldaar werden wij door een van de bewakers aangesproken over het feit dat hij het vermoedelijke wapen had aangetroffen waarmee het slachtoffer in zijn nek was gestoken. Hij liet ons het voorwerp zien welke in de nabijheid van de picknicktafel en het tennisveld op het grasveld lag. Het voorwerp lag op ongeveer 20 meter van de in/uitgang van het complex alwaar het slachtoffer was neergestoken.
Het betrof een grijze sok met daarin een omgebogen keukenmes welke door een zwarte tie-rip was vastgemaakt. Tevens zat op het voorwerp bloedrestanten.
- een rapport DNA-onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 20 april 2011, opgemaakt door dr. I.E.P.M. Blom, NFI-deskundige forensisch onderzoek naar biologische sporen en DNA, dat -zakelijk weergegeven- het volgende inhoudt.
Er is onderzoek verricht naar biologische sporen op een mes waarbij om het heft van het mes een sok met elastiekjes gewikkeld is. Het mes is onderzocht op de aanwezigheid van bloed. waarbij twee bloedsporen zijn veiliggesteld. Een spoor op de binnenzijde van de sok ter hoogte van de rand en een bloedspoor aan de holle zijde van het lemmet.
De buiten- en binnenzijde van de sok zijn bemonsterd.
De veiliggestelde bemonsteringen van het mes en de sok zijn onderworpen aan een DNA-onderzoek.
De verkregen DNA-profielen zijn vergeleken met de DNA-profielen van [slachtoffer] en D. [verdachte].
Uit de resultaten wordt geconcludeerd dat het DNA in de bloedsporen op het lemmet en binnenzijde sok matchen met het DNA van [slachtoffer]. Dit betekent dat deze bloedsporen afkomstig kunnen zijn van [slachtoffer].
Ook is er aan de binnenzijde van de sok een DNA-mengprofiel verkregen waarin DNA-kenmerken van zichtbaar zijn van ten minste twee personen. Uit het DNA-mengprofiel is een DNA-hoofdprofiel afgeleid van een man wiens celmateriaal prominent aanwezig is. Het DNA-profiel van verdachte D. [verdachte] marcht met het DNA-hoofdprofiel. Het verkregen nevenprofiel matcht met het DNA-profiel van [slachtoffer].
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 07 februari 2011 naar de leefafdeling van [slachtoffer] is gegaan om hem aan te spreken over de door [slachtoffer] geleverde telefoonkaarten. Op enig moment in het gesprek met [slachtoffer] heeft verdachte het mes gepakt en heeft hij met dat mes [slachtoffer] op een viertal plekken in het lichaam gestoken, waaronder één steek in de hals.
Uit de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] blijkt dat gedetineerden over een mes kunnen beschikken. De rechtbank neemt aan dat ook verdachte over een mes kon beschikken en dat hij een mes heeft meegenomen naar de keuken waar [slachtoffer] zich bevond.
Verdachte heeft na het incident de leefruimte van afdeling O verlaten en is aldus zijn verklaring via het tennisveld teruggegaan naar zijn cel. Nabij het tennisveld heeft de politie een bebloed mes met deels daaromheen een sok, aangetroffen. Op de sok is DNA van zowel [slachtoffer] als verdachte aangetroffen. Op het mes zelf is bloed van [slachtoffer] aangetroffen.
In het bijzonder merkt de rechtbank op dat [slachtoffer] nadat hij bij de PIW-ers was aange-komen en aanmerkelijk veel bloed had verloren, aan de PIW-ers heeft verteld dat iemand van afdeling H hem had gestoken.
Gelet wat de aangever en de getuigen hebben verklaard acht de rechtbank de verklaring van verdachte op onderdelen leugenachtig. Zo is niet voorstelbaar dat het (geprepareerde) mes in de kast in de keuken zou hebben gelegen. Ook dat er verder niemand in de keuken was is in strijd met de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2], waarbij [getuige 1] nog op [slachtoffer] en verdachte is toegelopen. De getuigen [getuige 1] en [getuige 2] hebben niet gezien dat [slachtoffer] tijdens het incident een mes in zijn handen had.
Ook het feit dat verdachte heeft verklaard dat hij eerst naar zijn cel is gegaan om zijn handen te ontdoen van het bloed is strijdig met de verklaring van getuige [getuige 3], die heeft verklaard dat verdachte op de cellengang in zijn richting kwam lopen en na het insluiten van verdachte hoorde dat verdachte met water bezig was.
De rechtbank zal de verklaring van verdachte waar het gaat om de gebeurtenissen in de leefzaal van afdeling O en de terugkeer van verdachte op zijn eigen afdeling waaronder de ontkenning dat hij het mes heeft meegenomen naar de keuken waar [slachtoffer] aanwezig was en na het incident heeft weggegooid in de buurt van het tennisveld, als kennelijk leugenachtig beschouwen.
De rechtbank komt tot het oordeel dat verdachte op het moment dat hij met [slachtoffer] in gesprek ging het mes, dat later nabij het tennisveld is gevonden, bij zich droeg.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de leefzaal van afdeling O, [slachtoffer] in het lichaam heeft gestoken en gesneden. De aangetroffen letsels passen bij hetgeen aangever en de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] daarover hebben verklaard.
Uit de hierboven aangehaalde letselrapportage blijkt dat door [slachtoffer] in de hals te steken zoals verdachte dat bij [slachtoffer] heeft gedaan, de kans dat [slachtoffer] daaraan zou komen te overlijden, groot is geweest.
De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 07 februari 2011 te Veenhuizen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] met een mes in de hals en het lichaam, heeft gestoken en gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor hetgeen de rechtbank bewezen acht.
De verdachte zal van het onder subsidiair meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Het subsidiair bewezen geachte levert op:
strafbaar gesteld bij artikel 287 in verbinding met artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht.
Verweren met betrekking tot strafuitsluitingsgronden
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte een beroep op noodweer dan wel noodweer-exces toekomt.
De raadsman heeft aangevoerd dat [slachtoffer] op enig moment tijdens het gesprek, verdachte aanviel. Verdachte kon toen niet anders doen dan zichzelf verdedigen tegen de aanval van [slachtoffer]. Naar het standpunt van de raadsman heeft verdachte daarbij proportioneel gehandeld.
Voor zover verdachte niet proportioneel heeft gehandeld komt hem een beroep op nood-weerexces toe. De aanval van [slachtoffer] veroorzaakte bij verdachte een hevige gemoedsbeweging. Verdachte was al eerder door [slachtoffer] met de dood bedreigd en werd nu daadwerkelijk door [slachtoffer] aangevallen. Verdachte verkeerde in doodsangst te meer omdat [slachtoffer] een medegedetineerde ook al eens met een mes had bedreigd.
Verdachte dient dan ook te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte zelf de confrontatie met [slachtoffer] heeft opgezocht omdat verdachte boos was op [slachtoffer] omdat die hem lege telefoonkaarten had gegeven. Ook het aantal verwondingen past niet bij zelfverdediging en kan niet worden gesproken van een noodweersituatie.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte geen beroep toekomt op noodweer dan wel noodweerexces.
Zoals uit de bewijsmiddelen naar voren komt ging verdachte naar [slachtoffer] toe om hem aan te spreken over de geleverde telefoonkaarten. De rechtbank gaat er, zoals eerder overwogen, van uit dat verdachte op dat moment beschikte over een geprepareerd mes. Uit de verklaringen van aangever en de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] blijkt niet dat verdachte werd aangevallen door [slachtoffer] en dat er dus geen sprake was van een situatie die kon gelden als een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte door [slachtoffer].
Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken van een noodweer situatie.
De rechtbank heeft kennis genomen van een psychiatrisch rapport d.d. 02 december 2011, opgemaakt door C.J.F. Kemperman, psychiater.
Dit rapport houdt onder meer in als conclusie - zakelijk weergegeven -:
" Er is sprake van een zwakbegaafdheid bij een man met paranoïde, narcistische, schizotype en antisociale trekken in de persoonlijkheid. Hiervan was ook sprake ten tijde van het tenlastegelegde.
Het zou kunnen dat er een narcistische krenking was opgetreden vanwege een bedrogen zijn en dat verdachte bij een beperkte impulscontrole en zwakbegaafdheid zijn eigen gedrag wat minder onder controle kon houden. De toerekeningsvatbaarheid kan dan ook als enigszins verminderd worden gezien. ".
De rechtbank verenigt zich, mede gelet op de toedracht van de feiten en de persoon van de verdachte, met voormelde conclusie en maakt die tot de hare.
De rechtbank is derhalve van oordeel, dat het hiervoor bewezen verklaarde aan de verdachte kan worden toegerekend, zij het in enigszins verminderde mate.
Verdachte is eveneens onderzocht door drs. C.M. Bosklopper, GZ-psycholoog, doch door de beperkte medewerking van verdachte heeft dit niet geleid tot een conclusie omtrent de toerekenbaarheid van de verdachte.
De rechtbank heeft bewezen geacht dat verdachte het slachtoffer [slachtoffer] met een mes dusdanig in de hals en lichaam heeft gestoken dat gesproken kan worden van een poging tot doodslag. Met name de verwonding aan de halsslagader is levensbedreigend geweest. Het slachtoffer is er in geslaagd tijdig hulp te vinden en door ingrijpen van de PIW-ers is voorkomen dat het slachtoffer kwam te overlijden.
Uit de letselrapportage komt naar voren dat er mogelijk sprake is van blijvend letsel. De raadsvrouw van het slachtoffer heeft op de terechtzitting aangegeven dat het slachtoffer nog steeds verlamd is aan de helft van zijn gezicht. De mond van het slachtoffer staat scheef en hij kan nog steeds zijn linkeroog niet sluiten. Of dit in de toekomst ook zo zal zijn is op dit moment niet duidelijk. Het slachtoffer is bovendien gewond aan zijn strottenhoofd en is aangewezen op vloeibaar voedsel. Daarnaast is er sprake van psychisch letsel waarvoor het slachtoffer medicatie gebruikt.
Het betreft een zeer ernstig delict met vergaande lichamelijke en psychische gevolgen voor het slachtoffer.
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte voor het bewezen verklaarde een gevangenisstraf op te leggen van zes jaren. De plaatsen waar verdachte het slachtoffer in het lichaam heeft gestoken duiden op een handelen dat gericht was om het slachtoffer van het leven te beroven. Dergelijke feiten kunnen niet anders worden afgedaan dan met een langdurige gevangenisstraf.
De verdediging heeft zich niet uitgelaten omtrent een strafoplegging om reden dat zij primair voor vrijspraak heeft gepleit en subsidiair ontslag van alle rechtsvervolging heeft betoogd.
Aangaande de op te leggen straf houdt de rechtbank rekening met de aard en ernst van het bewezen verklaarde, met de omstandigheden waaronder dit is begaan en met hetgeen de rechtbank uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken omtrent de persoon van de verdachte.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 06 december 2011 waaruit blijkt dat verdachte in september 2009 is veroordeeld tot 7 jaren gevangenisstraf ter zake poging moord.
De rechtbank is op grond van de ernst van het bewezen geachte, in samenhang met de hiervoor weergegeven overwegingen, feiten en omstandigheden, van oordeel dat in dit geval niet kan worden volstaan met een andere straf dan gevangenisstraf van aanmerkelijke duur. De rechtbank ziet geen aanleiding om bij de vaststelling van de hoogte daarvan, af te wijken van de eis van de officier van justitie.
Benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering ingediend ter hoogte van 15.393 euro bestaande uit 13.000 euro immateriële schade en 2393 euro materiële schade.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering toewijsbaar is.
De verdediging heeft zich niet inhoudelijk over de vordering uitgelaten gelet op het standpunt omtrent de strafbaarheid van verdachte.
De rechtbank acht het causaal verband tussen het bewezen verklaarde feit en de schade alsmede de aansprakelijkheid van de verdachte voor die schade bewezen.
Omtrent de gevorderde schade aan de kleding van het slachtoffer merkt de rechtbank op dat het slachtoffer heeft verklaard dat hij was gekleed in t-shirt en joggingbroek en slippers droeg. Gelet hierop stelt de rechtbank het bedrag als vergoeding voor schade aan kleding en slippers in redelijkheid vast op 50 euro.
Gelet op de aard van het (blijvend) letsel ;komt de rechtbank het gevorderde voor het overige niet onrechtmatig of ongegrond voor. De civiele vordering is voor het resterende bedrag voor toewijzing vatbaar.
Schadevergoedingsmaatregel
Met betrekking tot het subsidiair bewezen verklaarde feit acht de rechtbank de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht tot na te noemen bedrag aansprakelijk voor de schade, die door het strafbare feit is toegebracht.
Aan de verdachte zal de verplichting worden opgelegd dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 27 en 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing van de rechtbank
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte primair is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank verklaart bewezen dat het subsidiair tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het strafbare feit zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte subsidiair meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot:
* gevangenisstraf voor de duur van ZES JAREN.
De rechtbank beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van de som van € 13.050,-- en veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank wijst de vordering voor het overige af.
De rechtbank legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], een bedrag van € 13.050,-- te betalen, bij gebreke van betaling te vervangen door 100 dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en
verstaat dat voldoening aan de verplichting tot betaling aan de Staat van voormeld bedrag ten behoeve van het slachtoffer de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij doet vervallen, alsmede dat betaling van voormeld bedrag aan de benadeelde partij de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.H.A. Fransen, voorzitter en mr. B.I. Klaassens en mr. O.J. Bosker, rechters in tegenwoordigheid van D. Witvoet, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 20 januari 2012.
1 pag. 37 ev. van het dossier met pv-nr.: 2001009392
2 pag. 47 ev van het dossier
3 pag. 53 ev van het dossier
4 pag. 59 ev van het dossier
5 pag. 65 ev van het dossier
6 pag. 68 ev van het dossier
7 pag. 82 ev van het dossier
8 pag. 31 van het dossier
??
Parketnummer: 19.810060-11
Uitspraak d.d.: 20 januari 2012 12