RECHTBANK ASSEN
Sector Civiel
Beschikking d.d. 21 maart 2012
Zaaknummer 90029 / FA RK 11-3168
Beschikking van de tweede enkelvoudige kamer in de zaak van:
[de man] wonende te [adres],
verzoeker, hierna te noemen de man,
toegevoegd advocaat mr. S.M. Klomp,
[de vrouw],
wonende te [adres],
gerekwestreerde, hierna te noemen de vrouw,
toegevoegd advocaat mr. G.B. de Jong.
De man heeft op 24 november 2011 een verzoekschrift ingediend, waarbij wordt verzocht een omgangsregeling vast te stellen en het gezag over het minderjarige kind van partijen te wijzigen.
De vrouw heeft een verweerschrift ingediend tevens houdende een zelfstandig verzoek.
De zaak is behandeld ter terechtzitting van 7 maart 2012, alwaar partijen zijn verschenen, vergezeld van hun raadslieden alsmede de heer J. Scholte Aalbes namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen de Raad).
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit deze relatie is het navolgende kind geboren: [de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]. [de minderjarige] heeft het hoofdverblijf bij de vrouw. De vrouw is alleen belast met het gezag over [de minderjarige].
De man heeft verzocht een omgangsregeling vast te stellen van één weekend in de veertien dagen, ingaande vrijdagmiddag na school tot zondagmiddag 16.00 uur en te bepalen dat de man en de vrouw gezamenlijk ouderlijk gezag hebben over [de minderjarige].
De man voert hiertoe aan dat hij [de minderjarige] voor het laatst gezien heeft in december 2010. De man heeft sindsdien herhaaldelijke pogingen gedaan om met de vrouw tot afspraken te komen met betrekking tot de omgangsregeling.
De man acht het in het belang van [de minderjarige], dat zij weer omgang heeft met haar vader.
Voorts acht de man het ook in het belang van [de minderjarige] dat beide ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen.
De vrouw heeft verzocht tot afwijzing van de verzoeken van de man. Voorts heeft de vrouw verzocht de man te veroordelen om vanaf 1 maart 2012 een bijdrage te betalen in de kosten van verzorging en opvoeding van het minderjarige kind van partijen van € 200,- per maand.
De vrouw voert ten aanzien van de verzochte omgangsregeling aan, dat zij er bijzonder veel moeite mee heeft dat er door de man thans een omgangsregeling wordt gevraagd. Een en ander hangt samen met het feit dat de vrouw zich sterk “gebruikt” voelt op het zakelijke vlak. Daarnaast stelt de vrouw dat de man veel eigen persoonlijke problemen heeft (drank/drugs/agressie). De vrouw is van oordeel dat de man niet in staat is om [de minderjarige] gedurende een weekend bij zich te ontvangen. [de minderjarige] is ook volledig vervreemd van de man en kent hem bijna niet meer. Verder heeft [de minderjarige] vervelende ervaringen met de man meegemaakt. Voor zover er toch moet worden nagegaan of een omgangsregeling tot de mogelijkheden behoort is de vrouw van oordeel dat er eerst een onderzoek dient te komen door de Raad en/of dienen partijen eerst met elkaar in gesprek te gaan om een aantal zaken met elkaar uit te spreken.
Ten aanzien van de gezagsvoorziening stelt de vrouw dat de man nooit in gezamenlijkheid en in het belang van de vrouw en [de minderjarige] heeft gehandeld. Nadat partijen uit elkaar zijn gegaan hebben partijen op geen enkele wijze nog gezamenlijk gesproken of het belang van [de minderjarige]. Naar het oordeel van de vrouw is er geen enkele wettelijke grondslag om thans over te gaan tot toekenning van het verzoek van de man tot toekenning van het gezamenlijk ouderlijk gezag.
De Raad heeft ter zitting aangegeven dat de Raad bereid is onderzoek te verrichten.
Omgang en gezag
De rechtbank is op grond van de stukken en het gehouden verhoor van oordeel dat het wenselijk is dat de Raad voor de Kinderbescherming een onderzoek instelt omtrent de omgang tussen de man en [de minderjarige] en de gezagsvoorziening en de rechtbank daaromtrent zal adviseren.
De stukken zullen daartoe naar de Raad worden gezonden. In afwachting van de rapportage van de Raad wordt de beslissing omtrent de vast te stellen omgangsregeling tussen de man en de kinderen en de gezagsvoorziening aangehouden. De Raad dient voor 2 juli 2012 te berichten omtrent de stand van zaken.
Kinderalimentatie
De vrouw heeft een verweerschrift tevens inhoudende een zelfstandig verzoek tot vaststelling van kinderalimentatie ingediend. Op grond van artikel 282, lid 4 Burgerlijke Rechtsvordering mag een verweerschrift een zelfstandig verzoek bevatten, mits dit betrekking heeft op het onderwerp van het oorspronkelijke verzoek.
De rechtbank is van oordeel dat er tussen het verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling en het verzoek tot gezagswijziging onvoldoende connexiteit bestaat. Gelet op het feit dat het gaat om kinderalimentatie ligt het in de rede om een redelijke termijn te geven voor het voeren van een deugdelijk verweer voor de behandeling ter zitting, hetgeen in dit geval niet mogelijk was. Naast het ontbreken van voldoende samenhang klemt dat ook de omstandigheid dat alsnog een verweertermijn gegeven zou moeten worden. Onder deze omstandigheden ligt het gelet op de wettekst in de rede om de verweerder in zijn zelfstandig verzoek niet-ontvankelijk te verklaren opdat zij een nieuw verzoek zou indienen waarop de wettelijke verweertermijn van toepassing is.
Gelet op voorgaande overweging zal de rechtbank de vrouw in haar zelfstandig verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige niet-ontvankelijk verklaren.
Proceskosten
Partijen zijn voormalige partners. De rechtbank zal daarom de proceskosten compenseren, zoals in het dictum bepaald.
- stelt de stukken in handen van de Raad voor de Kinderbescherming te Groningen met het verzoek een onderzoek in te stellen naar een te treffen omgangsregeling tussen de minderjarige, geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] en de man en de gezagsvoorziening en de rechtbank daaromtrent te adviseren;
- houdt de beslissing met betrekking tot de omgangsregeling en de gezagsvoorziening aan tot 2 juli 2012 en bepaalt dat de Raad voor de Kinderbescherming de rechtbank voor die datum zal berichten omtrent de stand van zaken;
- verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van voornoemde minderjarige;
- compenseert de proceskosten aldus dat elke partij de eigen kosten draagt;
- verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.J.R. de Locht, rechter, bijgestaan door H. van Veen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2012.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een procureur hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden. Als u in aanmerking wilt komen voor door de overheid (gedeeltelijk) gefinancierde rechtsbijstand, dan kan uw advocaat daartoe namens u een verzoek indienen bij de Raad voor Rechtsbijstand. Uw advocaat kan u daaromtrent nader informeren.