ECLI:NL:RBBRE:2001:AB2580

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
10 juli 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00 / 2010 VEROR
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Janssen
  • W. Willemse
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kostenvergoeding voor vervoer van meervoudig gehandicapt kind naar logeeradres

In deze zaak heeft de rechtbank Breda op 10 juli 2001 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, de echtgenote van een man, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder, waarin de aanvraag voor vergoeding van vervoerskosten voor haar meervoudig gehandicapte zoon van en naar een logeerhuis werd afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de zoon van eiseres, die een school voor speciaal onderwijs in Breda bezoekt, op structurele basis gebruik maakt van een logeerhuis in Roosendaal. Eiseres heeft aangevoerd dat de afwijzing van de aanvraag in strijd is met de wetgeving omtrent leerlingenvervoer, aangezien de wet geen regeling biedt voor de kosten van vervoer van en naar een logeeradres.

De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop in detail bekeken, inclusief de relevante artikelen van de Verordening leerlingenvervoer van de gemeente Bergen op Zoom. De rechtbank concludeert dat de Verordening geen regeling bevat voor situaties waarin een leerling op structurele basis in een logeerhuis verblijft. De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende gemotiveerd heeft waarom de hardheidsclausule niet werd toegepast, en dat het bestreden besluit om deze reden vernietigd moet worden. De rechtbank draagt verweerder op om binnen tien weken na de uitspraak een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaarschrift van eiseres, waarbij het griffierecht aan eiseres wordt vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan door mr. Janssen, in aanwezigheid van mr. Willemse als griffier.

Uitspraak

Kosten van vervoer van meervoudig gehandicapt kind, wonend te [woonplaats], schoolgaand te Breda en van dinsdagmiddag tot woensdagochtend verblijvend op logeeradres. Zorgplicht voor vervoer logeeradres.
00 / 2010 VEROR ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE BREDA
Veertiende kamer
Uitgesproken d.d.:
22 juni 2001
UITSPRAAK
in het geding tussen:
[eiser] echtgenote van [de man], wonende te [woonplaats], eiseres,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom, verweerder.
1. Procesverloop:
Eiseres heeft bij brief van 22 november 2000 beroep ingesteld tegen verweerders be-sluit van 3 oktober 2000 (hierna: het bestreden besluit).
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en bij brief van 22 december 2000 een verweerschrift ingediend. Naar aan-leiding van een daar-toe strekkend verzoek van de rechtbank heeft verweer-der bij brief van 27 maart 2001 nadere informatie verstrekt.
Het beroep is behandeld ter zitting van 14 mei 2001.
Eiseres is in persoon verschenen, vergezeld van haar echtgenoot en bijgestaan door J. van Halteren van de Sociaal-Pedagogische Dienst.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde P.C.H.M. Evers, C. Feddes en
W.M. Vriens-van de Watering.
2. Beoordeling:
2.1 Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting neemt de rechtbank de volgende feiten als vaststaand aan.
Eiseres woont aan de [adres] te [woonplaats]. Haar zoon is meervou-dig gehandicapt en bezoekt een school voor speciaal onderwijs in Breda, de Convergo--school. [zoon van] woont thuis bij zijn ouders, doch verblijft dinsdagmiddag na schooltijd tot en met woensdagochtend in een professioneel logeerhuis, dat gevestigd is in Roosendaal.
Bij aan-vraagformu-lier, door verweerder ontvangen op 1 maart 2000, heeft eiseres met ingang van 25 april 2000 voor het school-jaar 1999-2000 vergoe-ding ge-vraagd van de kosten voor aangepast vervoer van [zoon van] van huis naar en van de Convergo-school te Breda. Voorts heeft zij vergoeding gevraagd van de kosten voor aangepast vervoer van zoon [zoon van] vanuit het logeer-huis in Roosen-daal naar en van de Convergoschool in Breda.
Bij besluit van 13 april 2000 (hierna: het primaire besluit) heeft verweerder de aan-vraag, voor zover deze betrekking heeft op de kosten voor het vervoer van en naar het logeerhuis, afgewezen onder verwij-zing naar artikel 2, eerste lid, van de Verorde-ning leerlin-genvervoer gemeente Bergen op Zoom 1999 (hierna: de verordening). Verweerder heeft daarbij overwogen dat [zoon van] structureel een aantal dagdelen per week in een logeerhuis in Roosendaal verblijft en dat derhalve voor deze periode een aanvraag ingediend kan worden bij de gemeente Roosendaal.
Eiseres heeft tegen dit primaire besluit bij brief van 20 mei 2000 een bezwaarschrift ingediend en nadat zij hierover op 30 augustus 2000 is gehoord door de adviescom-mis-sie voor de bezwaar- en beroepschriften (hierna: de commissie), heeft deze com-missie op 13 september 2000 ver-weerder - onder verwijzing naar het bepaalde in de artikelen 3, eerste lid, en 1, onder d, van de Verordening - geadviseerd het bezwaar-schrift gegrond te verklaren.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiseres desalniettemin ongegrond verklaard. Hierbij is, in aanvulling op hetgeen reeds ter motive-ring van het primaire besluit is aangevoerd, overwogen dat de wet die het leerlingenvervoer regelt geen betrekking heeft op de kosten van vervoer van en naar een logeeradres of lo-geer-huis.
Eiseres heeft tegen dat besluit, onder verwijzing naar het advies van de commissie, aangevoerd dat [zoon van] niet structureel in Roosendaal ver-blijft. In dat verband merkt eiseres op dat de term logeren impliceert dat het om incidenteel en/of tijdelijk verblijf buiten de structurele woonsituatie gaat. Als doel van dit logeren wordt aangegeven dat zij even kunnen "bijtanken" en dat [zoon van], die vanwege zijn handicap niet bij familie-leden kan logeren, in staat is om bij een professionele organisa-tie te logeren. Als bij-lage bij het beroepschrift heeft eiseres een brief gevoegd van de gemeente Roosendaal, waarin is vermeld dat het vervoer van en naar logeerhuizen niet onder de werking van de Wet gemeentelijke regelingen leerlingenvervoer valt en dat men voor een praktische oplos-sing verwijst naar de gemeente Bergen op Zoom.
2.2 De rechtbank ziet zich in de eerste plaats voor de vraag gesteld of eiseres nog een belang heeft bij een beoordeling van het bestreden be-sluit. Immers het schooljaar 1999-2000, waarop de in geding zijnde aanvraag betrekking heeft, is reeds afgelopen en de afwijzende aanvraag voor het schooljaar 2000-2001 is niet door eiseres in rech-te bestreden.
Ter zitting is gebleken dat de voorliggende vraag of verweerder op goede gronden het verzoek van eiseres heeft afgewezen, nog steeds actualiteit bezit, in die zin dat [zoon van] nog steeds de school in Breda bezoekt en gebruik maakt van het logeeradres in Roosendaal. Voorts moet het onnodig bezwarend voor eiseres worden geacht ieder jaar opnieuw bezwaar en beroep in te stellen tegen een afwijzende beslis-sing. Gelet hierop ziet de rechtbank voldoen-de aanleiding (nog) een procesbelang aanwezig te achten.
2.3 Bij de beoordeling van het bestreden besluit zijn de navolgende bepa-lin-gen van belang.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Wet op de expertisecentra (hier-na: de WEC) kennen burgemeester en wethouders aan de ouders van in de gemeente verblijvende leerlingen desge-wenst een gehele of gedeeltelij-ke vergoeding van de door burge-mees-ter en wethouders noodzakelijk te achten vervoerkosten toe. De gemeenteraad stelt daartoe een nadere regeling vast.
Ter uitvoering van het bepaalde in artikel 4 van de WEC is op 28 april 1999 door de raad van de gemeente Bergen op Zoom de Verordening vastge-steld.
In artikel 2, eerste lid, van de Verordening is bepaald dat burgemeester en wethouders ten behoeve het schoolbezoek aan de ouders van in de gemeente verblijvende leerlingen op aanvraag een vervoersvoorziening toekennen met inachtneming van het bepaalde in de Verordening.
Ingevolge artikel 1, onder d, van de Verordening wordt onder woning verstaan de plaats waar de leerling feitelijk zijn hoofdverblijf heeft.
In artikel 3, eerste lid, van de Verordening is bepaald dat een vergoe-ding van de ver-voerkosten wordt toegekend over de afstand tussen de woning van de leerling dan wel de opstapplaats en de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school, tenzij vervoer naar een verder weg gele-gen school voor de gemeente minder kosten met zich zou meebrengen en de ouders met het vervoer naar die school schriftelijk in-stemmen.
In artikel 15, eerste lid, van de Verordening kennen burgemeester en wethouders aan de ouders van de leerling die een school voor speciaal onderwijs bezoekt, een ver-goeding toe op basis van de kosten van het openbaar vervoer, indien de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde voor hem toegankelijke school meer dan 4 km be-draagt.
In artikel 18, eerste lid, sub a, van de Verordening is bepaald dat burgemeester en wethouders een vergoeding toe op basis van de kosten van aangepast vervoer aan de ouders van een leerling die een school voor speciaal onderwijs bezoekt, indien vol-daan wordt aan het afstandscriteri-um van artikel 15 en de leerling , naar het oordeel van burgemeester en wethouders, gelet op zijn geestelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap niet in staat is -ook niet onder begeleiding- van het openbaar vervoer ge-bruik te maken.
Op grond van artikel 26 van de Verordening kunnen burgemeester en wethou-ders in bijzondere gevallen ten gunste van de ouders afwijken van de bepalingen in de Ver-ordening, zonodig na advies te hebben gevraagd aan de commissie van onderzoek en eventueel andere deskundigen.
2.4 De rechtbank overweegt als volgt.
Tussen partijen is niet in geschil dat de Convergoschool in Breda voor [zoon van] de dichtstbijzijn-de voor de leerling toegankelijke school is als bedoeld in artikel 3 van de Verorde-ning, dat voorts wordt voldaan aan het afstandscriterium als bedoeld in artikel 15 van de Verordening en dat [zoon van] is aangewezen op aangepast vervoer, omdat hij niet in staat kan worden geacht - ook niet onder begeleiding - van het openbaar ver-voer gebruik te maken.
Aangezien [zoon van] aan die criteria voldoet heeft verweerder hem in aanmer-king ge-bracht voor aangepast vervoer op die dagen dat hij van zijn ouder-lijk huis naar school wordt vervoerd en vice versa.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank voorts vast dat de Verordening geen regeling bevat voor een situatie als de onderhavige, waarin weliswaar op structurele basis doch slechts voor een dag in de week, niet thuis wordt verbleven doch in een regulier erkend logeerhuis.
Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat slechts met gebruikma-king van de hardheidsclausule, zoals opgenomen in artikel 26 van de Verorde-ning, een regeling kan worden getroffen ten aanzien van het vervoer van [zoon van] van school naar het logeeradres.
Verweerder heeft blijkens zijn toelichting ter zitting geen gebruik willen maken van de hardheidsclausule in verband met precedentwerking die daarvan uitgaat. Het aantal logeerhuizen zal in de toekomst alleen maar toenemen en het zal voor de gemeente praktisch en financieel gezien onmogelijk worden in al die gevallen een vervoersrege-ling te bieden. Tenslotte meent verweerder dat eiseres het persoonsgebondenbudget had kunnen aanspreken ter financiering van het vervoer van het logeeradres naar school v.v.
Op zichzelf kunnen deze argumenten van verweerder aan de toepassing van de hard-heidsclausule in de weg staan. De rechtbank plaatst daarbij evenwel de volgende kant-tekeningen. Ter zitting kon verweerder in de eerste plaats geen inzicht geven in het aantal gevallen waarin de proble-matiek van het professionele logeeradres speelt. In hoeverre precedent-werking aan toepassing van de hardheidsclausule in de weg staat kan derhalve niet worden vastgesteld. De vraag of in dit geval het treffen van een voorziening praktisch gezien niet mogelijk is, is evenmin onderbouwd. Dat [zoon van] moet worden vervoerd met hetzelfde busje als op de andere dagen heeft verweerder hierbij ten onrechte als een vaststaand gegeven beschouwd. Verweerder heeft daarbij bij voorbeeld niet onderzocht of in overleg met de gemeente Roosendaal niet een praktische oplossing gekozen kan worden, waarbij verweerder een gedeelte van de kosten voor zijn rekening neemt.
Er heeft bovendien geen overleg plaats gevonden met de commissie van onderzoek, hetgeen bij een gedeeltelijke afwijzing van een aanvraag wel op grond van artikel 16 van de verordening is voorgeschreven. Daardoor heeft verweerder geen inzicht ge-kregen in de noodzaak voor eiseres [zoon van] een dag per week in een professioneel logeerhuis te laten logeren. Tenslotte werd van de zijde van eiseres weersproken dat het persoonsgebon-denbudget voor dit doel mag worden aangewend. Ook dit stand-punt kon verweerder niet verder onderbouwen.
Het vorenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het standpunt van verweer-der dat er geen aanleiding is de hardheidsclausule toe te passen onvoldoende deug-de--lijk is gemotiveerd en onzorgvuldig is voorbe-reid.
2.5 Gelet op het voorgaande komt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb en artikel 7:12 van de Awb voor vernietiging in aanmerking en is het beroep van eiseres gegrond.
Verweerder zal een nieuwe beslissing op het bezwaarschrift van eiseres dienen te ne-men met in achtneming van deze uitspraak. Daarvoor zal verweerder een termijn wor-den gegund van tien weken na verzending van deze uitspraak.
Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed. Nu niet gebleken is van op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komende proces-kosten van eiseres, zal een proces-kostenveroordeling achterwege blijven.
3. Beslissing:
De rechtbank:
vernietigt het bestreden besluit;
verklaart het beroep gegrond;
draagt verweerder op om met in achtneming van het in deze uitspraak bepaalde een nieuwe beslissing op het bezwaarschrift van eiseres te nemen binnen tien weken na verzending van deze uitspraak;
gelast dat het door eiser betaalde griffierecht van ¦ 225,-- door de gemeente Bergen op Zoom aan eiseres wordt vergoed.
Deze uitspraak is gedaan en uitgesproken in het openbaar door mr. Jans-sen, in tegen--woordigheid van mr. Willemse als griffier, op 22 juni 2001
Tegen deze uitspraak kunnen partijen, alsmede iedere andere belang-hebben-de, hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na de datum van verzending van het afschrift van deze uitspraak.
Afschrift verzonden d.d.: 4 juli 2001
ms