ECLI:NL:RBBRE:2001:AB1980

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
15 mei 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
001121-01
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Bleeker
  • mr. Lameijer
  • mr. Van Geloven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake drugshandel met XTC-pillen

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 15 mei 2001 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van XTC-pillen. De rechtbank heeft de gedingstukken en het verweer van de verdachte en zijn raadsman in overweging genomen. De verdachte werd beschuldigd van het vervoeren van meer dan 80.000 XTC-pillen, waarvan een deel op 24 januari 2001 en een ander deel op 25 januari 2001 naar België werd vervoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om van de zaak kennis te nemen. De officier van justitie was ontvankelijk in zijn vordering, en er waren geen gronden voor schorsing van de vervolging.

De rechtbank heeft op basis van het onderzoek ter terechtzitting en de beschikbare bewijsmiddelen geoordeeld dat de verdachte opzettelijk de XTC-pillen heeft vervoerd, wat in strijd is met de Opiumwet. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele andere tenlastegelegde feiten, maar heeft de bewezenverklaring van de hoofdzaak bevestigd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren, waarbij de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht in mindering zal worden gebracht. Tevens zijn de in beslag genomen verdovende middelen onttrokken aan het verkeer, terwijl een geldbedrag van 8.000 Belgische franken aan de verdachte werd teruggegeven, omdat dit niet vatbaar was voor verbeurdverklaring.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de rol van de verdachte in de organisatie die zich bezighield met de handel in XTC-pillen, en het feit dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld. De rechtbank heeft geoordeeld dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk was om de verdachte te weerhouden van het plegen van toekomstige misdrijven.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE BREDA
1 Partijen. Onderzoek van de zaak.
In de zaak onder voormeld parketnummer van de officier van justitie in het arrondissement Breda tegen:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [Postcode], [adres],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting,
heeft de vierde kamer van deze rechtbank het volgende vonnis gewezen.
De rechtbank heeft de gedingstukken gezien en de zaak onderzocht ter terechtzitting. Zij heeft de vordering van de officier van justitie gehoord en het verweer dat naar voren is gebracht door de verdachte en de raadsman.
2 De tenlastelegging.
De verdachte staat terecht, terzake dat
1.
hij op of omstreeks 25 januari 2001 te Breda tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van
Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet,
ruim 30.000 XTC-pillen bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel vermeld op de
bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het tweede of
derde lid van artikel 2 van die wet, immers heeft verdachte opzettelijk die
XTC-pillen vervoerd in een auto met als bestemming België;
2.
hij op of omstreeks 24 januari 2001 te Breda, althans in het arrondissement
Breda, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer
50.000 XTC-pillen bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel vermeld op de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het tweede of derde
lid van artikel 2 van die wet.
3 De geldigheid van de dagvaarding.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4 De bevoegdheid van de rechtbank.
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5 De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Hij kan dus in zijn vordering worden ontvangen.
6 Schorsing der vervolging.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7 De bewezenverklaring.
Door het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 25 januari 2001 te Breda tezamen en in vereniging met een
ander, opzettelijk buiten het grondgebied van
Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet,
ruim 30.000 XTC-pillen bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel vermeld op de
bij die wet behorende lijst I, immers heeft verdachte opzettelijk die
XTC-pillen vervoerd in een auto met als bestemming België;
2.
op 24 januari 2001 te Breda, tezamen en in vereniging met een ander,
opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer
50.000 XTC-pillen bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel vermeld op de bij de
Opiumwet behorende lijst I,
Hetgeen hem onder feit 1 en feit 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
8 Het bewijs.
De overtuiging van de rechtbank, dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
8.1 De bewijsmiddelen.
8.2
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs.
De rechtbank is op grond van de gedingstukken en het onderzoek ter terechtzitting van oordeel dat verdachte op 24 januari 2001 en op 25 januari 2001 tezamen in en vereniging met een ander opzettelijk ongeveer 50.000 XTC-pillen, respectievelijk ruim 30.000 XTC-pillen, in een auto heeft vervoerd met bestemming België. De rechtbank heeft voorts de overtuiging verkregen dat beide hoeveelheden pillen de op lijst I van de Opiumwet vermelde stof MDMA bevatten. Wat betreft de op 25 januari 2001 vervoerde 30.000 XTC-pillen blijkt genoegzaam uit het op 26 april 2001 opgemaakte onderzoeksrapport van de Unit Forensisch Technisch Onderzoek Midden- en West-Brabant dat deze de stof MDMA bevatten. Weliswaar is de op 24 januari 2001 vervoerde hoeveelheid van 50.000 pillen niet door genoemde Unit onderzocht, de rechtbank heeft echter geen aanleiding gevonden eraan te twijfelen dat ook deze de stof MDMA bevatten. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat deze partij pillen afkomstig was van dezelfde leverancier in Breda, wiens in beslag genomen en onderzochte pillen MDMA bevatten. Ook de bij [betrokkene], met wie verdachte de pillen ophaalde en naar België reed, aangetroffen pillen, welke van die leverancier afkomstig waren, bleken na onderzoek MDMA te bevatten. Voorts kwam op de op 24 januari 2001 vervoerde partij pillen evenals op de op 25 januari 2001 vervoerde partij het logo “superman” voor. Nadat de partij XTC-pillen op 24 januari 2001 bij de afnemer in België was afgeleverd heeft deze een nieuwe bestelling geplaatst, welke op 25 januari 2001 diende te worden afgeleverd. Al deze omstandigheden in samenhang bezien duiden er niet op dat de op 24 januari 2001 vervoerde partij pillen van een andere kwaliteit en samenstelling was dan de op 25 januari 2001 vervoerde partij, welke MDMA bevatte. Aanknopingspunten voor een andersluidend oordeel zijn de rechtbank niet gebleken.
9 De strafbaarheid van het bewezene.
Het ten laste van verdachte bewezen verklaarde levert de volgende misdrijven op:
Feit 1 Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Feit 2 Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
10 De strafbaarheid van verdachte.
Verdachte is strafbaar voor hetgeen te zijn laste bewezen is verklaard, nu niet is gebleken van enige omstandigheid die zijn strafbaarheid zou opheffen.
11 De straffen en maatregelen.
11.1 De algemene overwegingen omtrent de straf.
Op grond van de aard van het bewezene alsmede op grond van de omstandigheden waaronder dit is gepleegd en de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte de straf behoort te worden opgelegd, die zij hierna zal bepalen.
11.2 De bijzondere overwegingen omtrent de straf.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van de hierna te melden duur met zich meebrengt. Daartoe is het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie die zich bezighield met het op grote schaal verhandelen van XTC-pillen, waarvan bekend is dat het gebruik ernstige schade aan de gezondheid van de gebruikers toebrengt. Weliswaar is de rol van verdachte in die organisatie een relatief geringe geweest, er kan niet aan worden voorbijgegaan dat hij een aanmerkelijke hoeveelheid XTC-pillen, te weten ongeveer 80.000, naar België heeft vervoerd. Voorts geldt dat verdachte door zijn rol als contactpersoon de handel in XTC-pillen in de hand heeft gewerkt. Om verdachte de onjuistheid van vorenstaande te doen inzien en hem van het plegen van misdrijven in de toekomst te weerhouden acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf aangewezen. In de omstandigheid dat verdachte niet eerder voor soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld en gelet op zijn medewerking bij het opsporingsonderzoek ziet de rechtbank aanleiding, anders dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf jaren die de officier van justitie heeft geëist, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier jaren op te leggen.
12 De overwegingen omtrent het beslag.
12.1 De overwegingen omtrent de onttrekking aan het verkeer.
De volgende in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen:
1.0 STK Verdovende middelen kl: wit XTC
een tas met nog onbekend aantal XTC pillen
zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is immers gebleken dat de voorwerpen geheel of grotendeels door middel van de bewezen verklaarde feiten zijn verkregen.
Voorts zijn de voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
12.2 De overwegingen omtrent de teruggave aan de rechthebbende.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het in beslag genomen voorwerp, te weten een geldbedrag van 8.000 Belgische franken, aan verdachte, aangezien dat voorwerp niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag is genomen.
13 De toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing berust op de artikelen 10, 27, 36b, 36c, 47, 57 en 91 van het wetboek van strafrecht en de artikelen 2, 10, 13 en 14 van de Opiumwet.
14 De beslissing.
RECHTDOENDE beslist de rechtbank als volgt.
Zij verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 7 is omschreven.
Zij verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 1 en feit 2 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Zij verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Zij verstaat dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de onder 9 vermelde strafbare feiten.
Zij verklaart de verdachte deswege strafbaar.
Zij veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren.
Zij bepaalt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht in mindering zal worden gebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf.
Zij verklaart aan het verkeer onttrokken de onder 12.1 omschreven verdovende middelen.
Zij gelast de teruggave aan verdachte van het onder 12.2 omschreven geldbedrag.
Dit vonnis is gewezen door mr. Bleeker, voorzitter, mr. Lameijer en mr. Van Geloven, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Den Haan-van Balkom en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 15 mei 2001, zijnde mr. Bleeker buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.