ECLI:NL:RBBRE:2002:AE9969

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
18 oktober 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02.151708-00
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Toekoen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet ontvankelijk verklaard wegens onjuiste instelling door raadsman

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Breda, is het hoger beroep van de verdachte niet ontvankelijk verklaard. De verdachte was in hoger beroep gegaan tegen een vonnis van de kantonrechter, maar de raadsman had dit hoger beroep op onjuiste wijze ingesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de raadsman niet op de juiste manier had gehandeld volgens de wettelijke vereisten van artikel 450 juncto 449 van het Wetboek van Strafvordering. Deze artikelen vereisen dat een advocaat ter griffie verklaart dat hij door de verdachte specifiek is gevolmachtigd om hoger beroep in te stellen. De raadsman had een volmacht rechtsmiddel opgesteld, maar deze volmacht voldeed niet aan de formele eisen. De rechtbank oordeelde dat, zelfs als de griffiemedewerker de raadsman had geïnstrueerd, de raadsman er niet op had mogen vertrouwen dat de vereisten niet van toepassing waren. De rechtbank heeft ook het verzoek van de raadsman om een griffiemedewerker als getuige te horen afgewezen, omdat dit niet noodzakelijk was voor de zaak. De rechtbank concludeerde dat de dagvaarding in eerste aanleg geldig was en dat zij bevoegd was om kennis te nemen van de zaak. Uiteindelijk werd de verdachte niet ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep, en dit vonnis werd uitgesproken op 18 oktober 2002 door rechter mr. Toekoen, in aanwezigheid van griffier Pot.

Uitspraak

1 Partijen. Onderzoek van de zaak.
In de zaak onder voormeld parketnummer van de officier van justitie in het arrondissement Breda tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum\plaats],
wonende te [adres],
heeft de enkelvoudige appellenkamer van deze rechtbank het volgende vonnis gewezen.
De rechtbank heeft de gedingstukken gezien en de zaak onderzocht ter terechtzitting. Zij heeft de vordering van de officier van justitie gehoord en het verweer dat naar voren is gebracht door de raadsman van verdachte.
2. De geldigheid van de dagvaarding in eerste aanleg.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat de dagvaarding in eerste aanleg aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
3. De bevoegdheid van de enkelvoudige kamer van de rechtbank tot kennisneming van het ten laste gelegde.
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
4. De ontvankelijkheid van het hoger beroep.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de raadsman van verdachte tegen het vonnis van de kantonrechter op onjuiste wijze het rechtsmiddel van hoger beroep heeft ingesteld.
Tot de stukken van het geding behoort een "akte rechtsmiddel" die het volgende inhoudt: "Op 27 juni 2001 kwam ter griffie van het kantongerecht te Breda [medewerker S.],
die - daartoe gemachtigd blijkens de aan deze akte gehechte volmacht - verklaarde namens mr. E.M.J. Thomas, advocaat te Breda, hoger beroep in te stellen tegen het vonnis door de kantonrechter te Breda op 12 juni 2001 gewezen tegen [verdachte] …", welke akte door de griffier en de comparant is ondertekend.
Aan vorenbedoelde akte is een volmacht rechtsmiddel, gedateerd 26 juni 2001, gehecht, onder meer inhoudende:
"ondergetekende mr. E.M.J. Thomas advocaat te Breda machtigt namens [verdachte] (…) hierbij (een ambtenaar ter griffie van het kantongerecht te Breda) om namens hem/haar: hoger beroep in te stellen tegen het vonnis, door de kantonrechter te Breda op 12 juni 2001 tegen haar gewezen." Deze akte is door de volmachtgever ondertekend.
De raadsman heeft ter terechtzitting betoogd dat hij zich ter griffie heeft gemeld voor het instellen van het hoger beroep en dat er zijdens de griffie een volmacht rechtsmiddel is opgemaakt die vervolgens door hem is ondertekend. Daarna is het hoger beroep door een griffiemedewerker ingesteld. Volgens de raadsman mocht hij erop vertrouwen dat hij juist handelde, omdat hij heeft gehandeld zoals de griffie aan hem heeft aangegeven dat er gehandeld moest worden.
Indien de instelling van het hoger beroep niet op de juiste wijze is geschied dient dat, gezien het hiervoor gestelde, de raadsman te worden vergeven nu hij conform de instructies van de griffie heeft gehandeld. Voor zover nodig verzoekt de raadsman in dit verband de medewerker van de griffie, door de raadsman aangeduid als NN, als getuige te horen.
Ingevolgde het bepaalde in art. 450 juncto 449 Sv kan namens de verdachte door een advocaat slechts hoger beroep worden ingesteld indien deze ter griffie verklaart daartoe door de verdachte bepaaldelijk gevolmachtigd te zijn. Deze regeling houdt in dat een hoger beroep door de raadsman zelf dient te worden ingesteld.
Uit de stukken en het door de raadsman ter zitting gestelde kan worden geconcludeerd dat de raadsman ter griffie van het kantongerecht is verschenen en dat er een "volmacht rechtsmiddel" is opgesteld, die vervolgens door die raadsman is ondertekend. Vervolgens is door een griffiemedewerker als gevolmachtigde van de raadsman hoger beroep ingesteld. Een zodanige aanwending van het rechtsmiddel hoger beroep is niet conform de wijze zoals vereist volgens de voormelde artikelen. Zelfs indien het initiatief tot het opmaken van een volmacht rechtsmiddel van een griffiemedewerker afkomstig zou zijn, zoals door de raadsman is betoogd, dan nog had de raadsman er niet op mogen vertrouwen dat het bepaalde in de artikelen 449 en 450 Sv. in casu niet zou gelden. In de volmacht rechtsmiddel wordt ook niet gesteld dat de volmachtgevende raadsman bepaaldelijk gevolmachtigd zou zijn. De rechtsgeleerde raadsman had behoren te weten wat de formele eisen zijn met betrekking tot het instellen van een rechtsmiddel door een raadsman en hij had dienovereenkomstig dienen te handelen. Het voorgaande is meermalen in de jurisprudentie aan de orde gesteld, zie daarvoor bijvoorbeeld HR, NJ 1997, 93.
Het voren overwogene is voor de rechtbank een reden om het verzoek van de raadsman om de griffiemedewerker als getuige te horen af te wijzen, omdat hij er geen belang bij heeft, zodat er niet gesproken kan worden van noodzakelijkheid.
Nu gebleken is dat het hoger beroep niet op de voorgeschreven wijze is ingesteld dient de verdachte in haar hoger beroep niet ontvankelijk te worden verklaard.
5. De beslissing.
RECHTDOENDE beslist de rechtbank als volgt.
Zij verklaart verdachte niet ontvankelijk in haar hoger beroep.
Dit vonnis is gewezen door mr. Toekoen, rechter, in tegenwoordigheid van de griffier Pot en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 18 oktober 2002.