ECLI:NL:RBBRE:2000:AA8664

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
11 september 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
99/1312 VEROR POE
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. van der Poel
  • H. Hulshof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van geldelijke steun voor sociale koopwoning en het vertrouwensbeginsel

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Breda op 11 september 2000, gaat het om de intrekking van geldelijke steun voor een sociale koopwoning. Eiser en zijn echtgenote, beiden wonende te Etten-Leur, hebben in beroep gesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Etten-Leur, dat op 6 januari 1999 de beschikking tot vaststelling van geldelijke steun heeft ingetrokken. De rechtbank heeft de feiten vastgesteld, waarbij is gebleken dat eisers de woning sinds 1 november 1993 bewoonden en dat zij op 12 november 1998 hebben aangegeven de woning te hebben verkocht en verhuisd. De intrekking van de steun is gebaseerd op de voorwaarden dat de woning door de eigenaar bewoond moet worden gedurende de gehele uitbetalingsduur. De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers niet aan deze voorwaarde voldeden, aangezien zij de woning niet meer bewoonden vanaf 1 oktober 1998.

Eisers hebben zich beroepen op het vertrouwensbeginsel, stellende dat zij er op basis van eerdere communicatie van de gemeente op mochten vertrouwen dat zij recht hadden op de geldelijke steun. De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eisers, ondanks hun terechte vertrouwen, geen deel van de steun zouden ontvangen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen, waarbij het griffierecht aan eisers wordt vergoed. De uitspraak benadrukt het belang van een deugdelijke motivering bij besluiten van bestuursorganen en de bescherming van het vertrouwensbeginsel.

Uitspraak

99/1312 VEROR POE ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE BREDA
Veertiende kamer
Uitgesproken d.d.: 11 september 2000
UITSPRAAK
in het geding tussen:
[eiser], en [echtgenote], beiden wonende te [woonplaats], eisers,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Etten-Leur, te Etten-Leur, verweerder.
1. Procesverloop:
Bij besluit van 6 januari 1999 heeft verweerder de beschikking vaststelling geldelijke steun ten behoeve van de sociale-koopwoning [adres] per heden ingetrokken. De bezwaren van eisers hiertegen zijn door verweerder bij besluit van 10 juni 1999 ongegrond verklaard.
Eisers hebben bij brief van 16 juli 1999 beroep ingesteld tegen het besluit van 10 juni 1999 (hierna: het bestreden besluit).
Verweerder heeft op deze zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en bij brief van 13 augustus 1999 een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 22 juni 2000.
Eiser is in persoon verschenen en mede als gemachtigde van eiseres.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde A.A.P.W. Muis.
De termijn voor het doen van uitspraak is met zes weken verlengd.
2. Beoordeling:
Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting neemt de rechtbank de volgende feiten als vaststaand aan.
Eisers zijn op 1 november 1993 na te melden woning gaan bewonen.
Bij besluit van 11 februari 1994 heeft verweerder aan eisers geldelijke steun verleend ten behoeve van de sociale koopwoning [adres] te [woonplaats] ten bedrage van ¦ 41.000,-, uit te betalen in jaarbedragen van ¦ 4.100,-. Voorts is daarbij (onder andere) besloten deze beschikking in te trekken dan wel gewijzigd vast te stellen, indien niet wordt voldaan aan de in deze beschikking vermelde inhoud of voorwaarden, casu quo wordt gehandeld in strijd met de aanvraag of met de bepalingen van het Besluit Woninggebonden Subsidies 1992 of de Verordening Woninggebonden Subsidies Etten-Leur 1992.
Eisers hebben steeds jaarlijks achteraf verklaard de woning als eerste bewoners permanent te hebben bewoond. Op 12 november 1998 hebben zij aangegeven per 1 oktober 1998 de woning te hebben verkocht en te zijn verhuisd.
In het besluit van 6 januari 1999 is het volgende overwogen.
"Gezien het bovenstaande delen wij u dan ook mede dat wij de beschikking geldelijke steun ten behoeve van de sociale koopwoning [adres] intrekken. Dit betekent dat we vanaf heden geen geldelijke steun meer zullen uitbetalen. Dit houdt dus onder andere in dat ook de vijfde jaarlijkse bijdrage niet meer aan u uitbetaald zal worden. De reden hiervan is namelijk gelegen in het feit dat u niet de volledige periode van 1 november 1997 tot en met 1 november 1998, zijnde het vijfde bewoningsjaar (de datum van eerste bewoning was 1 november 1993), de woning [adres] als eigenaar heeft bewoond."
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eisers tegen dit besluit ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen dat besluit, samengevat, aangevoerd dat de intrekking van het besluit van 11 februari 1994 onrechtmatig is, dat zij recht hebben op geldelijke steun tot 1 oktober 1998 en dat de intrekking in strijd is met het evenredigheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel.
De rechtbank overweegt als volgt.
De Verordening woninggebonden subsidies gemeente Etten-Leur 1992 (hierna: de Verordening) is gebaseerd op het Besluit woninggebonden subsidies (hierna: BWS). Het BWS is per 1 januari 1995 vervangen door het Besluit woninggebonden subsidies 1995 (BWS 1995). Ingevolge het bepaalde in artikel 36, zevende lid, van het BWS 1995 blijft het BWS (onder een aantal thans niet van belang zijnde voorwaarden) van toepassing op de uitbetaling van op voet van het BWS verleende geldelijke steun. Op de aan eisers verleende geldelijke steun is het BWS van toepassing gebleven.
Met de vaststelling van de Verordening heeft de gemeente Etten-Leur, als budgetterende gemeente als bedoeld in het BWS voldaan aan de in artikel 12, aanhef en onder a, van het BWS gestelde voorwaarde voor de toekenning van een budget, te weten een verordening in het belang van de volkshuisvesting. Deze diende in ieder geval te voldoen aan Hoofdstuk IV van het BWS.
Ingevolge artikel 32 van Hoofdstuk IV van het BWS kan de gemeenteraad geldelijke steun voor een sociale-koopwoning verlenen aan een natuurlijke persoon die deze als eigenaar zal bewonen.
Bij toepassing van artikel 32, eerste lid, gelden ingevolge artikel 34 van het BWS, voor zover hier van belang, de voorwaarden dat:
c. de woning wordt bewoond door de eerste eigenaar en
d. de eigenaar bij uitbetaling van de geldelijke steun als jaarlijkse bijdrage de woning bewoont gedurende de gehele uitbetalingsduur.
In artikel 59, eerste lid, van de Verordening is bepaald dat burgemeester en wethouders de uitbetaling van geldelijke steun voor een sociale-koopwoning beëindigen en de geldelijke steun opnieuw vaststellen op het tot op dat moment ontvangen bedrag, indien zij constateren dat:
a. de eigenaar de woning niet langer bewoont of
b. eigendomsoverdracht heeft plaatsgevonden.
Eisers hebben allereerst aangevoerd dat het verleningsbesluit van 11 februari 1996 ten onrechte is ingetrokken.
Uit de stukken blijkt evident dat verweerder heeft bedoeld de uitbetaling van geldelijke steun te beëindigen en de geldelijke steun opnieuw vast te stellen op het tot op dat moment ontvangen bedrag. Ter zitting is dit door de gemachtigde van verweerder bevestigd. De door verweerder gekozen bewoordingen staan aan een zodanige interpretatie van het besluit van 6 januari 1999 naar het oordeel van de rechtbank niet in de weg. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat het besluit van 11 februari 1994 niet is ingetrokken, maar dat verweerder toepassing heeft gegeven aan het bepaalde in artikel 59 van de Verordening.
In geschil is of verweerder de uitbetaling van de geldelijke steun heeft kunnen beëindigen en deze heeft kunnen vaststellen op het bedrag dat tot dan toe was uitbetaald, te weten op het bedrag dat aan eisers is uitbetaald over de periode 1 november 1993 tot 1 november 1997, zulks terwijl eisers de woning tot 1 oktober 1998 hebben bewoond.
Ter uitvoering van het bepaalde in artikel 59 van de Verordening voert verweerder als bestendig beleid dat de uitbetaling wordt beëindigd indien de eigenaar de woning niet langer bewoond of eigendomsoverdracht heeft plaatsgevonden.
Naar het oordeel van de rechtbank verdraagt dit beleid zich met het bepaalde in artikel 59 van de Verordening.
Onverkorte toepassing van dit beleid betekent dat eisers niet in aanmerking komen voor een geldelijke bijdrage over de periode 1 november 1997 tot 1 november 1998, nu vaststaat dat eisers de woning niet gedurende de gehele uitbetalingsduur hebben bewoond. Vanaf 1 oktober 1998 hebben zij niet meer aan genoemde voorwaarde voldaan.
Eisers hebben zich beroepen op het vertrouwensbeginsel. In het advies van 24 maart 1999, waarnaar verweerder in het bestreden besluit heeft verwezen, heeft de commissie voor bezwaar- en beroepschriften geconstateerd dat eisers vanuit de hen ter beschikking staande bescheiden en informatie er terecht op konden vertrouwen dat zij in aanmerking zouden komen voor een deel van de jaarlijkse bijdrage waarop zij de woning [adres] als eigenaar hebben bewoond. De besluiten van 6 januari 1999 en 11 februari 1994, de Verordening en de toelichting hierop alsmede het BWS zijn volgens de commissie in deze niet duidelijk. Het zou van behoorlijk bestuur getuigen indien van gemeentewege een actieve benadering van het beperkte aantal begunstigden was gevolgd en ter voorkoming van interpretatieverschillen expliciet was gewezen op de te hanteren bewoningsverplichting als eigenaar gedurende een geheel jaar, aldus de commissie, temeer daar de interpretatie van artikel 59 van de Verordening al eerder ter discussie heeft gestaan.
Anderzijds kan volgens de commissie worden gesteld dat eisers hun eigen verantwoordelijkheid hadden kunnen nemen met betrekking tot de informatieverwerking.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder ter weerlegging van het beroep op het vertrouwensbeginsel niet kunnen volstaan met verwijzing naar het advies van de bezwarencommissie. Waar verweerder, door overneming van het advies van de commissie, ervan uitgaat dat eisers er terecht op konden vertrouwen dat zij in aanmerking zouden komen voor een deel van de jaarlijkse bijdrage, is ondeugdelijk gemotiveerd waarom aan eisers op grond van het gestelde terechte vertrouwen niet alsnog een deel van de geldelijke steun wordt uitbetaald. De opmerking dat eisers hun eigen verantwoordelijkheid hadden kunnen nemen met betrekking tot de informatieverwerking is tegenstrijdig met het standpunt dat eisers er terecht op konden vertrouwen een deel van de bijdrage te ontvangen. In zoverre berust het bestreden besluit dan ook niet op een deugdelijke motivering als bedoeld in artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht en dient het te worden vernietigd.
Vanwege de gegrondheid van het beroep op dit onderdeel behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking.
Het griffierecht dient aan eisers te worden vergoed.
3. Beslissing:
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
gelast dat de gemeente Etten-Leur eisers het door hen betaalde griffierecht van ¦ 225,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan en uitgesproken in het openbaar door mr. Van der Poel, in tegenwoordigheid van mr. Hulshof als griffier, op 11 september 2000.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen, alsmede iedere andere belanghebbende, hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na de datum van verzending van het afschrift van deze uitspraak.
Afschrift verzonden d.d.:
ze