ECLI:NL:RBBRE:2002:AL1648

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
21 mei 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
100759 / HA ZA 01-1753
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Bouwman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid exploitant kermisattractie na ongeval met minderjarig kind

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van de exploitant van een kermisattractie na een ongeval waarbij een zevenjarig kind, [eiser 3], ernstig gewond raakte. Het ongeval vond plaats op 16 mei 2000 tijdens het gebruik van de attractie 'cakewalk'. De ouders van [eiser 3], [eiser 1] en [eiser 2], hebben de exploitant, vertegenwoordigd door [gedaagden 1 t/m 3], aangeklaagd op basis van onrechtmatige daad. De eisers stellen dat de attractie niet voldeed aan de veiligheidseisen en dat er onvoldoende toezicht was, wat heeft geleid tot het ongeval. De gedaagden betwisten deze claims en stellen dat de attractie aan alle veiligheidseisen voldeed en dat het ongeval het gevolg was van onreglementair gebruik door [eiser 3].

De rechtbank oordeelt dat de exploitant van een kermisattractie een zware zorgplicht heeft ten aanzien van de veiligheid van bezoekers, vooral jonge kinderen. De rechtbank concludeert dat de exploitant onvoldoende maatregelen heeft getroffen om de veiligheid te waarborgen, ook in het geval van irregulier gebruik van de attractie. De rechtbank wijst erop dat het voorzienbaar was dat jonge kinderen de attractie op een onveilige manier zouden benaderen, en dat de exploitant hierop had moeten anticiperen.

De rechtbank oordeelt dat de gedaagden hoofdelijk en volledig aansprakelijk zijn voor de schade die [eiser 3] heeft geleden als gevolg van het ongeval. De rechtbank wijst de vordering van de eisers toe en verwijst de zaak door naar de schadestaatprocedure om de omvang van de schade vast te stellen. De gedaagden worden veroordeeld in de kosten van het geding. Dit vonnis is uitgesproken op 21 mei 2002 door mr. Bouwman.

Uitspraak

100759 / HA ZA 01-1753 RECHTBANK BREDA
Sector Handelsrecht
21 mei 2002 Enkelvoudige Kamer
V O N N I S
in de zaak van:
[eiser 1] en
[eiser 2], in hun hoedanigheid van ouders en wettelijk vertegenwoordigers van [eiser 3],
beiden wonende te [woonplaats],
e i s e r s bij dagvaarding van 5 september 2001,
procureur: mr. J. van Oijen,
advocaat: mr. N.M.I. Peters-Bastiaans,
t e g e n :
1. de vennootschap onder firma [gedaagde 1] EXPLOITATIE en haar vennoten
2. [gedaagde 2] en
3. [gedaagde 3],
allen gevestigd/wonende te [woonplaats],
g e d a a g d e n,
procureur: mr. H.D. Cotterell.
1. Het verloop van het geding.
Dit blijkt uit de volgende processtukken:
* de dagvaarding;
* de conclusie van eis tevens houdende akte overlegging producties, met drie producties;
* de conclusie van antwoord;
* de conclusie van repliek;
* de conclusie van dupliek;
* de akte van [eisers 1 t/m 3], met twee producties;
* de antwoordakte.
Partijen worden ook genoemd, in het enkelvoud, [eisers 1 t/m 3] en [gedaagden 1 t/m 3].
2. Het geschil.
Eisers vorderen, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. te verklaren voor recht dat gedaagden hoofdelijk en volledig (voor 100%) aansprakelijk zijn voor (de gevolgen van) het ongeval, welk op 16 mei 2000 heeft plaatsgevonden;
2. gedaagden te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eisers te voldoen de volledige schade, welke is ontstaan tengevolge van het voornoemde ongeval d.d. 16 mei 2000, zowel in materiële als in immateriële zin, welke schade nader zal worden opgemaakt bij staat en vereffend volgens de wet, althans een zodanig schadevergoedingspercentage vast te stellen als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 mei 2000, althans vanaf de dag der dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening;
3. gedaagden te veroordelen in de kosten van dit geding.
Gedaagden weerspreken de vordering.
3. De beoordeling.
3.1 Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende weersproken en/of op grond van de onbestreden inhoud van overgelegde producties het volgende vast:
* [gedaagden 1 t/m 3] exploiteert een kermisattractie genaamd "cakewalk". Op 16 mei 2000 is [eiser 3], de minderjarige zoon van eisers, geboren 31 augustus 1992, in de cakewalk het slachtoffer geworden van een ongeval.
* Bij het ongeval is de linkerarm van [eiser 3] ter plaatse van een lopende band bekneld geraakt waardoor 3e graads brandwonden ontstonden op de linkeronderarm van [eiser 3].
* Op 30 mei 2000 is [eiser 3] door een plastisch chirurg geopereerd. Daarbij is onder algehele anesthesie het necrotisch weefsel van de linkeronderarm verwijderd. Het defect is gesloten met een huidtransplantaat, genomen van de laterale zijde van het linkerbovenbeen. Het postoperatief beloop was ongestoord en [eiser 3] kon op 31 mei 2000 in goede conditie de kliniek verlaten. Hij zou verder poliklinisch worden gecontroleerd.
* Op 23 juli 2001 heeft de kantonrechter te Venlo de ouders van [eiser 3] machtiging verleend om in deze procedure ten behoeve van [eiser 3] als eisers op te treden.
3.2 [eisers 1 t/m 3] grondt zijn vordering op onrechtmatige daad. [eisers 1 t/m 3] stelt dat het ongeval heeft kunnen plaatsvinden doordat de attractie niet voldeed aan de veiligheidseisen en er onvoldoende toezicht was in de attractie.
3.3 [gedaagden 1 t/m 3] stelt dat de attractie aan alle veiligheidseisen voldeed en dat er voldoende toezicht was. [gedaagden 1 t/m 3] stelt dat het ongeval kon plaatsvinden doordat [eiser 3] niet reglementair deelnam aan de cakewalk. [eiser 3] bereikte volgens [gedaagden 1 t/m 3] de lopende band van de cakewalk, die vlak boven de grond eindigt, niet op de reguliere wijze via de glijbaan, maar liep in de tegengestelde richting naar de lopende band toe. Daar raakte [eiser 3] met zijn arm bekneld tussen de lopende band en een rechtopstaand schot dat aan het eind van die lopende band verbinding met de grond maakt, aldus [gedaagden 1 t/m 3].
3.4 Vooropgesteld moet worden dat op de bedrijfsmatig exploitant van een kermisattractie een zware zorgplicht rust ten aanzien van de veiligheidsaspecten van een dergelijke attractie. Die zorgplicht is niet beperkt tot de veiligheid van bezoekers die op reguliere wijze gebruik van de attractie maken. Evident is dat de veiligheid van dergelijke bezoekers, met name indien dit jonge kinderen betreft, gewaarborgd dient te zijn. Indien echter voorzienbaar irregulier gebruik van een attractie gevaar van enige ernst kan opleveren dient de exploitant ook in verband met de daaraan verbonden risico's adequate veiligheidsvoorzieningen te treffen.
3.5 Met name op jonge kinderen hebben kermisattracties grote aantrekkingskracht. Van de cakewalk stelt [gedaagden 1 t/m 3] dat deze jaarlijks door duizenden kinderen wordt bezocht. De zevenjarige [eiser 3] was volgens [gedaagden 1 t/m 3] niet te jong voor de attractie. Van kinderen van zeven jaar kan evenwel slechts een beperkt inzicht in gevaar en een beperkt vermogen om zich naar dat inzicht te gedragen worden verwacht. Dat kinderen wellicht de mogelijkheid zullen uitproberen om een attractie tegen de normale richting in te betreden is alleszins voorzienbaar. Het lag dan ook op de weg van [gedaagden 1 t/m 3] om zodanige voorzieningen te treffen dat ofwel kinderen niet in de gelegenheid zouden zijn een dergelijke mogelijkheid uit te proberen, ofwel dat zulks geen risico's zou opleveren voor het ontstaan van ernstig letsel zoals dat bij [eiser 3] is ontstaan.
3.6 Dat voor [gedaagden 1 t/m 3] de mogelijkheid bestond om ook voor het door haar gestelde irreguliere gebruik veiligheidsmaatregelen te treffen volgt reeds uit haar stelling dat er intussen een "oog" is aangebracht om "spookgangers" extra te beschermen. Dit functioneert blijkbaar zodanig dat bij onderbreking van de straal de band stilvalt waardoor beknelling niet kan plaatsvinden. Een andere voor de hand liggende veiligheidsmaatregel zou kunnen zijn dat [gedaagden 1 t/m 3] als exploitant van de attractie verbiedt dat jonge kinderen zonder begeleiding door een volwassene de cakewalk betreden. [gedaagden 1 t/m 3] zou dan uiteraard ook dienen toe te zien op naleving van dat verbod.
3.7 [gedaagden 1 t/m 3] heeft haar stelling dat de installatie voldeed aan alle veiligheidseisen onvoldoende gemotiveerd. Immers, zowel in het geval van het door [eisers 1 t/m 3] gestelde reguliere gebruik van de attractie als in het geval van het door [gedaagden 1 t/m 3] gestelde irreguliere gebruik van de transactie had het ongeval, gelet op het door [gedaagden 1 t/m 3] ook onbegeleid toelaten van jonge kinderen tot de attractie, niet mogen kunnen plaatsvinden. Of door [gedaagden 1 t/m 3] specifieke wettelijke veiligheidsnormen zijn overtreden is niet van doorslaggevend belang. Dat de installatie was gekeurd door het Liftinstituut kan [gedaagden 1 t/m 3] niet disculperen. Op [gedaagden 1 t/m 3] rust als exploitant van de installatie een eigen verantwoordelijkheid.
3.8 In het midden kan blijven of de toedracht van het ongeval is geweest zoals door [eisers 1 t/m 3] is gesteld, danwel of deze is geweest zoals door [gedaagden 1 t/m 3] is gesteld. Voor beide gevallen geldt dat [gedaagden 1 t/m 3] verantwoordelijk is voor het op onzorgvuldige wijze in het leven roepen van het ernstige gevaar dat zich heeft verwezenlijkt door het [eiser 3] overkomen ongeval.
3.9 Het gewicht van eventuele fouten aan de zijde van [eiser 3] behoeft niet te worden afgezet tegen het gewicht van de fouten aan de zijde van [gedaagden 1 t/m 3]. Gelet op de leeftijd van [eiser 3] ten tijde van het ongeval eist de billijkheid dat de door [eiser 3] geleden schade volledig ten laste komt van [gedaagden 1 t/m 3] die, onzorgvuldig handelend of nalatend, het gevaar in het leven heeft geroepen.
3.10 [gedaagden 1 t/m 3] verwijt de ouders van [eiser 3] dat zij onvoldoende toezicht op [eiser 3] hebben gehouden. Dit verwijt kan echter niet leiden tot vermindering van de schadevergoedingsplicht van [gedaagden 1 t/m 3] jegens [eiser 3]. In een geval waarin een minderjarig kind schade lijdt als gevolg van een fout van zijn ouders en van een fout van een derde, kan de fout van de ouders niet in dier voege aan het kind worden toegerekend dat de vergoedingsplicht van de derde jegens het kind wordt verminderd. Indien een schade is veroorzaakt door fouten van meer dan een persoon, is ieder van hen jegens de benadeelde voor het geheel tot vergoeding van de schade gehouden. De rechtbank behoeft derhalve niet te treden in de vraag of de ouders van [eiser 3] enigerlei verwijt van onvoldoende oplettendheid gemaakt zou kunnen worden.
3.11 De door [eisers 1 t/m 3] gevorderde verklaring voor recht is toewijsbaar. Nu het debat tussen partijen zich vooralsnog heeft beperkt tot de aansprakelijkheidsvraag en met betrekking tot het letsel wellicht nog geen medische eindtoestand bestaat, zal de rechtbank partijen voor wat betreft het vaststellen van de omvang van de schade verwijzen naar de schadestaatprocedure. In het kader van die procedure kunnen ook de ingangsdata van verschuldigde wettelijke rente over diverse schadeposten worden vastgesteld. [gedaagden 1 t/m 3] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding.
4. De beslissing.
De rechtbank:
verklaart voor recht dat gedaagden hoofdelijk en volledig aansprakelijk zijn voor de gevolgen van het ongeval van 16 mei 2000;
veroordeelt gedaagden om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eisers te voldoen de volledige schade, welke is ontstaan tengevolge van het voornoemde ongeval van 16 mei 2000, zowel in materiële als in immateriële zin, welke schade nader zal
worden opgemaakt bij staat en vereffend volgens de wet;
veroordeelt gedaagden in de kosten van het geding, deze voor zover aan de zijde van eisers gevallen tot op heden begroot op € 919,92, waaronder begrepen een bedrag van € 662,52 aan procureurssalaris;
verklaart dit vonnis voor wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. Bouwman en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dinsdag 21 mei 2002.