ECLI:NL:RBBRE:2001:AB2578

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
10 juli 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
61916/HA ZA 98-1270
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Verhagen-Coopmans
  • A. van den Heuvel
  • J. van den Beld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vaststelling van betalingsverplichtingen en rechtsgeldigheid van cessieovereenkomst

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Breda, stond de vordering van het Nederlandsch Trustkantoor voor Belegging en Financiering B.V. (NTK) centraal. NTK vorderde vaststelling dat Frisdranken Industrie Nederland B.V. (FIN) gehouden was om de zogenaamde 'Varagelden' aan NTK af te dragen. De zaak draaide om de rechtsgeldigheid van een cessieovereenkomst van 28 november 1985, waarbij Leutscher zijn vorderingen op FIN en Interbrew aan NTK had overgedragen. FIN betwistte de vordering en voerde aan dat zij geen partij was bij de oorspronkelijke overeenkomst van 16 maart 1973, waaruit de vordering voortvloeide. De rechtbank oordeelde dat er geen rechtsgeldige verplichting bestond tussen NTK en FIN, omdat de cessie geen verplichtingen had gecreëerd die FIN aan NTK verbond. De rechtbank wees de vorderingen van NTK af, omdat niet was komen vast te staan dat FIN haar betalingsverplichtingen niet was nagekomen. De rechtbank concludeerde dat de cessie tussen Leutscher en NTK geen rechtsgevolgen had voor FIN, en dat er geen sprake was van een derdenbeding dat door FIN was geaccepteerd. De vorderingen van de groep gedaagden werden eveneens afgewezen, omdat NTK geen partij was bij de relevante overeenkomsten. De rechtbank besloot dat NTK als in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten werd veroordeeld.

Uitspraak

61916/HA ZA 98-1270 ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE BREDA
3 juli 2001 Eerste Kamer
V O N N I S
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NEDERLANDSCH TRUSTKANTOOR VOOR BELEGGING EN FINANCIERING B.V.,
statutair gevestigd te Amsterdam,
e i s e r e s in conventie bij exploiten van dagvaarding
van 28 maart, 2, 6 en 7 april 1998,
v e r w e e r s t e r in reconventie,
procureur: mr. E.J. Mouwen,
advocaat: mr. B.A.M. van Maarschalkerwaart te Amsterdam,
t e g e n
1. de besloten vennootschap FRISDRANKEN INDUSTRIE NEDERLAND B.V.,
statutair gevestigd te Dongen,
2. de besloten vennootschap INTERBREW
NEDERLAND B.V.,
statutair gevestigd te Valkenswaard,
g e d a a g d e n in conventie,
e i s e r s in reconventie,
procureur: mr. M.C. de Regt,
advocaat: mr. A.F.J.A. Leijten te Amsterdam,
3. [gedaagde],
wonende te [woonplaats],
4. [gedaagde],
wonende te [woonplaats],
5. [gedaagde],
in zijn hoedanigheid van bijzonder curator van [gedaagde]
wonende te [woonplaats],
6. [gedaagde],
wonende te [woonplaats],
g e d a a g d e n in conventie,
procureur: mr. J.L. de Crom,
advocaat: mr. R.P.M.J. Rijppaert,
7. [gedaagde],
wonende te [woonplaats],
8. de erfgenamen van [gedaagde],
8.1 [gedaagde],
wonende te [woonplaats]
8.2 [gedaagde]
wonende te [woonplaats],
8.3 [gedaagde],
wonende te [woonplaats],
8.4 [gedaagde],
wonende te [woonplaats],
g e d a a g d e n in conventie,
e i s e r s in reconventie,
procureur: mr. R.P.M.J. Rijppaert,
advocaat: mr. C.D.M. Meaux- van Tuijn te Nijmegen.
1. Het verloop van het geding
Dit blijkt uit de volgende ter vonniswijzing overgelegde processtukken:
· de dagvaarding
· de conclusies van eis,
· de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie van gedaagden sub 1 en 2 met 10 producties,
· de conclusie van antwoord van de gedaagden sub 3 tot en met 6, met één productie,
· de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie van de gedaagden sub 7 tot en met 8, met één productie,
· de conclusies van repliek in conventie en van antwoord in reconventie met respectievelijk 20, 5 en 4 producties,
· de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie van gedaagden sub 1 en 2, tevens houdende vermeerdering van eis, met 12 producties,
· de akte van de zijde van eiseres in conventie/verweerster in reconventie houdende verzet vermeerdering eis,
· het extract uit het audiëntieblad van de rolzitting van 4 januari 2000, waaruit blijkt dat het verzet tegen de vermeerdering van eis ongegrond is verklaard,
· de conclusie van dupliek in conventie van gedaagden sub 3 tot en met 6, met één productie,
· de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie van gedaagden 7 en 8 met 5 producties,
· de conclusies van dupliek in reconventie respectievelijk zonder en met 5 producties,
· de akte van de zijde van gedaagden 7 tot en met 8 houdende intrekking van productie 4, overgelegd bij conclusie van dupliek in conventie/repliek in reconventie,
· het extract uit het audiëntieblad van de zitting van 30 mei 2000, waaruit blijkt dat partijen hun zaak hebben doen bepleiten door mrs. Van Maarschalkerwaart, Leijten, Rijppaert en Meaux-van Tuijn, met daaraan gehecht hun pleitnotities.
Partijen worden hierna ook aangeduid als NTK, FIN en Interbrew, de groep [gedaagde] (gedaagden sub 3 tot en met 6) en de groep [gedaagde] (gedaagden sub 7 en 8).
2. Het geschil
In conventie vordert NTK - zakelijk weergegeven - :
1. te verklaren voor recht, dat de cessieovereenkomst van 28 november 1985 tussen J.K. Leutscher en NTK rechtsgeldig is;
2. te verklaren voor recht dat NTK rechthebbende is op de vorderingen als omschreven in de cessieovereenkomst van 28 november 1985
3. te verklaren voor recht, dat Fin partij is geworden bij de overeenkomst van 16 maart 1973 en dat de verplichting tot betaling door FIN zoals opgenomen in die overeenkomst ten aanzien van FIN een rechtens afdwingbare verplichting is;
4. te verklaren voor recht dat als FIN weigert te voldoen aan de verplichting tot betaling , zoals opgenomen in artikel 10 van de overeenkomst van 16 maart 1973, Interbrew onrechtmatig handelt tegenover NTK en aansprakelijk is voor alle rente en kosten die voortvloeien uit de betalingsonwil van FIN.
5. te verklaren voor recht dat de beslagen ten laste van NTK, onder FIN en Interbrew gelegd ten behoeve van een of meer van de gedaagden 3 t/m 8, vexatoir zijn en voor opheffing in aanmerking komen.
6. te verklaren voor recht dat FIN en/of Interbrew door aan NTK te betalen geen wettelijke verplichting schendt die voortvloeien uit het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
7. te verklaren voor recht dat de beslagen zoals die onder FIN en Interbrew liggen ten laste van J.K.Leutscher geen betrekking kunnen hebben op gelden die Fin en/of Interbrew hebben ontvangen van en/of nog te vorderen hebben op de Vara/Marcel van Dam,
8. voor zover noodzakelijk de beslagen zoals te omschrijven in bij eis dan wel later te nemen akte ten laste van NTK onder Interbrew op te heffen,
9. gedaagden 3 t/m 8 te verbieden nieuwe beslagen te leggen onder FIN en/of Interbrew ten laste van NTK op straffe van verbeurte van een dwangsom
10. Fin en/of Interbrew te veroordelen tot betaling aan NTK van f 7.730.680,82, vermeerderd met rente,
11 Fin en/of Interbrew hoofdelijk te veroordelen tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten ad f 236.080,42
12. gedaagden 3 t/m 8 te veroordelen te gehengen en te gedogen en voorzoveel nodig hunnerzijds medewerking te verlenen dat FIN/Interbrew voldoet waartoe zij in dit geding wordt veroordeeld, op straffe van verbeurte van een dwangsom,
13. met veroordeling van gedaagden in de kosten van de procedure.
Fin en Interbrew betwisten in conventie de vorderingen sub 4,6, 10 (gedeeltelijk) 11 en 13
en refereren zich voor het overige.
In reconventie vorderen zij - na vermeerdering van eis -:
1. NTK te veroordelen tot betaling aan FIN en/of Interbrew van een bedrag van
f 50.850,---, vermeerderd rente en kosten.
2 voor recht te verklaren, dat NTK al dan niet rechthebbende is op de “afdrachts-
vordering”.
De groep [gedaagde] betwist in conventie de vorderingen van NTK.
De groep [gedaagde] betwist in conventie de vorderingen van NTK en vordert in reconventie:
1. te verklaren voor recht, dat de door VARA/van Dam verschuldigde schade-vergoeding in de bekende VARA-zaak rechtens toekomt aan groep [gedaagde] naar rato van hun aandelenpakket, onder aftrek van de door Leutscher in die procedure gemaakte proceskosten.
2. NTK te veroordelen te gehengen en te gedogen en voorzover nodig medewerking te verlenen dat Fin en/of Interbrew naar rato van de aandelenverhouding waarin [gedaagde] gerechtigd is op de onder Interbrew gestorte opbrengst ter zake schadevergoeding, genaamd “de Vara-claim”, zijnde de P.M. post op de overname-balans tussen Leutscher en [gedaagde], uitbetaald aan [gedaagde], op straffe van verbeurte van een dwangsom van f 10.000,-- per dag vanaf de datum van dit vonnis.
3.De beoordeling
in conventie en reconventie:
3.1 Tussen partijen staat het navolgende vast:
a. [gedaagde]s Limonadefabrieken (hierna: VTL), thans genaamd Frisdranken-
industrie Nederland B.V. (FIN), produceerde in de zeventiger jaren het gazeusemerk Exota.
b. Als gevolg van televisie- en radiouitzendingen in december 1971/januari 1972
gepresenteerd door VARA Ombudsman Marcel van Dam is de vraag van het publiek naar producten van dat merk (sterk) verminderd.
c. Bij overeenkomst van 10 januari 1972 hebben elf familieden van [gedaagde], waaronder gedaagden 3 tot en met 8) in totaal 1340 aandelen in VTL verkocht en overgedragen J.K. Leutscher voor de voorlopige koopsom van f 1,--
d. De overeenkomst bevatte onder meer de volgende bepalingen:
“4. Koopsom
De koop en verkoop geschiedt tegen een koopprijs ad één gulden (f 1,-) te vermeerderen met de (eventuele) positieve balanswaarde per 31 december 1971.
De balans zal worden vastgesteld door accountantskantoor Paardekooper & Hoffman,
(…)
De vordering op de VARA en Marcel van Dam zal worden opgenomen voor een bedrag, gelijk aan het bedrag dat VARA en/of Marcel van Dam zullen betalen, hetzij krachtens rechterlijk vonnis, hetzij krachtens minnelijke regeling, een en ander na aftrek van de aan deze zaak verbonden gerechtelijke en buitengerechtelijke kosten.
(…)
Indien volgens de aldus opgemaakt balans de “passiva” de “activa” overtreffen, wordt boven het eerder genoemde bedrag ad f 1,-- niets bijbetaald. Mochten daarentegen de “ activa” de “ passiva” overtreffen, dan zal partij ter andere zijde (Leutscher) aan partijen ter enerzijde (…), zulks in evenredigheid van de aantallen der door hen overgedragen aandelen, betalen een bedrag gelijk aan dit (positieve) verschil, echter na aftrek van een bedrag, gelijk aan de geschatte tegenwaarde van de op de vennootschap rustende (latente) schuld wegens vennootschapsbelasting, zulks met inachtneming van het compensabele verlies, zullende dit bedrag op voor partijen bindende wijze worden geschat door de belastingadviseur van de vennootschap”.
e. Bij overeenkomst van 16 maart 1973 heeft Leutscher de aandelen VTL overgedragen aan de Verenigde Nederlandse Brouwerijen Breda-Oranjeboom N.V. (hierna: BO)
Art 10 van deze overeenkomst luidt:
“Leutscher zal alle rechten uitoefenen en verplichtingen nakomen van VTL inzake de claim op de VARA en/of Marcel van Dam. VTL zal alle medewerking verlenen terzake van de beschikbare cijfers. Leutscher verplicht zich, bij de realisering van deze claim en de daarvoor noodzakelijk geachte regelingen, iedere nadelige publiciteit voor B.O. en VTL te voorkomen. Het door de VARA en/of Marcel van Dam te betalen bedrag zal door VTL aan Leutscher worden afgedragen. De verplichting van VTL wordt bij deze door BO als hoofdelijk mede-schuldenaar gegarandeerd.”
f. Bij overeenkomst van 17 juni 1973, heeft Leutscher aan N.V. Slavenburg’s Bank te Rotterdam in eigendom tot zekerheid overgedragen alle rechten en vorderingen die hij uit hoofde van de overeenkomst van 16 maart 1973
artikel 1 luidt:
“Leutscher draagt hierbij aan de bank in eigendom over, gelijk de Bank hierbij in eigendom aanvaardt, alle rechten en vorderingen die Leutscher uit de in fotocopie aan deze akte gehechte overeenkomst heeft en nog zal verkrijgen op de naamloze vennootschap Verenigde Nederlandse Brouwerijen Breda-Oranjeboom N.V.,…”.
g. Bij vonnis van deze rechtbank van 21 mei 1974, gewezen tussen Leutscher enerzijds en de groep [gedaagde] anderzijds is voor recht verklaard, dat tussen partijen is overeengekomen, dat het accountantskantoor Paardekooper en Hoffman (hierna P&H) op partijen bindende wijze de koopsom vaststelt. Voorts is Leutscher veroordeeld tot het doen opstellen van de overname-balans VTL per 31 december 1971 op de wijze bepaald in de overeenkomst van 10 januari 1972;
h. Op 2 maart 1974 heeft P&H de balans per 31 december 1971 van VTL vast- gesteld, resulterend in een positief saldo-verschil tussen de activa en passiva van f 2.085.844,72. In de balans is onder de activa de “Varaclaim”als P.M.-post opgenomen.
i. Bij overeenkomst 28 november 1985 heeft Leutscher aan NTK overgedragen alle rechten voortvloeiende uit artikel 10 van de overeenkomst van 16 maart 1973.
De overeenkomst houdt -voorzover hier van belang - het navolgende in:
“In aanmerking nemende:
Dat Leutscher meent een vordering te hebben uit hoofde van een overeenkomst welke Leutscher op 16 maart 1973 afsloot met …Breda-Oranjeboom NV in verband met de overname van de aandelen(…)VTL, welke in artikel 10 aangeeft:
“Leutscher zal alle rechten uitoefenen en verplichtingen nakomen van VTL inzake de claim op de VARA en/of Marcel van Dam. VTL zal alle medewerking verlenen terzake van de beschikbare cijfers. Leutscher verplicht zich, bij de realisering van deze claim en de daarvoor noodzakelijk geachte regelingen, iedere nadelige publiciteit voor B.O. en VTL te voorkomen. Het door de VARA en/of Marcel van Dam te betalen bedrag zal door VTL aan Leutscher worden afgedragen. De verplichting van VTL wordt bij deze door BO als hoofdelijk mede-schuldenaar gegarandeerd.”
(…)
artikel 1
Leutscher draagt bij deze over aan het Nederlandsch Trustkantoor de vordering van Leutscher als aangegeven, één en ander schaden bij staat op te maken, welke overdracht door het Nederlandsch Kantoor wordt aanvaard.”
j. Leutscher is op 9 februari 1988 in staat van faillissement verklaard; het faillissement is op 13 maart 1990 opgeheven.
k. Bij overeenkomst van 17oktober / 8 november 1990 tussen Credit Lyonnais Bank Nederland (rechtsopvolgster van Slavenburgs’s BanK) en de vorderingen op BO aan Leutscher geretrocedeerd.
l. Op 31 augustus 1993 heeft de groep [gedaagde] (gedaagden 3 tot en met 6) voor een bedrag van f 11.000.000,-- ten laste van Leutscher en NTK onder FIN conservatoir derdenbeslag gelegd.
m. Op 25 juli 1994 hebben gedaagde sub 7 en 8 ([gedaagde] en de erven [gedaagde]) voor een bedrag van f 3.000.000,-- ten laste van Leutscher onder FIN en Interbrew conservatoir derdenbeslag gelegd.
De president heeft bij beschikking van 22 juli 1994 hun verzoek tot het leggen van conservatoir beslag onder FIN ten laste van NTK geweigerd met als motivering dat van een vorderingsrecht van hen op NTK onvoldoende summierlijk is gebleken.
n. Bij arrest van 12 december 1996 heeft het Gerechtshof te Amsterdam de VARA en Marcel van Dam veroordeeld tot betaling aan VTL van een bedrag van
f 2.228.580,-- aan schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 september 1971 tot aan de dag der voldoening, alsmede tot betaling van f 240.000,-- ter zake kosten van het eerste deskundigenbericht. Het cassatieberoep tegen dit arrest is bij arrest van 12 juni 1998 door de Hoge Raad verworpen (NJ 98.59)
o. Op 20 mei 1997 heeft de VARA/Van Dam ter voldoening aan het arrest van het Hof van 12 december 1996 f 7.730.680,82 aan FIN betaald.
p. Bij incidenteel vonnis van 23 juli 1997 heeft de rechtbank te Amsterdam Leutscher veroordeeld bij wege van voorschot aan de groep [gedaagde] te betalen 507/1340ste deel van het bedrag van f 1.500.000,--, te vermeerderen met 507/1340ste deel van de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 23 september 1991 tot aan de dag van voldoening.
q. Bij kort geding vonnis van 13 augustus 1997 tussen NTK en de groep [gedaagde] en erven [gedaagde] heeft de president van deze rechtbank het conservatoire beslag van 31 augustus 1993 (vermeld sub m) ten laste van NTK onder Fin opgeheven.
r. Op 14 augustus 1997 heeft NTK diverse cessies aan FIN en Interbrew betekend en hen gesommeerd tot betaling van f 7.730.688,82.
s. Bij brief van 5 september 1997 heeft de raadsman van de groep [gedaagde] op grond van art. 3:50 BW de nietigheid van de cessie van 28 november 1985 ingeroepen.
3.2 Met haar vorderingen in conventie beoogt NTK te doen vaststellen, dat FIN gehouden is de zogenaamde “Varagelden”, die onder haar berusten, aan NTK af te dragen. Ter onderbouwing van haar standpunt voert NTK het navolgende aan: bij akte van cessie van 28 november 1985 heeft Leutscher zijn vorderingen op FIN en Interbrew, voortvloeiend uit artikel 10 van de overeenkomst van 16 maart 1973 aan haar overgedragen. Het krachtens art.10 aan FIN opgelegde “derdenbeding”is door en/of namens FIN geaccepteerd, waardoor er een contractuele relatie tussen Leutscher en FIN tot stand is gekomen. Er is derhalve sprake van een primaire prestatieplicht van VTL/FIN en een garantieverplichting van BO/Interbrew. Nu er geen beslagen onder FIN ten laste van NTK (meer) liggen, is FIN gehouden te betalen.
3.3 FIN betwist de vordering en beroept zich primair op de onzekerheidsexceptie ingevolge art. 6: 37 BW, nu zij redelijke gronden voor twijfel heeft aan wie zij moeten betalen. FIN was geen partij bij de overeenkomst van 16 maart 1973 en werd dus niet door de overeenkomst verbonden. Ten tijde van de cessie van 28 november 1985 was Leutscher niet bevoegd te beschikken over de vorderingen op Interbrew, omdat zij deze al in 1973 gecedeerd had aan Slavenburg’s Bank. Waarschijnlijk is door latere toezeggingen door bevoegde functionarissen van FIN een rechtstreeks afdrachtplicht tussen FIN en Leutscher ontstaan. De cessie van 28 november 1985 ziet echter op vorderingen uit de hoofde van de overeenkomst van 16 maart 1973. FIN is dan ook niet gehouden de gelden aan NTK af te dragen.
3.4 De groep [gedaagde] betwist de vorderingen van NTK en voert kort samengevat het navolgende aan. NTK liet zich, hoewel zij wist en ook erkent dat Leutscher op basis van de koopovereenkomst van 10 januari 1972 schuldenaar is jegens de [gedaagde]s, de vorderingen van FIN op de “Varagelden” aan haar bij overeenkomst van 28 november 1985 cederen. De cessie heeft geen werking jegens de [gedaagde]s en kan geen wijziging brengen in de schuldverhouding Leutscher - [gedaagde]s. Zij waren immers geen partij bij de cessie. Leutscher was bovendien onbevoegd omdat de vordering al eerder gecedeerd was aan de Slavenburg’s Bank en de vordering bovendien aan de [gedaagde]s toebehoorde. Tot slot is NTK volstrekt te kwader trouw, omdat zij ervan op de hoogte was dat de cessie louter bedoeld was om de [gedaagde]s te benadelen. De groep [gedaagde] heeft bij brief van 31 augustus 1997 de nietigheid van de cessie ingeroepen.
3.4 De groep [gedaagde] voert samengevat het navolgende verweer tegen de vorderingen van NTK. Door de cessie tot zekerheid aan de Slavenburg’s Bank was Leutscher niet meer beschikkingsbevoegd. Bovendien was hij niet bevoegd in verband met het door [gedaagde] gelegd beslag op 13 maart 1984. Leutscher kon dan ook niet aan NTK cederen.
3.5 Kern van het geschil is of NTK rechthebbende is op de onder FIN gestorte gelden van de “Varaclaim”. Voor de beoordeling van dit geschilpunt is het navolgende van belang.
- De overeenkomst van 10 januari 1972, waarbij de aandelen in VTL werden verkocht, werd gesloten tussen de familieleden [gedaagde] en Leutscher. NTK was geen partij bij deze overeenkomst. Op grond van de inhoud van deze overeenkomst dient het bedrag van de vordering op de Vara/Marcel van Dam als actief in de balans per 31 december 1971 te worden opgenomen, onder aftrek van de gerechtelijke en buitengerechtelijke kosten. Bedoeling van partijen was derhalve bij een eventueel positief saldo van de Varaclaim de opbrengst via de te betalen koopsom aan de [gedaagde]s ten goede te laten komen.
· Bij de overeenkomst van 16 maart 1973 tussen Leutscher (en NTK) enerzijds
en BO anderzijds werden de aandelen in VTL aan BO verkocht. Leutscher bedong bij deze overeenkomst dat BO zich garant stelde voor de afdracht door VTL van de Varaclaim door VTL.
- Onbetwist staat vast, dat VTL een eigen bestuur had en zelfstandig bevoegd was. Evenmin is gebleken dat Leutscher bestuurder was van VTL. VTL was dan ook geen partij bij de overeenkomst van 16 maart 1973.
- In de akte van cessie van 28 november 1985 is sprake van vorderingen die Leutscher meent te hebben uit hoofde van de overeenkomst van 16 maart 1973. Hiermee kan slechts gedoeld worden op (mogelijke) vorderingen van Leutscher op BO. VTL was immers geen partij bij de overeenkomst van 16 maart 1973. Daar vloeit uit voort, dat Leutscher geen vordering op VTL uit hoofde van die overeenkomst kon cederen.
- De eventuele afdrachtsverplichting van FIN jegens Leutcher, die FIN overigens ook erkent, vloeit niet voort uit de overeenkomst van 16 maart 1973 en kan derhalve geen deel hebben uitgemaakt van de cessie.
Het bovenstaande leidt tot de conclusie, dat de cessie tussen Leutscher en NTK geen verplichting tussen NTK en FIN heeft bewerkstelligd.
De stelling van NTK, dat Fin gehouden is tot betaling op grond van een “derdenbeding”, dat door FIN is geaccepteerd, verwerpt de rechtbank. Er is immers geen sprake van een derdenbeding, nu er niets ten gunste van FIN is bedongen.
NTK kan dan ook ten opzichte van FIN geen rechten doen gelden op de “Varagelden”.
3.6 NTK stelt dat er op Interbrew een verplichting tot betaling rust, krachtens artikel 10 van de overeenkomst van 16 maart 1973, waarin de rechtsvoorgangster van Interbrew (BO), een garantieverplichting aan Leutscher heeft verstrekt, welke vordering door Leutscher aan NTK bij de cessie van 28 november 1985 is over-gedragen.
3.6 Vooropgesteld wordt, dat onduidelijk is wat partijen met artikel 10 hebben beoogd. Enerzijds kan uit de bewoordingen worden afgeleid, dat er sprake is van een borg -tocht, anderzijds zou het betreffende artikel aangemerkt kunnen worden als een garantieverplichting in de zin van art. 1352 (oud) BW.
3.7 Uitgaande van het ook door NTK ingenomen standpunt, dat er sprake is van een garantieverplichting in de zin van art. 1352 (oud) BW overweegt de rechtbank het navolgende. Een dergelijk beding brengt met zich mee, dat diegene, die zich sterk maakt eerst tot schadevergoeding gehouden is, indien de derde zijn verplichtingen niet nakomt. Daarvan is in deze geen sprake. FIN heeft immers een en ander maal aangegeven aan haar betalinsgverplichting te willen voldoen, zij het dat daartoe eerst moet komen vast te staan aan wie zij rechtsgeldig zal dienen te betalen. Nu niet is komen vast te staan, dat FIN als derde haar betalingsverplichting niet is nagekomen, is niet voldaan aan het vereiste van art. 1352 (oud) BW. Interbrew is dan ook uit hoofde van de garantieverplichting niet gehouden tot betaling jegens NTK.
3.8 Voor zover artikel 10 van de overeenkomst van 16 maart 1973 aangemerkt zou moeten worden als een overeenkomst van borgtocht is er evenmin een gehoudenheid van Interbrew tot betaling. Zoals de rechtbank reeds heeft overwogen is in de overeenkomst van 16 maart 1973 geen verplichting tussen VTL en Leutscher tot stand gekomen. Bij gebreke van een hoofdverbintenis, kan er geen sprake zijn van een borgtocht.
3.9 Uit het voorgaande volgt, dat de vorderingen sub 3, 4,6,10, 11 en 12 dienen te worden afgewezen. De vorderingen sub 1 en 2 missen zelfstandige betekenis en slagen evenmin.
3.10 Met betrekking de vordering sub 5, inhoudende dat de beslagen ten laste van NTK onder FIN en Interbrew gelegd, vexatoir zijn overweegt de rechtbank dat NTK geen belang heeft bij deze vordering, zodat deze wordt afgewezen.
De vordering sub 7 wordt afgewezen, nu volstrekt onduidelijk is wat NTK met deze vordering beoogt. De vordering sub 8 slaagt evenmin, nu NTK niet heeft aangegeven welke beslagen voor opheffing in aanmerking komen.
3.11 De vordering sub 9 houdt in, de groep [gedaagde] en [gedaagde] te verbieden nieuwe beslagen ten laste van NTK te leggen onder FIN en/of Interbrew. Deze vordering wordt afgewezen, omdat de vordering te onbepaald is.
Met betrekking tot de reconventionele vorderingen van FIN en Interbrew:
3.12 Ter onderbouwing van hun vordering tot betaling van f 50.850,--, voeren FIN en Interbrew aan, dat NTK onrechtmatig jegens hen handelt door hen ten onrechte in diverse procedures te betrekken, ondanks het feit dat FIN zich steeds bereid heeft verklaard aan de rechthebbende de Varagelden te betalen. De rechtbank verwerpt het standpunt van FIN en Interbrew. Het staat NTK immers vrij de onzekerheids-exceptie, waarop FIN zich op beroept, te betwisten en FIN en Interbrew in een procedure te betrekken nu zij meent een vordering op hen te hebben uit hoofde van de cessieovereenkomst van 28 november 1985. Indien vervolgens NTK in het ongelijk wordt gesteld, lost een en ander zich op in de kostenveroordeling als voorzien in de artikelen 56 en 57 Rv. Niet kan worden gesteld dat de vorderingen in conventie nodeloos door NTK zijn ingesteld.
3.13 Met betrekking tot de reconventionele vordering van FIN en Interbrew om te verklaren voor recht, dat NTK wél of juist geen rechthebbende is op de afdrachtsvordering, overweegt de rechtbank het navolgende. Gelet op hetgeen FIN en Interbrew o.m. de conclusie van dupliek in conventie hebben aangevoerd, wordt met de “afdrachtsvordering” bedoeld de vordering uit hoofde van de overeenkomst van 16 maart 1973.
Voor zover de verklaring wordt gevorderd door FIN, verwijst de rechtbank naar hetgeen zij in overweging 3.5 reeds heeft vastgesteld. De gevorderde verklaring kan derhalve worden gegeven.
Voor zover de verklaring wordt gevorderd door Interbrew wijst de rechtbank deze af. Immers, niet valt uit te sluiten dat FIN in de toekomst niet aan haar betalings-verplichting zal voldoen.
Met betrekking tot de reconventionele vorderingen van de groep [gedaagde].
3.14 Deze vorderingen worden afgewezen. De vorderingen zijn gebaseerd op nakoming van de koopovereenkomst van 10 januari 1972. NTK was echter geen partij bij deze overeenkomst.
4. De kosten
in conventie:
NTK dient als de in het ongelijk te stellen partij te worden verwezen in de kosten van het geding.
in reconventie:
a. in het geding tussen FIN/Interbrew en NTK:
In de omstandigheid dat partijen over weer in het ongelijk worden gesteld, ziet de rechtbank aanleiding de kosten te compenseren.
b. in het geding tussen de groep [gedaagde] en NTK:
De groep [gedaagde] dient als de in het ongelijk te stellen partij te worden verwezen in de kosten van het geding.
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie:
wijst de vorderingen af;
veroordeelt Nederlandsch Trustkantoor voor Belegging en Financiering B.V.in de kosten van het geding, aan de zijde van
- Frisdranken Industrie Nederland B.V. en Interbrew Nederland B.V. gevallen en tot op heden begroot op f 19.690--, waarvan f 15.200,-- aan procureurssalaris;
· [gedaagde] gevallen en tot op heden begroot op f 16.995,--, waarvan f 15.200,-- aan procureurssalaris;
· [gedaagde] gevallen en tot op heden begroot op f 16.995,--, waarvan f 15.200,-- aan procureurssalaris;
bepaalt nu partij [gedaagde] een toevoeging tot kostenloze rechtsbijstand heeft aangevraagd, en in het geval deze zal worden verleend, dat die kostenbetaling dient te geschieden door voldoening
A aan de griffier van deze rechtbank , door middel van overschrijving op bankrekeningnummer 192325779, van de gerechten in het Arrondissement Breda
- wegens het in debet gestelde deel griffierecht f 269,25
- wegens procureurssalaris f 3.040,--
met welke bedragen de griffier zal dienen te handelen overeenkomstig het bepaalde bij artikel 57b Rv;
B aan [gedaagde]
- het voor rekening van die partij gekomen deel van het griffierecht ad f 89,75
bepaalt nu partij [gedaagde] met een toevoeging procedeert, die kostenbetaling dient te geschieden door voldoening
A aan de griffier van deze rechtbank , door middel van overschrijving op bankrekeningnummer 192325779, van de gerechten in het Arrondissement Breda
- wegens het in debet gestelde deel griffierecht f 269,25
- wegens procureurssalaris f 3.040,--
met welke bedragen de griffier zal dienen te handelen overeenkomstig het bepaalde bij artikel 57b Rv;
B aan [gedaagde]
- het voor rekening van die partij gekomen deel van het griffierecht ad f 89,75
bepaalt nu partij [gedaagde] een toevoeging tot kostenloze rechtsbijstand heeft aangevraagd, en in het geval deze zal worden verleend, dat die kostenbetaling dient te geschieden door voldoening
A aan de griffier van deze rechtbank , door middel van overschrijving op bankrekeningnummer 192325779, van de gerechten in het Arrondissement Breda
- wegens het in debet gestelde deel griffierecht f 269,25
- wegens procureurssalaris f 3.040,--
met welke bedragen de griffier zal dienen te handelen overeenkomstig het bepaalde bij artikel 57b Rv;
B aan [gedaagde]
- het voor rekening van die partij gekomen deel van het griffierecht ad f 89,75
bepaalt nu partij [gedaagde] met een toevoeging procedeert, dat die kostenbetaling dient te geschieden door voldoening
A aan de griffier van deze rechtbank , door middel van overschrijving op bankrekeningnummer 192325779, van de gerechten in het Arrondissement Breda
- wegens het in debet gestelde deel griffierecht f 269,25
- wegens procureurssalaris f 3.040,--
met welke bedragen de griffier zal dienen te handelen overeenkomstig het bepaalde bij artikel 57b Rv;
B aan [gedaagde]
- het voor rekening van die partij gekomen deel van het griffierecht ad f 89,75
in reconventie:
a. in het geding tussen FIN/Interbrew en NTK:
verklaart ten opzichte van Frisdranken Industrie Nederlands B.V. voor recht dat Nederlands Trustkantoor voor Belegging en Financiering B.V. geen rechthebbende is op de Afdrachtsvordering uit hoofde van de overeenkomst van 16 maart 1973;
wijst af het meer of anders gevorderde;
compenseert de proceskosten zodanig, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
b. in het geding tussen de groep [gedaagde] en NTK:
wijst de vordering af;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding aan de zijde van NTK gevallen en tot op heden begroot op f 1.720,-- aan procureurssalaris.
Dit vonnis is gewezen door mrs. Verhagen-Coopmans, Van den Heuvel en Van den Beld en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dinsdag 3 juli 2001.