ECLI:NL:RBBRE:2001:AB3077

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
3 augustus 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
90786 / HA RK 00-286
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. van den Heuvel
  • J. Vincent
  • A. Bouwman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling griffierecht in boedelverdeling na echtscheiding

In deze zaak heeft de appellant, wonende te Etten-Leur, verzet ingesteld tegen de hoogte van het griffierecht dat door de griffier van de Arrondissementsrechtbank te Breda in rekening is gebracht in een boedelverdelingprocedure na echtscheiding. De appellant stelt dat het griffierecht ten onrechte is berekend op basis van artikel 2 lid 2 sub d van de Wet Tarieven in Burgerlijke Zaken (WTBZ), wat resulteerde in een bedrag van f 4.010,--. Volgens de appellant had het griffierecht slechts f 315,-- moeten bedragen, omdat haar vorderingen betrekking hebben op het personen- en familierecht, zoals geregeld in Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de appellant ontvankelijk is in haar verzet en dat de griffier de bepalingen van artikel 178 e.v. van Boek 3 BW ten onrechte heeft toegepast. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van een ongelijke behandeling van boedelverdelingprocedures na echtscheiding, maar dat de griffier het griffierecht onterecht heeft berekend. De rechtbank heeft de griffier veroordeeld in de proceskosten en heeft bepaald dat het griffierecht in de aanhangige procedure moet worden verlaagd naar f 315,--, met terugbetaling van het teveel betaalde griffierecht aan de appellant.

De uitspraak is gedaan op 3 augustus 2001 door de Derde Kamer van de Arrondissementsrechtbank te Breda, waarbij de rechters M. van den Heuvel, J. Vincent en A. Bouwman betrokken waren. De rechtbank heeft de griffier als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het geding, die zijn begroot op f 1.720,-- aan salaris voor de procureur van de appellant.

Uitspraak

90786 / HA RK 00-286
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE BREDA
3 augustus 2001
Derde Kamer
B E S C H I K K I N G
In de zaak van:
[appellant],
wonende te Etten-Leur,
o p p o s a n t e,
procureur: mr. A.M. Kousemaker-Klaassen,
tegen:
DE GRIFFIER VAN DE ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE BREDA.
1. Het verloop van het geding.
Dit blijkt uit de volgende overgelegde processtukken:
het ter griffie op 28 november 2000 ingekomen verzetschrift, met drie producties;
het verweerschrift;
- het proces-verbaal van de behandeling ter zitting van 22 juni 2001.
Partijen worden hierna aangeduid als [appellant] en de griffier.
2. Het geschil.
[appellant] verzoekt de rechtbank te bepalen, dat in de bij deze rechtbank onder rolnummer 87820 / HA ZA 00-1569 aanhangige procedure door de griffier alsnog een laag griffie-recht van f 315,-- in rekening wordt gebracht en dat het teveel betaalde griffierecht aan [appellant], althans aan haar procureur, wordt terugbetaald.
De griffier concludeert tot ongegrondverklaring van het verzet.
3. De beoordeling.
3.1 [appellant] heeft tijdig verzet ingesteld en is in zoverre ontvankelijk in haar verzet.
3.2 [appellant] legt aan haar verzoek ten grondslag, dat de griffier het griffierecht in bovengenoemde boedelverdelingprocedure ten onrechte heeft berekend op grond van artikel 2 lid 2 sub d Wet Tarieven in Burgerlijke Zaken, hierna te noemen WTBZ, zodat een griffierecht van f 4.010,-- (1,9% van het geldelijk belang) in rekening is gebracht. [appellant] stelt daartoe, dat sprake is van een ongelijke behandeling van boedel-verdelingprocedures na echtscheiding, aangezien in echtscheidings-procedures, waar--bij gelijktijdig een vordering tot boedelverdeling is ingesteld, een griffierecht van f 315,-- in rekening wordt gebracht.
Zij stelt in dit verband, dat haar vorderingen in voornoemde boedelverdeling-procedure betrekkelijk zijn tot het personen- en familierecht (Boek 1 BW), zodat ingevolge artikel 2 lid 2 sub a WTBZ een griffierecht van f 315,-- geheven diende te worden.
3.3 De griffier verweert zich door te stellen, dat de bepalingen van artikel 178 e.v. van Boek 3 BW op de door [appellant] ingestelde vorderingen van toepassing zijn.
Hieraan doet volgens de griffier niet af dat de vorderingen van [appellant] in feite voortvloeien uit (artikel 99 van) Boek 1 BW. Volgens de griffier is dan ook geen sprake van een ongelijke behandeling van boedelverdelingprocedures die na echtscheiding afzonderlijk bij dagvaarding worden ingesteld en heeft de griffier het griffierecht terecht berekend op basis van artikel 2 lid 2 sub d WTBZ.
3.4 Krachtens artikel 2 lid 2 sub b WTBZ is het lage vast recht verschuldigd “wanneer de eis of het verzoekschrift enkel betrekking heeft op het bij of krachtens Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek bepaalde”. Uit artikel 1:99 lid 2 BW volgt dat overeenkomstig titel 7 van Boek 3 BW een vordering tot verdeling van de gemeenschap, tot gelasten van de wijze van verdeling en tot vaststelling van de verdeling kan worden ingesteld tezamen met een verzoek tot echtscheiding. In dergelijke gevallen wordt door de griffier het lage vast recht in rekening gebracht. Naar het oordeel van de rechtbank is het onder deze omstandigheden onwenselijk, en jegens [appellant] niet te rechtvaardigen, dat indien de vaststelling van de verdeling, zoals in dit geval, niet als nevenvoorziening is gevraagd, maar nadien apart is gevorderd, een ander, substantieel hoger tarief wordt berekend. In beide gevallen betreft het een zelfde geschil dat rechtstreeks betrekking heeft op de uit de echtscheiding van partijen voortvloeiende rechten en verplichtingen. In dit verband is voorts van belang dat
- zoals met betrekking tot de onderhavige verdeling van de zijde van [appellant] is gesteld - niet steeds vóór het uitspreken van de echtscheiding blijkt dat onderhandelingen met betrekking tot de vaststelling van de verdeling van de te ontbinden huwelijksgemeenschap niet tot het bereiken van overeenstemming zullen leiden.
3.5 Op grond van het voorgaande zal de rechtbank het verzet van [appellant] gegrond verklaren en haar verzoek toewijzen.
3.6 De griffier wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.
4. De beslissing.
De rechtbank:
verklaart het verzet gegrond;
beveelt de griffier om in de bij deze rechtbank onder rolnummer 87820 / HA ZA 00-1569 aanhangige procedure griffierecht ad f 315,-- in rekening te brengen, met terug-betaling van het teveel in rekening gebrachte griffierecht;
veroordeelt de griffier in de kosten van het geding aan de zijde van [appellant] gevallen en tot op heden begroot op f 1.720,-- aan salaris procureur.
Deze beschikking is gewezen door mrs. Van den Heuvel, Vincent en Bouwman en uitgesproken ter openbare terechtzitting van vrijdag 3 augustus 2001.