105051 / HA ZA 02-215 RECHTBANK BREDA
Sector Handelsrecht
9 april 2003 Meervoudige Kamer
VONNIS
in de zaak van:
de besloten vennootschap SOTEL B.V.,
gevestigd te Soest,
eiseres in conventie bij dagvaarding van 10 januari 2002,
verweerster in reconventie,
procureur: mr. N.A.M. Sinjorgo,
advocaat: mr. B.A. Boer,
tegen:
1. de coöperatie COOPERATIEVE RABOBANK BERGEN OP ZOOM U.A.,
gevestigd te Bergen op Zoom,
gedaagde in conventie,
procureur: mr. N. van Bruggen,
advocaat: mr. R.C. van Wamel,
2. de GEMEENTE BERGEN OP ZOOM,
gevestigd te Bergen op Zoom,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie
procureur: mr. J.B. Mus.
1. Het verloop van het geding.
Dit blijkt uit de volgende processtukken:
- de dagvaarding, met zes producties;
- het herstelexploot van 14 januari 2002;
- het extract uit het audiëntieblad van 5 februari 2002, waaruit blijkt dat de rolrechter heeft bepaald dat aan het exploot van dagvaarding een met nietigheid bedreigd vormgebrek kleeft en heeft gelast dat gedaagde sub 2 zal worden opgeroepen tegen de rolzitting van 19 februari 2002, een en ander met herstel van het gebrek;
- de brief van 15 februari 2002 van mr. Sinjorgo, waaruit blijkt dat aan het exploot van dagvaarding geen met nietigheid bedreigd vormgebrek kleeft, doch dat het exploot onvolledig was overgelegd;
- de conclusie van antwoord van Rabobank, met vijf producties;
- de conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie van de gemeente, met elf producties;
- de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie tevens houdende akte vermeerdering van eis, met elf producties, gericht tegen Rabobank;
- de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie tevens houdende akte vermeerdering van eis, met elf producties, gericht tegen de gemeente;
- de conclusie van dupliek tevens akte houdende bezwaar verandering/vermeerdering van eis van Rabobank, met twee producties;
- de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie van de gemeente;
- de akte houdende in het geding brengen productie in conventie tevens conclusie van dupliek in reconventie, met drie producties;
- het audiëntieblad van de terechtzitting van 14 januari 2003;
- de brief van 24 december 2002 van mr. Van Wamel, met drie producties;
- de brief van 13 januari 2003 van de procureur van Sotel, met één productie;
- de pleitnotities van mrs. Boer en Alt;
- de pleitnota van mr. Van Wamel;
- de pleitnota van mr. De Goeij.
Partijen worden ook aangeduid als Sotel, Rabobank en de gemeente.
2. Het geschil.
In conventie vordert Sotel, na vermeerdering van eis, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
jegens Rabobank:
primair:
Rabobank te veroordelen om ten aanzien van de percelen te Bergen op Zoom aan de St. Josephstraat 57 en de Wassenaarstraat 68, bestaande uit kantoren, kadastraal bekend gemeente Bergen op Zoom, sectie H, nummer 4238, groot 670 centiare, alsmede sectie H, nummers 2096, 2095, 1046,1045, groot 816 centiare medewerking te verlenen in dier voege dat, indien en voor zover die door de gemeente uit hoofde van deze procedure, dan wel uit anderen hoofde aan haar worden teruggeleverd die percelen, voor een bedrag van in totaal f. 3.100.000,00 te weten € 2.518.480,19 in onbezwaarde eigendom aan Sotel over te dragen, waarmee wordt bedoeld vrij van beslagen, beperkte rechten en, zo mogelijk, van enig aanwijzingsbesluit ter zake van een voorkeursrecht als bedoeld in de Wet Voorkeursrecht Gemeenten en wel binnen 5 werkdagen dat Rabobank daarvan weer de eigendom heeft verworven;
alles op straffe van een dwangsom van f. 2.000.000,00 ofwel € 907.560,43 boete per overtreding, althans een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren;
subsidiair:
voor recht te verklaren dat Rabobank toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de op 9 maart 1998 tussen haar en Sotel gesloten koopovereenkomst, en aldus ook onrechtmatig jegens Sotel heeft gehandeld om in onderlinge samenhang en afzonderlijk te beschouwen redenen, te weten:
- door in de tweede helft van 2000 af te spreken dat er voorlopig door de gemeente geen nieuw besluit op bezwaar naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank Breda d.d. 21 april 2000 behoefde te worden genomen,
- vervolgens met die gemeente in onderhandeling te treden omtrent aankoop en vervolgens op of omstreeks 5 juni 2001 een koopovereenkomst te sluiten
- alsmede door niet op te komen tegen het besluit van 31 mei 2001 en
- door een koopovereenkomst met de gemeente te sluiten en
- nadien mee te werken aan de feitelijke overdracht;
meer subsidiair: voorwaardelijk,
indien deze vordering niet reeds wordt belichaamd in de procedure 00-456, welke zich thans in staat van hoger beroep bevindt bij het Hof 's-Hertogenbosch, Rabobank te veroordelen tot betaling van de door Sotel geleden schade ad f. 2.000.000,00 ofwel € 907.560,43, alsmede verdere schade nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 september 1998 tot aan de dag der algehele voldoening, subsidiair vanaf 21 april 2000, dan wel vanaf een zodanige datum als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren, des dat de gemeente betaald hebbende Rabobank zal zijn bevrijd;
primair, subsidiair en meer subsidiair:
kosten rechtens;
jegens de gemeente:
primair:
de gemeente te veroordelen om de percelen te Bergen op Zoom aan de St. Josephstraat 57 en de Wassenaarstraat 68, bestaande uit kantoren, kadastraal bekend gemeente Bergen op Zoom, sectie H, nummer 4238, groot 670 centiare, alsmede sectie H, nummers 2096, 2095, 1046,1045, groot 816 centiare voor een bedrag van in totaal f. 3.100.000,00 te weten € 2.518.480,19 bij wijze van (gedeeltelijke) schadevergoeding in natura aan Sotel in onbezwaarde eigendom over te dragen, waarmee wordt bedoeld vrij van beslagen, beperkte rechten en, zo mogelijk, van enig aanwijzingsbesluit ter zake van een voorkeursrecht als bedoeld in de Wet Voorkeursrecht Gemeenten en de gemeente bovendien te verbieden om nadat zij het huidige voorkeursrecht op de percelen heeft doorgehaald voorafgaand aan die levering andermaal een voorkeursrecht daarop te vestigen;
subsidiair:
de gemeente te veroordelen om het huidige voorkeursrecht op de genoemde percelen door te halen en vervolgens de percelen te Bergen op Zoom aan de St. Josephstraat 57 en de Wassenaarstraat 68, bestaande uit kantoren, kadastraal bekend gemeente Bergen op Zoom, sectie H, nummer 4238, groot 670 centiare, alsmede sectie H, nummers 2096, 2095, 1046,1045, groot 816 centiare voor een bedrag van in totaal f. 3.100.000,00 te weten € 2.518.480,19 in onbezwaarde eigendom terug te leveren, waarmee wordt bedoeld vrij van beslagen, beperkte rechten en van enig aanwijzingsbesluit ter zake van een voorkeursrecht als bedoeld in de Wet Voorkeursrecht Gemeenten aan Rabobank, met de verplichting Rabobank in staat te stellen onmiddellijk onbezwaard in evenbedoelde zin te kunnen doorleveren en de gemeente bovendien te verbieden om nadat zij het huidige voorkeursrecht op de percelen heeft doorgehaald voorafgaand aan die levering andermaal een voorkeursrecht daarop te vestigen;
primair en subsidiair:
alles op straffe van een dwangsom van f. 2.000.000,00 ofwel € 907.560,43 boete per overtreding, althans een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren,
alsmede de gemeente te veroordelen tot betaling van overige schade geleden op grond van de door de gemeente gepleegde onrechtmatige daden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 september 1998 tot aan de dag der algehele voldoening, subsidiair vanaf 21 april 2000, dan wel vanaf een zodanige datum als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren, alles des dat de gemeente betaald hebbende Rabobank zal zijn bevrijd;
meer subsidiair:
de gemeente te veroordelen tot betaling van de door Sotel geleden schade ad f. 2.000.000,00 ofwel € 907.560,43, alsmede verdere schade nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 september 1998 tot aan de dag der algehele voldoening, subsidiair vanaf 21 april 2000, dan wel vanaf een zodanige datum als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren, alles des dat de gemeente betaald hebbende Rabobank zal zijn bevrijd;
primair, subsidiair en meer subsidiair:
kosten rechtens.
In reconventie vordert de gemeente, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Sotel te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de gemeente te betalen een bedrag van € 232.676,00, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 2 april 2002 tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van Sotel in de kosten van de procedure.
Partijen weerspreken elkaars vordering.
3. De beoordeling.
In conventie en in reconventie:
3.1 De vorderingen in conventie en reconventie worden vanwege hun nauwe samenhang gezamenlijk behandeld.
3.2 Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende weersproken en/of op grond van de onbestreden inhoud van overgelegde producties het volgende vast:
a. Rabobank heeft op 9 maart 1998 aan Sotel verkocht onroerende zaken gelegen aan de St. Josephstraat 57 en de Wassenaarstraat 68 te Bergen op Zoom (hierna: de onroerende zaken). De koopprijs bedroeg f. 3.100.000,00. De koopovereenkomst is vastgelegd in een akte van 11 mei 1998 (prod. 1 bij dagvaarding). De koopakte is op 24 september 1998 ingeschreven in de openbare registers.
b. Op 8 september 1998 hebben burgemeester en wethouders van de gemeente ingevolge artikel 8a van de Wet Voorkeursrecht Gemeenten (Wvg) besloten de raad voor te stellen op basis van artikel 8 Wvg een aantal percelen in het zogeheten Paradegebied in het centrum van Bergen op Zoom aan te wijzen als gronden waarop de artikelen 10 tot en met 24, 26 en 27 van de Wvg van toepassing zijn. Het besluit van burgemeester en wethouders is op 10 september 1998 gepubliceerd in de Staatscourant en ingeschreven in de openbare registers. Op 11 september 1998 is het in werking getreden.
c. Bij besluit van 29 oktober 1998 heeft de raad van gemeente (hierna: de raad) conform het voorstel van burgemeester en wethouders besloten.
d. Als gevolg van de vestiging van het voorkeursrecht op de onroerende zaken was Rabobank niet meer in staat de - ten tijde van de vestiging van het voorkeursrecht nog niet geleverde - onroerende zaken aan Sotel te leveren.
e. Rabobank heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van de raad van 29 oktober 1998. Op 28 januari 1999 heeft de raad de bezwaren van Rabobank ongegrond verklaard.
f. Op 15 maart 1999 heeft Rabobank bij de sector bestuursrecht van de rechtbank te Breda beroep ingesteld tegen het besluit van de raad van 28 januari 1999.
g. De sector bestuursrecht van de rechtbank te Breda heeft op 21 april 2000 uitspraak gedaan (productie 2 bij dagvaarding). De rechtbank overwoog dat het bestaande gebruik van de percelen in de toegedachte bestemming paste, zodat de raad ten onrechte had geoordeeld dat aan de toepassingsvoorwaarde van artikel 8 Wvg was voldaan. Daarbij heeft de rechtbank opgemerkt dat bij de beantwoording van de vraag of de toegedachte bestemming afwijkt van het bestaande gebruik, bepalend is de bij het aanwijzingsbesluit behorende kaart met de daarop aangegeven toegedachte bestemming. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd wegens strijd met artikel 8 Wvg (productie 2 bij dagvaarding). Daarbij heeft de rechtbank de raad opgedragen een nieuw besluit op het bezwaarschrift te nemen, met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank.
h. Op 31 mei 2001 heeft de raad van de gemeente een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. Daarbij heeft de raad de bezwaren van Rabobank wederom ongegrond verklaard. Tegen die beslissing is geen beroep ingesteld. De beslissing is inmiddels onherroepelijk.
3.3 Sotel grondt haar vordering jegens Rabobank op onrechtmatige daad. Sotel verwijt Rabobank dat zij heeft nagelaten de gemeente te dwingen een nieuw besluit op het bezwaarschrift te nemen, met inachtneming van de uitspraak van 21 april 2000 van de sector bestuursrecht van de rechtbank, alsmede dat zij niet in beroep is gegaan tegen het heroverwegingsbesluit van de raad van 31 mei 2001. Sotel stelt dat Rabobank en de gemeente op onrechtmatige wijze hebben samengespannen tegen Sotel, met het doel blijvend de naleving van de koopovereenkomst tussen Rabobank en Sotel onmogelijk te maken.
3.4 De rechtbank acht het door Rabobank gemaakte bezwaar tegen de door Sotel bij conclusie van repliek doorgevoerde wijziging van eis ongegrond. Sotel heeft in een procedure in beginsel het recht de oorspronkelijke eis te wijzigen. Nu dat bij conclusie van repliek is geschied bestaat er geen reden om die wijziging niet toelaatbaar te achten. Rabobank heeft voldoende gelegenheid gehad om zich tegen te gewijzigde eis te verweren.
3.5 Rabobank voert als primair verweer dat Sotel door het aanhangig maken van deze procedure tegen Rabobank handelt in strijd met een goede procesorde. Rabobank stelt dat de verwijten die Sotel haar in deze procedure maakt dezelfde zijn als die waarover de rechtbank reeds heeft beslist in de tussen Sotel en Rabobank voor deze rechtbank gevoerde procedure met zaaknummer 81691 / HA ZA 00-456.
3.6 In de procedure met zaaknummer 81691 / HA ZA 00-456 vorderde Sotel - samengevat - veroordeling van Rabobank tot nakoming van de koopovereenkomst door levering, primair van juridische en subsidiair van economische eigendom en vorderde zij, meer subsidiair, ontbinding met schadevergoeding. In die procedure heeft de rechtbank op 3 april 2001 een tussenvonnis gewezen en op 8 januari 2002 het eindvonnis (producties 1 en 2 bij conclusie van antwoord van Rabobank). Bij eindvonnis heeft de rechtbank de vorderingen van Sotel afgewezen. Sotel is van genoemde vonnissen in hoger beroep gekomen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Ter zitting van het gerechtshof van 27 augustus 2002 heeft Sotel de memorie van grieven genomen (productie bij brief van 13 januari 2003 van de procureur van Sotel).
3.7 Naar het oordeel van de rechtbank heeft Sotel in deze procedure geen relevante feiten gesteld die zij niet tevens heeft gesteld - of heeft kunnen stellen - in de procedure die bij de rechtbank aanhangig was onder zaaknummer 81691 / HA ZA 00-456 en die thans, in hoger beroep, nog aanhangig is bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verwijten die Sotel maakt aan Rabobank zijn inderdaad, zoals Rabobank stelt, dezelfde. Slechts de juridische kwalificatie is - ten dele - een andere. In de als eerste aanhangig gemaakte procedure beroept Sotel zich op de tussen partijen gesloten overeenkomst en stelt zij dat sprake is van wanprestatie door Rabobank, terwijl zij in deze procedure de handelwijze van Rabobank jegens haar als onrechtmatige daad aanmerkt.
3.8 Tijdens het pleidooi heeft (de advocaat van) Sotel desgevraagd niet kunnen uitleggen waarom Rabobank mede is betrokken in deze procedure, terwijl de in deze procedure tegen Rabobank ingestelde vorderingen tevens - voor zover nodig door middel van een wijziging van eis - konden worden ingesteld in de reeds aanhangige procedure.
3.9 Evident is dat het voor Rabobank zeer nadelig is dat zij gelijktijdig verweer in twee separate procedures in twee instanties dient te voeren. Onder de gegeven omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de procedurele handelwijze van Sotel in strijd is met een goede procesorde. Het primaire verweer van Rabobank slaagt derhalve. Sotel zal in deze procedure niet ontvankelijk worden verklaard in haar vordering tegen Rabobank. Als de in het ongelijk gestelde partij zal Sotel - bij eindvonnis - worden veroordeeld in de aan de zijde van Rabobank gevallen kosten van het geding.
3.10 Sotel grondt ook haar vordering tegen de gemeente op onrechtmatige daad. Sotel stelt dat de gemeente onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door een foutief aanwijzingsbesluit in stand te laten en zo te beletten dat Rabobank de onroerende zaken aan Sotel kon leveren. Sotel stelt dat de gemeente jegens haar geen beroep toekomt op formele rechtskracht, nu voor Sotel ten aanzien van de relevante bestuursrechtelijke besluiten geen met voldoende waarborgen omklede administratieve rechtsgang heeft opengestaan, omdat Sotel (als koper) niet als "belanghebbende" kon worden aangemerkt.
3.11 De gemeente heeft erkend dat Sotel in bestuursrechtelijke zin niet als belanghebbende bij het aanwijzingsbesluit voorkeursrecht kon worden aangemerkt (pleitnotities mr. De Goeij, pagina 3). Dat Sotel geen belanghebbende in de relevante zin was vloeit voort uit de jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS 24 maart 2000, AB 2000/228).
3.12 De consequentie van het feit dat Sotel geen bestuursrechtelijke rechtsmiddelen heeft kunnen aanwenden tegen de vestiging en handhaving van het voorkeursrecht door de gemeente is, dat de gemeente aan Sotel de formele rechtskracht niet kan tegenwerpen. Formele rechtskracht bestaat alleen ten opzichte van degenen die tegen het betrokken besluit bij de bestuursrechter hadden kunnen opkomen. Een derde die (rechtens) tegen een besluit niet bij de bestuursrechter heeft kunnen opkomen, dient in een civiele procedure, ter toetsing door de burgerlijke rechter, te kunnen voorleggen de stelling dat het nemen en handhaven van dit besluit jegens hem onrechtmatig is. De ratio van de leer van de formele rechtskracht staat daaraan niet in de weg. Uiteraard is de rechtszekerheid gediend met handhaving van de voor het bestuursrecht kenmerkende korte bezwaar- en beroepstermijnen, maar het belang van individuele rechtsbescherming, die jegens Sotel niet kon worden geboden door de bestuursrechter, weegt zwaarder. Aan de wettelijke rechtsmachtverdeling tussen bestuursrechter en burgerlijke rechter wordt geen afbreuk gedaan. Sotel had immers geen keuze tussen bestuursrechter en burgerlijke rechter. Sotel kon bij gebreke van toegang tot de bestuursrechter het handelen van de gemeente slechts door de burgerlijke rechter doen toetsen. De rechtbank wijst er in dit verband nog op dat ook ten aanzien van "belanghebbenden" uitzonderingen op de formele rechtskracht worden aanvaard, zoals in de situatie dat het de belanghebbende niet kan worden aangerekend dat hij de bestuursrechtelijke procedure niet (tijdig) heeft gevolgd.
3.13 Sotel stelt, met een beroep op de uitspraak van 21 april 2000 van de sector bestuursrecht van de rechtbank te Breda (productie 2 bij dagvaarding), dat met betrekking tot het aanwijzingsbesluit voorkeursrecht niet aan de toepassingsvoorwaarde van artikel 8 Wvg was voldaan, zodat er in 1998 geen juridische basis bestond voor de blokkering door de gemeente van de levering van de onroerende zaken door Rabobank aan Sotel.
3.14 De gemeente stelt op pagina 3 van de pleitnotities van mr. De Goeij:
"Het aanwijzingsbesluit is vanaf 10 september 1998 gevestigd en geldig geweest. Bij de heroverweging van het primaire besluit dient het bestuursorgaan de relevante feiten en omstandigheden die zijn voorgevallen ná het primaire besluit te betrekken. In het onderhavige geval gaf de heroverweging de gemeenteraad geen aanleiding om het primaire besluit te herroepen, vervangen of wijzigen. In de heroverwegingsbeslissing van 31 mei 2001 heeft de gemeente de aanwijzingsbeslissing van 29 oktober 1998 in stand gelaten, met verbetering van de van dat besluit deel uitmakende kaart en de motivering."
3.15 De heroverwegingsbeslissing van de raad van 31 mei 2001 vermeldt (productie 3 bij dagvaarding; pagina 4):
"Bij het besluit tot toepassing van het voorkeursrecht behoort een kaart waarop de betrokken gronden en de daaraan toegedachte bestemming zijn aangeduid. Het Besluit voorkeursrecht gemeenten stelt nauwkeurige eisen aan de kaart. De bij het besluit van 29 oktober 1998 tot vestiging van het voorkeursrecht behorende kaart is ingericht volgens de eisen die de wet en het besluit daar aan stellen. Uit de legenda valt op te maken dat de eigendommen waarop het voorkeursrecht rust zijn bestemd voor "wonen, werken en voorzieningen, waaronder groen- en verkeersvoorzieningen, alle niet agrarisch en alle nader uit te werken". De rechtbank is van oordeel dat deze op de kaart ten onrechte de bestemming toekomstige bestemming "winkels" of "detailhandel" ontbreekt. In verband daarmee hebben wij de kaart op dat punt aangepast. Tevens hebben wij, voor zover mogelijk, op perceelsniveau de toekomstige bestemming aangegeven. Wij wijzen er in dit verband op dat bij de toepassing van de Wvg in 1998 er nog geen (ontwerp) bestemmingsplan was en dat van de toekomstige bestemming nog slechts een globaal beeld bestond."
3.16 De gemeente heeft niet voldoende gemotiveerd betwist de stelling van Sotel dat ten tijde van het nemen van het aanwijzingsbesluit ex artikel 8 Wvg niet aan de toepassingsvoorwaarden was voldaan. Ten tijde van de vestiging van het voorkeursrecht bestond kennelijk slechts een globaal beeld van de toekomstige bestemming, zodanig globaal zelfs dat daaruit niet kon worden afgeleid dat de toegedachte bestemming afweek van het bestaande gebruik. Uit de uitspraak van 21 april 2000 van de sector bestuursrecht van de rechtbank te Breda blijkt immers dat ook het Masterplan "De Parade" in te algemene bewoordingen was gesteld om op perceelsniveau vast te kunnen stellen dat de toegedachte bestemming daadwerkelijk afweek van het bestaande gebruik. Dat ten tijde van de nieuwe beslissing op bezwaar in mei 2001 wellicht inmiddels een concreter beeld van de toegedachte bestemming bestond doet niet af aan het feit dat in 1998, ten tijde van de registratie van de koopakte door Sotel, niet was voldaan aan de toepassingsvoorwaarden van artikel 8 Wvg.
3.17 De gemeente wist dat tussen Sotel en Rabobank vóór de vestiging van het voorkeursrecht een koopovereenkomst met betrekking tot de onroerende zaken was gesloten en tevens dat de daarvan opgemaakte koopakte op 24 september 1998 is ingeschreven in de openbare registers. Door het aanwijzingsbesluit te nemen en te handhaven terwijl niet aan de toepassingsvoorwaarden van artikel 8 Wvg was voldaan, in de wetenschap dat daardoor levering van de onroerende zaken door Rabobank aan Sotel onmogelijk werd gemaakt, handelde de gemeente onrechtmatig jegens Sotel. De gemeente stelt terecht dat Sotel alle problemen had kunnen voorkomen door de koopakte eerder - vóór de vestiging van het voorkeursrecht - te doen inschrijven in de openbare registers. Dat doet echter niet af aan het feit dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld jegens Sotel. Het niet eerder doen inschrijven van de koopakte in de openbare registers was - achteraf bezien - onverstandig van Sotel, maar levert geen eigen schuld op van Sotel aan de schade die is veroorzaakt door de onrechtmatige daad van de gemeente. De gemeente is verplicht de als gevolg van haar onrechtmatige daad door Sotel geleden schade te vergoeden.
3.18 De rechtbank zal de primaire en subsidiaire vordering van Sotel afwijzen. Sotel heeft haar belang bij schadevergoeding in andere vorm dan door betaling van een geldsom onvoldoende gemotiveerd gesteld. Het belang van Sotel bij de onroerende zaken was volgens haar stellingen immers met name gelegen in het financiële voordeel dat zij daarmee meende te kunnen behalen, ofwel door die onroerende zaken tegen een aanzienlijk hogere prijs te verkopen dan de prijs die zij met Rabobank was overeengekomen, ofwel door projectontwikkelingsactiviteiten. Veroordeling van de gemeente tot schadevergoeding in geld is onder de gegeven omstandigheden het meest passend.
3.19 Nu het processuele debat tussen partijen zich met name heeft toegespitst op de aansprakelijkheidsvraag zal de rechtbank de zaak naar de rol verwijzen voor een conclusie na tussenvonnis waarin Sotel de schade die zij stelt te hebben geleden door de onrechtmatige daad van de gemeente nader zal kunnen onderbouwen en motiveren. De gemeente zal daarop bij antwoord conclusie na tussenvonnis kunnen reageren.
3.20 De reconventionele vordering van de gemeente zal worden afgewezen. Die vordering is gebaseerd op de stelling dat Sotel onrechtmatig jegens de gemeente heeft gehandeld door conservatoire beslagen op de onroerende zaken te leggen, waardoor de gemeente schade heeft gelden. Indien de gemeente echter niet onrechtmatig zou hebben gehandeld jegens Sotel zou Rabobank de onroerende zaken aan Sotel hebben kunnen leveren en zou Sotel geen reden hebben gehad om beslag te leggen op de door haar van Rabobank gekochte onroerende zaken. Eventueel door de gemeente geleden schade vloeit derhalve voort uit haar eigen onrechtmatig handelen. Als de in reconventie in het ongelijk gestelde partij zal de gemeente - bij eindvonnis - worden veroordeeld in de aan de zijde van Sotel gevallen kosten van het geding in reconventie.
3.21 De rechtbank zal de mogelijkheid van tussentijds hoger beroep tegen dit vonnis openstellen en iedere verdere beslissing aanhouden.
De beslissing.
De rechtbank:
in conventie en in reconventie:
verwijst de zaak naar de rolzitting van woensdag 7 mei 2003 voor conclusie na tussenvonnis aan de zijde van Sotel;
bepaalt dat van dit vonnis direct hoger beroep kan worden ingesteld;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. Van Andel, Bouwman en De Bruijn en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 9 april 2003.