g e d a a g d e n,
procureur: mr. J.B. Mus.
1. Het verloop van de procedure.
Dit blijkt uit de volgende processtukken:
de dagvaardingen van 27 januari 2000 en 3 februari 2000;
de conclusie van eis;
de conclusie van antwoord met 15 producties;
de conclusie van repliek met 3 producties;
de conclusie van dupliek;
de akte waaruit blijkt dat mr. Post het gechronologiseerde dossier van Rijkswaterstaat op 20 oktober 2000 ter griffie heeft gedeponeerd;
het audiëntieblad van de zitting van 30 januari 2001, waaruit blijkt dat mrs. de Bok en Mus hebben gepleit, met de daaraan gehechte pleitnota van mr. de Bok.
2. Het geschil.
Eiseres wordt in het hiernavolgende ook wel aangeduid als De Lucht.
De Lucht vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
a. te verklaren voor recht dat gedaagden hoofdelijk aansprakelijk zijn jegens De Lucht voor de schade ontstaan uit de ernstige tekortkoming althans onrechtmatige daad bestaande in het niet tijdig betalen van het griffierecht in de procedure voor de arrondissementsrechtbank te Arnhem;
b. gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan De Lucht van
NLG 1.255.000,-- voor de schade over de periode tot en met 19 juli 1999, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 dagen na 20 augustus 1999 althans 14 dagen na 10 september 1999 tot de dag der algehele betaling;
c. gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan De Lucht van de schade vanaf 19 juli 1999 alsmede de redelijke kosten en vermogensschade op de voet van artikel 6:96 BW, te vermeerden met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele betaling, zulks nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet; en
d. gedaagden hoofdelijk te veroordelen in de kosten van deze procedure, die van eventuele deskundigen en getuigen daaronder begrepen.
Gedaagden hebben de vorderingen bestreden.
3. De beoordeling.
3.1 Tussen partijen staat het volgende vast:
Bij besluit van 6 juli 1994 heeft de minister van Verkeer en Waterstaat (hierna aan te duiden als Rijkswaterstaat) besloten om tot een tijdelijke aanduiding van het restaurant De Liempdse Barrière over te gaan door middel van op de bewegwijzeringsborden geïntegreerde "lepel- en vork"-symbolen, zoals die borden worden geplaatst ter weerszijden van de rijksweg 2 (A2) bij de aansluiting Boxtel-Zuid in de gemeente Liempde. De door De Lucht tegen dat besluit ingediende bezwaren zijn bij besluit van 16 november 1994 ongegrond verklaard.
- Bijgestaan door mr. W.J. Kolkert (hierna: Kolkert) heeft De Lucht tegen dat besluit beroep ingesteld, welk beroep door de rechtbank te Arnhem bij uitspraak 9 oktober 1996 gegrond is verklaard. De rechtbank heeft daarbij het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat Rijkswaterstaat binnen drie maanden een nieuw besluit op de bezwaren van De Lucht dient te nemen.
Door Rijkswaterstaat is op 25 augustus 1997 opnieuw een besluit op de bezwaren van De Lucht genomen en daartegen is door De Lucht andermaal beroep ingesteld. Bij uitspraak van 9 juli 1998 heeft de rechtbank te Arnhem het beroep wederom gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd met de bepaling dat Rijkswaterstaat binnen twee maanden opnieuw op de bezwaren van De Lucht dient te besluiten met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
- Op 8 september 1998 heeft Rijkswaterstaat een nieuw besluit op de bezwaren van De Lucht genomen. Rijkswaterstaat heeft de bezwaren van De Lucht opnieuw ongegrond verklaard en het primaire besluit van 6 juli 1994 gehandhaafd. Ook tegen dit besluit is namens De Lucht door Kolkert beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 30 november 1998 is dit beroep niet-ontvankelijk verklaard in verband met het niet tijdig bijschrijven van het griffierecht. Het hiertegen ingestelde verzet is ongegrond verklaard.
De Lucht heeft gedaagde sub 1 ter attentie van Kolkert aansprakelijk gesteld voor de door Kolkert gemaakte beroepsfout en de daaruit voortvloeiende schade.
Door Kolkert is erkend dat een beroepsfout is gemaakt doordat tijdige betaling van het griffierecht achterwege is gebleven.
Kolkert is middellijk, namelijk door zijn praktijkvennootschap, de besloten vennootschap mr. W.J. Kolkert B.V., lid van de burgerlijke maatschap Van Leeuwen Van der Eerden Advocaten;
Deze maatschap heeft de opdracht van De Lucht als opdrachtnemer aanvaard.
3.2 De Lucht doet haar vordering steunen op de stelling dat Kolkert jegens haar een beroepsfout heeft gemaakt en in verband daarmee aansprakelijk is voor de daaruit voortvloeiende schade.
Daarbij gaat De Lucht ervan uit dat indien het griffierecht tijdig zou zijn betaald en de beroepsfout derhalve niet zou zijn gemaakt, de rechtbank bij de inhoudelijke beoordeling van de zaak het beroep van De Lucht gegrond zou hebben verklaard en Rijkswaterstaat het primaire besluit zou hebben moeten herroepen. De Lucht zou dan de schade die zij als gevolg van het primaire besluit heeft geleden en nog zal lijden - voornamelijk omzetschade - op Rijkswaterstaat hebben kunnen verhalen.
3.3 Gedaagden stellen zich primair op het standpunt dat er geen causaal verband aanwezig is tussen de gestelde schade-oorzaak, het niet tijdig betalen van het griffierecht, en de door De Lucht beweerdelijk geleden en te lijden schade omdat geen relatie is aangetoond tussen de door De Lucht gestelde fluctuaties in haar omzet en de aanduiding langs de A2 van de Liempdse Barrière.
Subsidiair wordt door gedaagden gesteld dat het primaire besluit van 6 juli 1994 voor rechtmatig moet worden gehouden.
3.4 Nu Kolkert jegens De Lucht een beroepsfout heeft gemaakt, bestaande uit het niet tijdig betalen van het griffierecht, is hij in beginsel gehouden tot vergoeding van de schade die daaruit voor De Lucht is respectievelijk zal ontstaan.
Voor het antwoord op de vraag of De Lucht als gevolg van de beroepsfout schade heeft geleden, dient te dezen te worden beoordeeld hoe de rechtbank zou hebben beslist op het beroep van De Lucht indien het griffierecht wel tijdig zou zijn betaald.
Nu het bij die beoordeling gaat om een beroep tegen een beslissing op bezwaar dient, indien moet worden aangenomen dat het beroep gegrond zou zijn verklaard, in het verlengde daarvan vervolgens te worden beoordeeld of het primaire besluit in stand zou hebben kunnen blijven. Slechts indien het primaire besluit niet in stand zou hebben kunnen blijven is de vraag aan de orde in hoeverre De Lucht aanspraak zou hebben kunnen maken op vergoeding van schade voortvloeiend uit het primaire besluit.
3.5 Het beleid van Rijkswaterstaat inzake aanduidingsborden is neergelegd in de nota "Beleid ten aanzien van voorzieningen voor het wegverkeer langs wegen die onderdeel uitmaken van het hoofdwegennet", conform het Structuurschema Verkeer en Vervoer, zoals dit op 23 april 1991 in werking is getreden. Dit beleid is nader uitgewerkt in de "Richtlijnen bewegwijzering, deel Aanduidingsbeleid" , vastgesteld in februari 1993.
In onderdeel 6.5.4 van het Aanduidingsbeleid is onder meer bepaald dat langs autosnelwegen om de 40 km weggebonden restaurants worden gerealiseerd en dat behalve deze weggebonden restaurants ook niet-weggebonden restaurants onder bepaalde voorwaarden tijdelijk voor aanduiding langs deze wegen in aanmerking komen mits deze in principe voldoen aan dezelfde eisen als de weggebonden restaurants en passen in het 40 km stramien. Voorts bevat onderdeel 6.5.4 criteria voor aanduiding van niet-weggebonden restaurants langs auto(snel)wegen.