ECLI:NL:RBBRE:2003:AN9922
Rechtbank Breda
- Eerste aanleg - meervoudig
- M. Alferink
- J. Peters
- R. Peeters
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak in belastingfraudezaak tegen verdachte met betrekking tot onjuist ingediende aangiften inkomstenbelasting
In de zaak met parketnummer 3499-01 heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Breda op 11 december 2003 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van belastingfraude. De rechtbank heeft de gedingstukken bekeken en de zaak onderzocht tijdens de terechtzitting, waar de vordering van de officier van justitie en het verweer van de verdachte en zijn raadsman aan de orde kwamen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen duidelijke informatie is verkregen over de wijze waarop de Belgische justitie en belastingdienst de microfiches hebben verkregen die in deze zaak relevant zijn. Een brief van de procureur-generaal in België gaf aan dat er geen verdere duidelijkheid kon worden verschaft. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van de officier van justitie beoordeeld en geconcludeerd dat er geen belemmeringen waren voor de vordering van de officier.
De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat de verdachte niet bewezen kon worden wat hem ten laste was gelegd en heeft hem vrijgesproken. De rechtbank heeft daarbij opgemerkt dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om van de zaak kennis te nemen. De verdediging had aangevoerd dat het bewijs dat door de Belgische autoriteiten was verkregen onrechtmatig was, maar de rechtbank oordeelde dat er geen sterke aanwijzingen waren dat de Belgische autoriteiten de verdragsnormen hadden geschonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gegevens uit België rechtsgeldig waren verkregen en dat de Nederlandse rechter niet verplicht was om de rechtmatigheid van die gegevens te onderzoeken.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen voor belastingfraude, omdat de bewijsstukken die door de Belgische autoriteiten waren aangeleverd, niet konden worden gebruikt. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, omdat er geen overtuigend bewijs was dat hij opzettelijk onjuiste aangiften had gedaan voor de inkomstenbelasting over de jaren 1996, 1997 en 1998.