ECLI:NL:RBBRE:2000:AA9059
Rechtbank Breda
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Vordering tot nakoming van een koopovereenkomst en onteigening in het kader van de aanleg van de Hoge Snelheidslijn
In deze zaak vorderde de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, in kort geding dat de gedaagden, echtelieden wonende te [woonplaats], zouden worden veroordeeld om mee te werken aan de levering van percelen grond. Deze percelen zijn benodigd voor de aanleg van de Hoge Snelheidslijn (HSL) en de verlegging van de autoweg A16. De Staat stelde dat er een overeenkomst was gesloten op 23 februari 1999, waarbij de gedaagden een koopprijs van f. 1.275.000,= voor de grond hadden geaccepteerd. De gedaagden weigerden echter de overeenkomst te ondertekenen en stelden dat de onderhandelaars geen volmacht hadden om namens hen te handelen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen bewijs was dat de onderhandelaars, Van Miert en Van Hoven, over een volmacht beschikten om een koopovereenkomst te sluiten. De Staat had niet gerechtvaardigd kunnen vertrouwen op een dergelijke volmacht, aangezien er geen gedragingen van de gedaagden waren die dit zouden ondersteunen. De rechtbank concludeerde dat er voorshands niet aannemelijk was dat er een koopovereenkomst tot stand was gekomen, waardoor de gedaagden niet verplicht waren om mee te werken aan de levering van de percelen.
De President van de Rechtbank te Breda weigerde de gevorderde voorzieningen en veroordeelde de Staat in de kosten van het geding. Dit vonnis werd uitgesproken op 13 december 2000 door mr. G.J.E. Poerink, fungerend president, in aanwezigheid van mr. C.H.D.M. van de Kar, waarnemend griffier.