RECHTBANK ASSEN
Sector strafrecht
Parketnummer: 19.830013-12
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 20 april 2012 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[Verdachte],
geboren te [plaats] [land] op [datum] 1983,
verblijvende in P.I. Noord, gevangenis De Marwei te Leeuwarden.
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 06 april 2012.
De verdachte is verschenen en werd bijgestaan door C Eenhoorn, advocaat te Groningen.
De verdachte is ingevolge de ter terechtzitting gewijzigde tenlastelegging bij dagvaarding tenlastegelegd, dat
hij op of omstreeks 06 augustus 2011 te Emmen, althans in de gemeente Emmen
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een (winkel)pand
(Juwelierszaak [slachtoffer 1], gelegen aan de [straat] heeft weggenomen een
hoeveelheid (gouden) sierraden, in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten
dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan
aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs
heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft
gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 13 augustus 2011 te Emmen, althans in de gemeente Emmen,
een pand (een cafetaria, gelegen aan de [straat]) met het oogmerk van
wederrechtelijke toe-eigening in/uit voornoemd pand heeft weggenomen een
hoeveelheid geld en/of diverse sloffen sigaretten en/of twee, althans één
camera('s), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
[slachtoffer 2] en/of cafetaria [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft
verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft
gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 20 augustus 2011 te Emmen, althans in de gemeente Emmen,
opzettelijk en wederrechtelijk diverse (electrische) apparatuur en/of kleding
en/of een bed en/of de muur en/of de vloer (aanwezig in de woning gelegen aan
de [straat], in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele
toebehorende aan [slachtoffer 4], in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 20 augustus 2011 te Emmen, althans in de gemeente Emmen
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning (aan de
[straat]) heeft weggenomen een laptop (een notebook) en/of diverse
sierraden en/of een fotocamera (merk Sony), in elk geval enig goed, geheel of
ten dele toebehorende aan [slachtoffer 4], in elk geval aan een ander of anderen
dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des
misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn
bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 21 juli 2012 te Emmen, althans in de gemeente Emmen,met
het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een (winkel)pand (gelegen
aan de [straat]) heeft weggenomen een aantal (pakjes) scheermesjes, in
elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Drogisterij [naam/ slachtoffer 5] in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte
zich de toegang tot de plaats des misdrijf heeft verschaft en/of de/het weg
te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak,
verbreking en/of inklimming,
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
Kennelijke taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging worden geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet geschaad in de verdediging.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie mr. G. Wilbrink acht zichzelf niet ontvankelijk in de vervolging terzake van feit 4 en acht hetgeen onder 1, 2, 3 en 5 is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank als volgt zal beslissen:
* 8 maanden gevangenisstraf, met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht;
* niet ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij [slachtoffer 1] in zijn vordering.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging terzake van de feiten onder 1, 2 en 5 en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de
vervolging.
De ontvankelijk van de officier van justitie terzake van de feiten 3 en 4
De rechtbank acht -anders dan de officier van justitie en de raadsman van verdachte- de officier van justitie terzake van de tenlastegelegde feiten onder 3 en 4 niet ontvankelijk in de vervolging, nu verdachte de niet van tafel en bed of van goederen gescheiden echtgenoot is van degene tegen het misdrijf is gepleegd. De rechtbank verwijst in dit verband naar het bepaalde in de artikelen 316 en 353 van het Wetboek van Strafrecht.
Nu verdachte hetgeen de rechtbank bewezen zal verklaren heeft bekend en nadien niet anders heeft verklaard en hij noch zijn raadsman vrijspraak heeft bepleit zal de rechtbank volstaan met een opgave van bewijsmiddelen:
ten aanzien van feit 1:
- de aangifte van [slachtoffer 1]1;
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd.
Ten aanzien van feit 2:
- de aangifte van [slachtoffer 2]2;
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd.
Ten aanzien van feit 5:
- de aangifte van [slachtoffer 5]3;
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd.
Hetgeen de rechtbank bewezen acht
De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het onder 1, 2 en 5 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 06 augustus 2011 te Emmen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een winkelpand (Juwelierszaak[slachtoffer 1], gelegen aan de [straat]) heeft weggenomen een hoeveelheid gouden sierraden, toebehorende aan [slachtoffer 1], waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en de weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
hij op 13 augustus 2011 te Emmen, uit een pand (een cafetaria, gelegen aan de [straat]) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid geld en diverse sloffen sigaretten, toebehorende aan [slachtoffer 2], waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak;
hij op 21 juli 2011 te Emmen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een winkelpand gelegen aan de [straat] heeft weggenomen een aantal pakjes scheermesjes, toebehorende aan Drogisterij [naam/slachtoffer 5], waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor hetgeen de rechtbank bewezen acht. Elk bewijsmiddel is slechts gebruikt voor het bewijs van het feit, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De verdachte zal van het onder 1, 2 en 5 meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Het bewezen geachte levert respectievelijk op:
onder 1: diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak,
strafbaar gesteld bij artikel 311 juncto artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht;
onder 2: diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak,
strafbaar gesteld bij artikel 311 juncto artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht;
onder 5: diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak,
strafbaar gesteld bij artikel 311 juncto artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.,
De rechtbank acht de verdachte strafbaar, omdat geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
De rechtbank heeft bewezen geacht dat verdachte heeft ingebroken in een juwelierszaak, een cafetaria en een drogisterij.
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden zal worden opgelegd.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de op te leggen gevangenisstraf in duur dient te worden beperkt, nu verdachte terug wil keren naar zijn geboorteland.
Aangaande de op te leggen straf houdt de rechtbank rekening met de aard en ernst van het
bewezen verklaarde, met de omstandigheden waaronder dit is begaan en met hetgeen de
rechtbank uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken omtrent de persoon van de
verdachte. Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 13 maart 2012. Uit het uitreksel blijkt dat verdachte reeds eerder terzake van vermogensdelicten is veroordeeld.
De rechtbank rekent verdachte met name de ramkraak op de juwelierszaak aan. Bij deze inbraak in de nachtelijke uren is forse schade ontstaan door de beschadiging van het pand (door het inrijden met een auto) en het wegnemen van gouden sierraden. Deze inbraak en de andere twee inbraken (in de cafetaria en de drogisterij), gepleegd voor eigen financieel gewin, hebben veel impact op de slachtoffers, bezorgen veel overlast en veroorzaken gevoelens van onveiligheid in de maatschappij.
De rechtbank acht een gevangenisstraf van na te melden duur, gelet op de ernst van de feiten en de oriëntatiepunten voor de straftoemeting, passend en geboden.
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
De rechtbank is van oordeel dat zij over onvoldoende informatie beschikt om de hoogte van de geleden schade te kunnen beoordelen. Maar de rechtbank zal niet overgaan tot schorsing van het onderzoek om de hoogte van die schade alsnog te doen aantonen. Dit zal namelijk leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding. De benadeelde partij zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 10, 27, 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing van de rechtbank
De rechtbank verklaart de officier van justitie ter zake van de tenlastegelegde feiten onder 3 en 4 niet ontvankelijk in de vervolging.
De rechtbank verklaart bewezen dat het onder 1, 2 en 5 tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1, 2 en 5 meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot
- een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden.
De rechtbank beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet ontvankelijk is in zijn vordering en dat hij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. De benadeelde partij en de verdachte dragen de eigen kosten.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.T. van Voorst, voorzitter, en mr. O.J. Bosker en
mr. C. Brouwer, rechters, in tegenwoordigheid van J. Hoogeveen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 20 april 2012.
1 op pagina 91ev van het proces-verbaal van politie Drenthe, registratienummer: PL032V 2012005876 (het PV)
2 op pagina 166ev van het PV
3 op pagina 214ev van het PV
??
Parketnummer: 19.830013-12
Uitspraak d.d.: 20 april 2012 6