ECLI:NL:RBBRE:2000:AA8658

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
22 september 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
99/2061 WET JA
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Janssen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit gemeenteraad Tilburg inzake voorkeursrecht op perceel

In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde C. van Helvoirt, beroep ingesteld tegen een besluit van de gemeenteraad van Tilburg, waarbij een perceel van eiser werd aangewezen voor de toepassing van de Wet voorkeursrecht gemeenten (Wvg). De rechtbank heeft op 22 september 2000 uitspraak gedaan na behandeling van de zaak op 14 augustus 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat het perceel van eiser, waarop een woonboerderij staat, deels voor woondoeleinden en deels voor agrarische activiteiten wordt gebruikt. Eiser betoogde dat het gebruik van het perceel niet afwijkt van de bestemming, terwijl verweerder stelde dat er sprake was van afwijkend gebruik. De rechtbank oordeelde dat het huidige gebruik van de gronden niet in strijd is met de toegedachte bestemming, maar dat er wel sprake is van gedeeltelijk afwijkend gebruik. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit van de gemeenteraad, omdat dit in strijd was met de Wvg. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser en moest het griffierecht worden vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan door mr. Janssen, met mr. Korten als griffier.

Uitspraak

99/2061 WET JA ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE BREDA
Veertiende kamer
Uitgesproken d.d.: 22 september 2000
UITSPRAAK
in het geding tussen:
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
J.P.M. Heijden, te Helvoirt, gemachtigde,
en
de raad van de gemeente Tilburg, te Tilburg, verweerder.
1. Procesverloop:
Eiser heeft bij brief van 24 november 1999 beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 27 september 1999, verzonden 20 oktober 1999 (hierna: het bestreden besluit).
Verweerder heeft de op deze zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en bij brief van 23 december 1999 een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 14 augustus 2000.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde C. van Helvoirt.
Verweerder is verschenen bij gemachtigden mr. M.J. Weerts, F. van Grinsven en B. Cornielje.
2. Beoordeling:
Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting neemt de rechtbank de volgende feiten als vaststaand aan.
Bij besluit van 12 april 1999 heeft verweerder besloten op grond van artikel 2 van de Wvg een aan eiser in eigendom toebehorend perceel aan te wijzen als perceel waarop de artikelen 10 tot en met 24, 26 en 27 van de Wet voorkeursrecht gemeenten (hierna: Wvg) van toepassing zijn. Het betreft het perceel, kadastraal bekend, gemeente [gemeente], sectie […], nummer […], groot […] m2, met de omschrijving "boerderij, bedrijfsgebouwen, erf, tuin, landbouwgrond". Als planologische basis voor de vestiging van dit voorkeursrecht geldt het, eveneens bij besluit van 12 april 1999 vastgestelde, bestemmingsplan "Heikant-Berkel Enschot".
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen dit besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dat besluit, samengevat, aangevoerd dat van een afwijkend gebruik geen sprake is, nu van agrarische activiteiten ter plaatse geen sprake is en het object alleen voor wonen wordt gebruikt. Bovendien levert inpassing van het totale object geen belemmering op voor de in het bestemmingsplan gestelde uitgangspunten. Het vestigen van een voorkeursrecht is slecht voor een marktconforme waarde-ontwikkeling van de onroerend goed markt in de regio. Tenslotte staat de noodzaak voor een omvangrijke vestiging van het voorkeursrecht nog steeds niet vast. Verweerder heeft in dit kader slechts verwezen naar de Vierde Nota ruimtelijke ordening extra en de daaruit voortvloeiende woningbouwtaakstelling, doch heeft verzuimd alle ontwikkelingen die daarop zijn gevolgd bij de beoordeling te betrekken. Voor een omvangrijke stadsuitbreiding als door verweerder voorgestaan is geen plaats meer, aldus eiser.
De rechtbank overweegt op basis van deze beroepsgronden als volgt.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wvg kunnen bij besluit van de gemeenteraad gronden, begrepen in een structuurplan, waarbij aanwijzingen zijn gegeven voor de bestemming, of in een bestemmingsplan, worden aangewezen als gronden, waarop de artikelen 10 tot en met 24, 26 en 27 van toepassing zijn.
Op grond van het tweede lid van voornoemd artikel komen voor een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid alleen in aanmerking de gronden, waaraan bij het structuurplan, onderscheidelijk het bestemmingsplan een niet-agrarische bestemming is toegedacht, onderscheidelijk is gegeven en waarvan het gebruik afwijkt van dat plan.
Ingevolge artikel 2a, eerste lid, van de Wvg kan een besluit als bedoeld in artikel 8 genomen worden door de raad van een gemeente, waaraan zelfstandig of samen met andere gemeenten blijkens nationaal of provinciaal ruimtelijk beleid uitbreidingscapaciteit is toegedacht of gegeven. In gevallen waarin een zodanige capaciteit niet is toegedacht of toegekend, wordt het besluit niet genomen dan nadat van gedeputeerde staten een verklaring van geen bezwaar is verkregen.
De rechtbank stelt vast dat aan de gemeente Tilburg blijkens nationaal of provinciaal ruimtelijk beleid uitbreidingscapaciteit is toegedacht, als bedoeld in artikel 2a van de Wvg.
De rechtbank verwijst hierbij naar de Vierde Nota over de Ruimtelijke Ordening Extra, Kamerstukken II, 1990-1991, 21 879, nummers 1-2, pagina 189 en het daarop gebaseerde en door Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant vastgestelde Uitwerkingsplan Stadsregio Tilburg van december 1994. In het Uitwerkingsplan (pagina 4) is aan de gemeente Tilburg tot het jaar 2005 een taakstelling van 17.500 woningen toegedacht. Het feit dat inmiddels de taakstelling is bijgesteld, laat onverlet dat de gemeente Tilburg nog steeds een taakstelling heeft. Verweerder was dan ook bevoegdheid een aanwijzingsbesluit te nemen.
In het bestemmingsplan "Heikant-Berkel-Enschot" heeft het perceel van eiser de bestemming "woongebied IV", uit te werken door de gemeenteraad. Bij die uitwerking worden, gelet op artikel 6 van het bestemmingsplan, de volgende uitgangspunten gehanteerd: er mogen vrijstaande, halfvrijstaande en geschakelde woningen worden gebouwd tot een minimale dichtheid van 14 woningen per ha met een totaal aantal woningen van circa 245.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting moet worden vastgesteld dat op het perceel van eiser een (woon)boerderij staat, dat een aantal van de bijgebouwen wordt gebruikt voor het stallen van caravans en dat de overige gronden worden gebruikt ten behoeve van een boomkwekerij.
Daarbij is tussen partijen niet in geschil dat de boerderij niet meer agrarisch wordt gebruikt, doch alleen nog maar voor woondoeleinden.
Dit betekent niet, zoals eiser heeft betoogd dat - gelet op de samenhang tussen de woning en de bijgebouwen - het hele kadastrale perceel als gezamenlijk woonobject moet worden aangemerkt en als zodanig in gebruik is. Evenmin betekent dit - zoals verweerder heeft betoogd - dat, gelet op de omvang van het perceel, er in totaliteit sprake is van een - voor woondoeleinden - afwijkend gebruik.
Dit betekent wel naar het oordeel van de rechtbank dat het gebruik van het kadastrale perceel van eiser niet eenduidig is doch deels voor woondoeleinden in gebruik is en deels voor overige (agrarische) activiteiten. Voor zover verweerder in dit verband ter zitting heeft betoogd dat een gedeeltelijke aanwijzing van een kadastraal perceel niet mogelijk is, is de rechtbank van oordeel dat deze zienswijze geen steun vindt in de Wvg. Artikel 2, eerste lid van de Wvg spreekt immers niet over kadastrale percelen, doch over gronden waarop het voorkeursrecht kan worden toegepast. Voorts wordt in de lijst van kadastrale percelen die zijn aangewezen en die van het aanwijzingsbesluit deel uit maken, naast de kadastrale grootte ook de aan te wijzen grootte vermeld.
Gelet hierop moet worden geoordeeld dat het huidig gebruik van de gronden waarop de woonboerderij is gesitueerd niet afwijkt van de toegedachte bestemming. Hierbij is in aanmerking genomen dat de woonboerderij inclusief een tuin met redelijke omvang past binnen de - ten behoeve van het uitwerkingsplan geformuleerde - uitgangspunten.
Ten aanzien van de overige gronden is er wel sprake van een van de toegedachte bestemming, afwijkend gebruik.
Geconcludeerd moet dan ook worden dat slechts gedeeltelijk wordt voldaan aan het in artikel 2, tweede lid van de Wvg gestelde vereiste voor het vestigen van een voorkeursrecht.
Het beroep is derhalve gegrond en het bestreden besluit komt, voorzover dit betrekking heeft op het perceel van eiser, voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met voormelde wetsbepaling.
Verweerder zal met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaarschrift van eiser dienen te nemen.
Nu het beroep gegrond wordt verklaard acht de rechtbank een proceskostenveroordeling, begroot op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht, redelijk.
Voorts dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed.
3. Beslissing:
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit, voorzover dit betrekking heeft op het bezwaarschrift van eiser tegen de vestiging van het voorkeursrecht op het perceel, kadastraal bekend, sectie […] nummer […];
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van ¦ 1.420,=, te vergoeden door de gemeente Tilburg;
gelast dat de gemeente Tilburg eiser het door hem betaalde griffierecht van ¦ 225,= vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan en uitgesproken in het openbaar door mr. Janssen, in tegenwoordigheid van mr. Korten als griffier, op 22 september 2000.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen, alsmede iedere andere belanghebbende, hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na de datum van verzending van het afschrift van deze uitspraak.
Afschrift verzonden d.d.:
ze