ECLI:NL:RBASS:2012:BX3732

Rechtbank Assen

Datum uitspraak
3 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
RC 11/181
Instantie
Rechtbank Assen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige tenuitvoerlegging en rechtsbijstand in strafzaken

In deze zaak heeft de rechter-commissaris van de Rechtbank Assen op 3 augustus 2012 een beslissing genomen over de voorlopige tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf. De veroordeelde was eerder op 26 juli 2011 veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden met een proeftijd van drie jaar. De officier van justitie diende op 3 augustus 2012 een vordering in, omdat er ernstige redenen waren om te vermoeden dat de veroordeelde zich niet aan de opgelegde voorwaarden hield, met name het niet meewerken aan een behandeling in een forensische psychiatrische kliniek.

De rechter-commissaris heeft de veroordeelde, haar raadsvrouw en een reclasseringsmedewerker gehoord. De raadsvrouw voerde aan dat de veroordeelde geen rechtsbijstand had gekregen na haar aanhouding, wat in strijd zou zijn met artikel 14fa van het Wetboek van Strafrecht. De rechter-commissaris oordeelde dat, hoewel de veroordeelde niet tijdig op haar recht op rechtsbijstand was gewezen, dit niet leidde tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. De rechter-commissaris benadrukte dat de veroordeelde de mogelijkheid moet hebben om een advocaat te raadplegen vanaf het moment van aanhouding.

De rechter-commissaris concludeerde dat er ernstige redenen waren om aan te nemen dat de veroordeelde de voorwaarden niet had nageleefd, en dat de kans op herhaling van delict onaanvaardbaar hoog was. Daarom werd de voorlopige tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf voor 30 dagen bevolen, met de opdracht aan de reclassering om te onderzoeken of de veroordeelde een klinische behandeling kan ondergaan. De rechter-commissaris stelde vast dat de regeling van artikel 14fa Sr van toepassing was en dat er geen strijd was met het legaliteitsbeginsel.

Uitspraak

RECHTBANK ASSEN
Sector strafrecht
Parketnummer : 19/830100-11
RC-nummer : 11/181
BEVEL VOORLOPIGE TENUITVOERLEGGING
De rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank;
Overweegt:
Gezien de vordering van de officier van justitie in dit arrondissement van 03 augustus 2012, strekkende tot het verlenen van een bevel tot voorlopige tenuitvoerlegging van een door de rechtbank bij vonnis van 26 juli 2011opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 18 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 WvSr waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren jegens:
Naam : [veroordeelde]
Voornamen :
geboren op : [datum] 1977 te Emmen
woonplaats : [plaats]
adres : [adres]
Gehoord de verdachte, bijgestaan door haar raadsvrouw Mr. J. Sinnema.
Met betrekking tot de vordering van de officier van justitie overweegt de rechter-commissaris het volgende.
Bij onherroepelijk vonnis van 26 juli 2011 is veroordeelde door de Rechtbank Assen veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden met een proeftijd van 3 jaar welke proeftijd nog niet is geëindigd. De officier van justitie heeft op 3 augustus 2012 de hiervoor genoemde vordering ingediend omdat de officier van justitie van oordeel is dat er ernstige reden bestaan voor het vermoeden dat veroordeelde enig gestelde voorwaarde niet heeft nageleefd, te weten: een behandeling in een Forensische psychiatrische kliniek of op een Forensische psychiatrische afdeling of in een soortgelijke instelling. De Officier van Justitie heeft met verwijzing naar het rapport van 31 juli 2012 van VNN, aangevoerd dat veroordeelde niet meegewerkt aan de klinische behandeling. Het moet ervoor worden gehouden dat de Officier van Justitie de conclusie van de VNN tot de hare heeft gemaakt. De Officier van Justitie heeft voormeld rapport overgelegd. Hieruit blijkt dat veroordeelde zich niet of onvoldoende houdt aan behandelafspraken en de verschillende programma onderdelen niet volgt. De Officier van Justitie blijft, gelet op het gevaar voor herhaling zoals dit naar voren komt in het rapport van de VNN, de aanhouding van veroordeelde noodzakelijk vinden.
De rechter-commissaris heeft de veroordeelde, haar raadsvrouw en [naam], reclasseringsmedewerker VNN Leeuwarden gehoord.
Met betrekking tot het verweer van de raadsvrouw dat veroordeelde na haar aanhouding op de voet van art. 14fa Sr van rechtsbijstand is verstoken gebleven, overweegt de rechter-commissaris het volgende.
Art. 14fa lid 4 Sr verklaart onder meer art. 40 Wetboek van Strafvordering "van overeenkomstige toepassing". Laatstgenoemde bepaling ziet op rechtsbijstand aan de verdachte die in verzekering is gesteld. De ratio van die bepaling is de verdachte te waarborgen dat hij rechtsgeleerde bijstand heeft. Meer in het bijzonder is van belang dat de verdachte zijn eigen proceshouding kan bepalen, waarbij hij vaak rechtsgeleerde bijstand behoeft. Het geval van art. 14fa Sr is een andere, namelijk dat een reeds veroordeelde, ter fine van voorlopige tenuitvoerlegging wordt aangehouden. Zo gezien is er in het licht van de onschuldpresumptie geen behoefte aan onmiddellijk consultatierecht. Evenwel is de grond om de veroordeelde aan te houden gelegen in het vermoeden dat er ernstige redenen bestaan dat veroordeelde enig voorwaarde niet heeft nageleefd. Dat vermoeden is niet onweerlegbaar; de veroordeelde moet op elk moment in de gelegenheid in de gelegenheid worden gesteld om dat vermoeden te betwisten teneinde aan te geven dat zijn vrijheidsbeneming onterecht is. Daarbij moet hij verzekerd zijn van rechtsgeleerde bijstand, althans moet hij de mogelijkheid hebben om vanaf het moment van de aanhouding een advocaat te raadplegen. Zo gezien kan art. 14fa lid 4 Sr (jo art. 40 Sv) in de sleutel worden gezet van de vigerende rechtsregel met betrekking tot de rechtshulpverlening in de fase van de eerste strafvorderlijke vrijheidsberoving: de aanhouding. Een redelijke wetsuitleg van art. 14fa lid 4 Sr brengt naar het oordeel van de rechter-commissaris met zich mee dat aan de veroordeelde ten aanzien van wie een ernstig vermoeden bestaat dat enig gestelde voorwaarde niet wordt nageleefd, rechtsbijstand wordt verleend vanaf het moment dat hij van zijn vrijheid is beroofd ter fine van voorgeleiding aan de rechter-commissaris. Hieruit vloeit voort dat de veroordeelde onmiddellijk na zijn aanhouding ex art. 14fa lid 1 Sr gewezen moet worden op zijn consultatierecht, hetgeen in het onderhavige geval verzuimd is. De rechter-commissaris zal er evenwel geen sancties aan verbinden. Er zijn geen aanwijzingen dat veroordeelde in de fase direkt na haar aanhouding wetens en willens niet gewezen is op haar recht om een advocaat te raadplegen. Ook kan niet gezegd worden dat de termijn waarin veroordeelde geen rechtsbijstand in het onderhavige geval onaanvaardbaar lang is geweest. Veroordeelde is op 2 augustus 2012 om 16.30 uur aangehouden; op 3 augustus 2012 heeft zij voor het eerst met haar raadsvrouw kunnen overleggen. De rechtbank is derhalve van oordeel dat veroordeelde in haar belang om tijdig rechtsbijstand te krijgen is geschaad, doch niet in die mate dat daardoor het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard zou moeten worden dan wel dat de vordering zou moeten worden afgewezen.
Voorts heeft de raadsvrouw aangevoerd dat het OM niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering, aangezien met de onderhavige procedure ten overstaan van de rechter-commissaris, deze vooruitloopt op een eventuele beslissing, zijnde in de visie van de raadsvrouw een 'strafbeslissing', van de Raadkamer met betrekking tot de vordering definitieve tenuitvoerlegging. De rechter-commissaris is van oordeel dat de maatregel ex art. 14fa Sr geen strafmaatregel is, doch een executiemaatregel. Daar komt bij dat de wet voorziet in een procedure die er op is gericht de vrijheidsbeneming van veroordeelde binnen een korte tijdsspanne te toetsen en, indien de rechter-commissaris meent dat daar termen voor aanwezig zijn, een voorlopige tenuitvoerlegging te bevelen. Binnen een termijn van dertig dagen beslist de Raadkamer op de definitieve tenuitvoerlegging waarbij zij niet is gebonden aan de voorlopige beslissing van de rechter-commissaris.
De rechter-commissaris stelt, gelet op het ontbreken van een overgangsregeling, de vraag of in het geval van een vóór 1 april 2012 opgelegde voorwaardelijke veroordeling, de regeling van artikel 14fa Sr al dan niet buiten toepassing moet blijven wegens strijd met het legaliteitsbeginsel zoals dat is neergelegd in onder meer artikel 1 Sr en artikel 7 EVRM. De rechter-commissaris neemt in overweging dat, gezien het arrest van de Hoge Raad van 12 juli 2011 (LJN BP6878), voor regels die zowel het specifieke strafmaximum als meer algemene regels met betrekking tot de sanctieoplegging kunnen betreffen, heeft te gelden dat een sinds het plegen van het delict opgetreden verandering door de rechter met onmiddellijke ingang moet worden toegepast, indien en voor zover die verandering in de voorliggende zaak ten gunste van de verdachte werkt en dat de regel buiten toepassing blijft indien het tegendeel het geval is.
Voor de beantwoording van de hiervoor gestelde vraag is, gezien het hiervoor overwogene, van belang om vast te stellen wat het karakter van de hier in het geding zijnde regeling is. Deze regeling brengt naar het oordeel van de rechter-commissaris geen verandering in de zwaarte of de aard van de straf of de strafoplegging in andere zin met zich. Zij ziet louter op versnelling van de tenuitvoerlegging van een destijds voorwaardelijk opgelegde sanctie.
De rechter-commissaris is van oordeel dat de veroordeelde daar waar het de strafoplegging betreft, niet in een andere, meer of minder gunstige, positie is gekomen. De rechter-commissaris is dan ook van oordeel dat het legaliteitsbeginsel daarom niet in het geding is en dat er ook verder geen beletsel is om de regeling van artikel 14fa Sr in de voorliggende zaak toe te passen.
Uit het dossier leidt de rechter-commissaris af dat er ernstige redenen bestaan voor het vermoeden dat er meerdere voorwaarden niet zijn nageleefd. Deze voorwaarden zijn door de Rechtbank Assen opgelegd bij (onherroepelijk) vonnis van 26 juli 2011. Veroordeelde heeft zich niet gehouden aan de behandelafspraken en aan de programma-onderdelen. Aan haar zijn door de instelling alternatieve behandelmethoden aangereikt, doch telkens verkoos zij - tegen het advies van de instelling - haar eigen weg te gaan. Veroordeelde verkoos alternatieven, zoals een ambulante behandeling, die niet stroken met de opgelegde bijzondere voorwaarden, nog daargelaten dat enkel een ambulante behandeling niet tot het gewenste resultaat zou leiden. Ook viel veroordeelde terug in alcoholgebruik, hetgeen het recidive-risico verhoogt.
De rechter-commissaris is, gelet op het door de VNN aangevoerde, met het Openbaar Ministerie van oordeel dat indien veroordeelde onbehandeld blijft, de kans op herhaling van het delict ter zake waarvan veroordeelde is veroordeeld, of een soortgelijk delict, onaanvaardbaar hoog is.
De rechter-commissaris beslist als volgt:
beveelt de voorlopige tenuitvoerlegging van de rechtbank opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 30 dagen met aftrek van de reeds ondergane tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf, te weten: 1 dag. De rechter-commissaris draagt de Reclassering/VNN Leeuwarden op om ten behoeve van de behandeling van de definitieve tenuitvoerlegging door de Raadkamer van deze rechtbank te onderzoeken of veroordeelde elders dan in de FPA Franeker een klinische behandeling kan ondergaan en daarover aan de Raadkamer te rapporteren.
Assen, 3 augustus 2012
(mr. A.L.J.M.A. Janssens)
Parketnummer : 19/830100-11
RC-nummer : 11/181
2
R6013577
beschikking
R6013577