ECLI:NL:RBBRE:2003:AF8763

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
17 april 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/1277 AOW
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • L.E.C. van Rijckevorsel-Besier
  • M.I. Lammertsma-van der Heij
  • M.H.P. Beukelman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de kostgangerrelatie in het kader van de Algemene Ouderdomswet

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 17 april 2003 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een 65-jarige man, en de Sociale Verzekeringsbank over de toekenning van een pensioen op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Eiser had bezwaar gemaakt tegen de toekenning van een gehuwdenpensioen, omdat hij zich beschouwde als kostganger en niet als partner van zijn huisgenoot, mevrouw [huisgenoot]. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de situatie van eiser en mevrouw [huisgenoot] zorgvuldig onderzocht. Eiser woont sinds 1962 bij het gezin van zijn collega, en na de scheiding van zijn collega en mevrouw [huisgenoot] in 1979 is hij bij haar blijven wonen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen sprake is van wederzijdse zorg tussen eiser en mevrouw [huisgenoot], en dat eiser zijn eigen leven leidt zonder bij te dragen aan de huishouding. Eiser betaalt een vast bedrag per week voor kost en inwoning, maar de rechtbank oordeelt dat dit geen indicatie is voor een gezamenlijke huishouding. De rechtbank concludeert dat eiser als ongehuwd moet worden beschouwd in de zin van de AOW, en vernietigt het bestreden besluit van de Sociale Verzekeringsbank. Eiser heeft recht op een ongehuwdenpensioen met terugwerkende kracht en de rechtbank veroordeelt de verweerder tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht. De uitspraak benadrukt het belang van de feitelijke situatie en de wijze waarop partijen zich naar buiten toe presenteren.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE
Sector Bestuursrecht
Meervoudige Kamer
Reg.nr.: AWB 02/1277 AOW
UITSPRAAK
in het geschil tussen:
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde: mw. mr. E.J. Scholten, bureau rechtshulp te Zwolle
en
de Sociale Verzekeringsbank, (vestiging Deventer), verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder d.d. 18 oktober 2002.
2. Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 21 juni 2002 heeft verweerder op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) aan eiser met ingang van augustus 2002 het pensioen voor een gehuwde toegekend.
Tegen dit besluit heeft eiser op 9 juli 2002 een bezwaarschrift ingediend, omdat hij zich als kostganger en niet als partner van mevrouw [huisgenoot] beschouwt, bij wie hij inwoont.
Op 8 oktober 2002 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Bij het bestreden besluit is het bezwaarschrift ongegrond verklaard.
Op 27 november 2002 is door eisers gemachtigde tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 19 december 2002 een verweerschrift ingezonden.
Het beroep is op 17 april 2003 ter zitting behandeld.
Eiser is verschenen bijgestaan door mw. mr. E.J. Scholten, voornoemd.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door de heer A. van der Weerd.
Ter zitting is opgeroepen en verschenen mw. [huisgenoot].
3. Motivering
Partijen zijn verdeeld over de vraag of eiser als kostganger van mw. [huisgenoot] moet worden beschouwd, of als iemand die met haar een gezamenlijke huishouding voert.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden, ontleend aan de stukken en het verhandelde ter terechtzitting, waarvan het proces-verbaal aan deze uitspraak is gehecht.
Eiser, geboren 13 augustus 1937, is enigszins hulpbehoevend. Hij heeft nimmer volledig voor zichzelf gezorgd of kunnen zorgen. Rond 1962 is hij gaan wonen bij het gezin van zijn collega, bestaande uit de heer [collega], zijn echtgenote mw. [huisgenoot] en hun (kleine) kinderen. In 1972 is eiser met het hele gezin meeverhuisd naar het huidige adres. In 1979 is de heer [collega] vertrokken en zijn hij en mw. [huisgenoot] van echt gescheiden. In 1990 is het laatste kind de deur uitgegaan. De verhouding tussen eiser en mw. [huisgenoot] is immer onveranderd gebleven. Mw. [huisgenoot] bood en biedt kost en inwoning met enig huiselijk verkeer, waaronder eiser verstaat, dat ze samen eten en wel eens samen koffie drinken. Ook wordt wel eens samen televisie gekeken, maar eiser heeft ook een eigen TV-toestel op zijn kamer. Eiser komt niet in de keuken, zet nooit thee of koffie, en biedt in geen enkel opzicht de helpende hand in huis of tuin. Hij gaat graag alleen de natuur in. Mw. [huisgenoot] doet voor beiden de hele huishouding, alsmede de boodschappen per fiets of bromfiets. Zij let ook op, dat eiser zijn medicijnen neemt.
Mw. [huisgenoot] heeft geen rijbewijs. Zij rijdt ook nooit mee met eiser in diens auto. Als zij hulp of autovervoer nodig heeft, helpen de (schoon)kinderen haar.
Eiser betaalt van meet af aan een vast bedrag per week voor de kost en inwoning. Hij betaalt contant, omdat hij geen verstand van bankzaken zoals automatische overschrijvingen heeft. Hij haalt eenmaal per maand zijn geld van de bank en bewaart dat in een potje. Toen hij lang werd opgenomen in het ziekenhuis, is mw. [huisgenoot] gemachtigd (geweest) om het geld van zijn bank te kunnen halen. Zij maakt thans geen gebruik meer van de machtiging. De financiën zijn strikt gescheiden. Eiser betaalt geen extraatjes voor gemeenschappelijk gebruik. Alle woon- en huishoudelijke kosten, de woninginrichting, de telefoon, en het abonnement van de kabel worden door mw. [huisgenoot] betaald. Eiser heeft een krant, die soms door mw. [huisgenoot] maar ook door de buurman wordt meegelezen.
Eiser en mw. [huisgenoot] hebben op 20 maart 1997 op aanraden van de sociale dienst een kostgangercontract opgesteld. Daarin is een weekbedrag van f 175,- opgenomen. Dat bedrag is sedertdien enkele malen verhoogd en bedraagt thans € 100,-. Omdat contant wordt betaald zijn er geen betalingsbewijzen.
Voor de huursubsidiewet is eiser als onderhuurder en niet als medebewoner aangemerkt. Er wordt daarom geen huursubsidie verstrekt. Mw. [huisgenoot] wordt voor haar bijstandsuitkering beschouwd als een ongehuwde en het kostgeld wordt deels verrekend. Eiser heeft noch in het verleden voor de WAO noch voor de AOW geopteerd voor een toeslag, omdat hij zich als ongehuwd beschouwt.
De rechtbank is op grond van voornoemde feiten en omstandigheden van oordeel, dat hier van een kostgangerrelatie moet worden gesproken en dat eiser als ongehuwd in de zin van de AOW dient te worden beschouwd.
De rechtbank laat hierbij met name zwaar wegen, dat ondanks doorvragen ter zitting bij eiser en mw. [huisgenoot], op geen enkele wijze van wederzijdse zorg is gebleken. Er is uitsluitend zorg van mw. [huisgenoot] richting eiser en niet omgekeerd. Het soms meelezen van eisers krant is te gering om van wederzijdse zorg te spreken.
Eiser betaalt een kostgeld van € 100 per week (omgerekend: f 954,- per maand). In tegenstelling tot verweerder acht de rechtbank dit een reële vergoeding voor hetgeen wordt geboden. Hierbij dient te worden bedacht, dat het hier gaat om een huishouden rond bijstandsniveau. Gelet op de huur van € 257,- per maand is ook geen sprake van een riante huisvesting. De rechtbank heeft in de jurisprudentie geen aanknopingspunten kunnen vinden voor verweerders standpunt, dat het bedrag dat eiser betaalt te laag is om commercieel te zijn. In uitspraken waarin het kostgeld niet commercieel werd geacht ging het om een vergoeding van slechts een paar honderd gulden per maand. Desgevraagd heeft verweerder geen vindplaats kunnen noemen van de door hem ter zitting te berde gebrachte uitspraak waarin f 1000,- per maand als een niet commerciële vergoeding zou zijn aangemerkt. Een winstoogmerk acht de rechtbank overigens geen vereiste voor een kostgangerrelatie, wel een reële vergoeding.
De rechtbank heeft geen twijfels over het daadwerkelijk betaald worden van de vergoeding. Het ontbreken van betalingsbewijzen acht zij daarom in dit geval geen belemmering om een commerciële relatie aan te nemen. Overigens zij hierbij opgemerkt, dat eiser er goed aan doet voortaan via de bank te betalen, zodat hij over schriftelijke betalingsbewijzen beschikt.
Tenslotte acht de rechtbank het van belang, dat mw. [huisgenoot] en eiser door andere overheidsinstanties zoals de huursubsidie-uitvoerder en de sociale dienst niet zijn aangemerkt als een gezamenlijke huishouding voerend. Eiser en mw. [huisgenoot] hebben zich consequent naar alle instanties toe als niet samenwonend gepresenteerd en dit is ook door die instanties onderzocht en geaccepteerd.
Het bestreden besluit, waarin eiser als gehuwd is aangemerkt en het daarbij behorende lagere gehuwden-pensioen is gehandhaafd, is gelet op het bovenstaande onjuist en dient daarom te worden vernietigd. Het beroep is gegrond. Verweerder zal eiser in een nieuw besluit op bezwaar alsnog een ongehuwdenpensioen moeten toekennen met ingang van 1 augustus 2002. Eiser zal dientengevolge een door verweerder te berekenen nabetaling ontvangen. Daarbij vertrouwt de rechtbank erop, dat overeenkomstig het in het beroepschrift gedane verzoek van eiser verweerder de wettelijke rente zal vergoeden.
De rechtbank zal verweerder tevens veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken, tot op heden begroot op € 644,-.
Tevens komt het griffierecht voor vergoeding in aanmerking.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
veroordeelt verweerder in de proceskosten, tot op heden begroot op € 644,-, te betalen door verweerder aan eiser.
gelast dat verweerder aan eiser het door hem gestorte griffierecht ad € 29,- vergoedt;
Gewezen door mw. mr. L.E.C. van Rijckevorsel-Besier, voorzitter, mw. mr. M.I. Lammertsma-van der Heij en mw. mr. M.H.P. Beukelman, rechters en in het openbaar uitgesproken op 17 april 2003 in tegenwoordigheid van mw. Y. van der Zaan-van Arnhem als griffier.
Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
afschrift verzonden op