ECLI:NL:RBBRE:1999:AA3906

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
25 maart 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
99 / 371 BSTPL VV
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • P. van Viegen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake bouwvergunning en bestemmingsplan vrijstelling door NCB Tilburg-Oisterwijk

In deze zaak heeft de president van de Arrondissementsrechtbank te Breda op 25 maart 1999 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, de Noordbrabantse Christelijke Boerenbond (NCB) Tilburg-Oisterwijk, heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Tilburg, dat op 26 januari 1999 vrijstelling van het bestemmingsplan en een bouwvergunning heeft verleend voor de herbouwing van een boerderij. Verzoeker stelt dat deze vergunning in strijd is met het bestemmingsplan en dat de vrijstelling ten onrechte is verleend. De president heeft vastgesteld dat verzoeker niet als belanghebbende kan worden aangemerkt in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het bestreden besluit hoogstens voor enkele van zijn leden nadelige gevolgen kan hebben, maar niet rechtstreeks invloed heeft op de organisatie zelf. De president heeft geconcludeerd dat er geen gronden zijn voor het treffen van een voorlopige voorziening en heeft het verzoek afgewezen. De uitspraak is gedaan in het openbaar, met mr. P. van Viegen als president en mr. Breeman als griffier.

Uitspraak

99 / 371 BSTPL VV
President van de Arrondissementsrechtbank te Breda
Uitgesproken d.d.: 25 maart 1999
UITSPRAAK
inzake het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen:
NCB Tilburg-Oisterwijk, te Moergestel, verzoeker,
mr. A.P.J. van Nuland te Veldhoven, gemachtigde,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, te Tilburg, verweerder.
1. Procesverloop:
Bij besluit van 26 januari 1999 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan A vrijstelling van het bestemmingsplan, vrijstelling van het Bouwbesluit en bouwvergunning verleend voor het herbouwen van een boerderij aan de [. . .]te[. . .]. Tegen dat besluit heeft verzoeker bij brief van 5 maart 1999 een bezwaarschrift bij verweerder ingediend.
Bij brief van gelijke datum heeft verzoeker de president van deze rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Op verzoek van de president heeft verzoeker in een brief van 17 maart 1999 een nadere toelichting gegeven op zijn belang ter zake van het bestreden besluit.
Met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Awb, heeft de president behandeling ter zitting achterwege gelaten.
2. Beoordeling:
Op grond van de gedingstukken neemt de president de volgende feiten als vaststaand aan.
De voormalige gemeente Berkel-Enschot heeft getracht een boerderij uit de 17e eeuw met grote cultuurhistorische waarde te behouden, maar daarvoor was geen geld beschikbaar en uiteindelijk is deze boerderij afgebroken. De bouwmaterialen zijn echter opgeslagen en A. wil de boerderij opnieuw opbouwen, als burgerwoning. Herbouw op de oude plaats werd niet mogelijk c.q. gewenst geacht en een nieuwe locatie is gevonden aan de[. . .] in [. . .]. Het bouwen van een burgerwoning is evenwel in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan Buitengebied 1994, waarin het betreffende perceel de bestemming "agrarische hoofdstructuur" heeft.
Op 14 april 1997 heeft A. een aanvraag voor bouwvergunning ingediend - door verweerder ontvangen op 16 mei 1997 -, die mede is aangemerkt als een verzoek om vrijstelling van het bestemmingsplan. Door een aantal omwonenden en door de Rooms-Katholieke Boerenbond "Berkel- Enschot-Heukelom" zijn bedenkingen ingebracht, onder meer omdat de woning mogelijk omliggende agrarische bedrijven zou kunnen belemmeren bij uitbreiding. Naar aanleiding van de ingebrachte bedenkingen is de bouwlocatie enigszins aangepast. Ook tegen het gewijzigde bouwplan zijn bedenkingen ingebracht, die door verweerder ongegrond zijn verklaard. Vervolgens heeft de gemeenteraad van Tilburg een voorbereidingsbesluit voor het betrokken gebied genomen en hebben gedeputeerde staten de benodigde verklaringen van geen bezwaar verleend.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de gevraagde vrijstelling en bouwvergunning aan A. verleend.
Verzoeker heeft, kort samengevat, aangevoerd dat de verleende bouwvergunning in strijd is met het bestemmingsplan en dat ten onrechte een anticipatieprocedure is gevolgd en vrijstelling is verleend. Verzocht is bij wege van voorlopige voorziening de bouwvergunning te schorsen.
De president overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de president van de rechtbank, die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voorzover de beoordeling van het verzoek meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de president een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure.
De president ziet zich in de eerste plaats gesteld voor de vraag of verzoeker is aan te merken als een belanghebbende in de zin van de Awb.
Artikel 1:2, eerste lid, van de Awb verstaat onder belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Ingevolge het derde lid van dit artikel worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
Verzoeker, rechtsopvolger van de Rooms-Katholieke Boerenbond "Berkel-Enschot- Heukelom", is een regionale afdeling voor de gemeenten Tilburg en Oisterwijk van de Noordbrabantse Christelijke Boerenbond (NCB). Blijkens de nadere toelichting in de brief van 17 maart 1999 zijn de bezwaren van verzoeker met name hierin gelegen dat grond wordt onttrokken aan de landbouw en dat agrarische ondernemers worden belemmerd in hun bedrijfsuitoefening.
Gesteld noch gebleken is dat verzoeker door een aantal individuele leden is gemachtigd namens hen bezwaar aan te tekenen tegen het bestreden besluit, zodat verzoeker geacht moet worden voor zichzelf op te treden.
Blijkens artikel 3 van de statuten stelt verzoeker zich, op basis van de christelijke visie op mens en samenleving, ten doel:
de belangen, in gezin en bedrijf, van zijn leden als zelfstandige agrarische ondernemers te behartigen;
een bijdrage te leveren aan hun persoons- en beroepsvorming en medeverant- woordelijkheid te dragen voor de kerkelijke en burgerlijke samenleving, waarvan zij deel uitmaken.
In deze doelstelling kan, naast de behartiging van de belangen van de individuele leden van verzoeker, tevens de behartiging van de algemene en collectieve belangen van de agrarische beroepsgroep in de gemeenten Tilburg en Oisterwijk worden gelezen. Het behartigen van die belangen kan voorts worden afgeleid uit de feitelijke werkzaamheden van verzoeker.
Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 7 augustus 1995 (gepubliceerd in AB 1995/509) is de president evenwel van oordeel dat de verleende vrijstelling en bouwvergunning verzoeker niet in dit collectieve belang treffen, aangezien het bestreden besluit hoogstens voor enkele van zijn leden mogelijk in de toekomst nadelige gevolgen met zich brengt. Niet valt in te zien dat het belang van verzoeker als organisatie daarbij rechtstreeks is betrokken. Ook overigens kan naar het oordeel van de president niet worden gezegd dat het bestreden besluit op zichzelf - rechtstreeks - invloed heeft op de (rechts)positie van verzoeker als organisatie.
Met betrekking tot verzoekers stelling dat hij aan zijn leden kenbaar heeft gemaakt tegen de bouwaanvraag te zullen ageren en dat de individuele leden/belanghebbenden om die reden dan ook geen bezwaar hebben gemaakt, overweegt de president dat dit niet kan afdoen aan het feit dat verzoeker zelf niet als belanghebbende in de zin van de Awb kan worden aangemerkt. Daarbij merkt de president nog op dat, zoals hiervoor reeds is overwogen, niet is gebleken dat verzoeker door een aantal (belanghebbende) leden is gemachtigd namens hen op te treden.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat verzoeker naar het oordeel van de president niet kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van de Awb. De president acht het dan ook zeer waarschijnlijk dat verzoeker door verweerder niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn bezwaren tegen het bestreden besluit.
Onder deze omstandigheden ziet de president geen gronden voor het treffen van een voorlopige voorziening, zodat het verzoek, als zijnde kennelijk ongegrond, zal worden afgewezen.
3. Beslissing:
De president:
wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan en uitgesproken in het openbaar door mr. Van Viegen, in tegenwoordigheid van mr. Breeman als griffier, op 25 maart 1999.
Afschrift verzonden d.d.:
jf