ECLI:NL:RBBRE:2003:AN9922

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
11 december 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
3499-01
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Alferink
  • J. Peters
  • R. Peeters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in belastingfraudezaak tegen verdachte met betrekking tot onjuist ingediende aangiften inkomstenbelasting

In de zaak met parketnummer 3499-01 heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Breda op 11 december 2003 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van belastingfraude. De rechtbank heeft de gedingstukken bekeken en de zaak onderzocht tijdens de terechtzitting, waar de vordering van de officier van justitie en het verweer van de verdachte en zijn raadsman aan de orde kwamen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen duidelijke informatie is verkregen over de wijze waarop de Belgische justitie en belastingdienst de microfiches hebben verkregen die in deze zaak relevant zijn. Een brief van de procureur-generaal in België gaf aan dat er geen verdere duidelijkheid kon worden verschaft. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van de officier van justitie beoordeeld en geconcludeerd dat er geen belemmeringen waren voor de vordering van de officier.

De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat de verdachte niet bewezen kon worden wat hem ten laste was gelegd en heeft hem vrijgesproken. De rechtbank heeft daarbij opgemerkt dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om van de zaak kennis te nemen. De verdediging had aangevoerd dat het bewijs dat door de Belgische autoriteiten was verkregen onrechtmatig was, maar de rechtbank oordeelde dat er geen sterke aanwijzingen waren dat de Belgische autoriteiten de verdragsnormen hadden geschonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gegevens uit België rechtsgeldig waren verkregen en dat de Nederlandse rechter niet verplicht was om de rechtmatigheid van die gegevens te onderzoeken.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen voor belastingfraude, omdat de bewijsstukken die door de Belgische autoriteiten waren aangeleverd, niet konden worden gebruikt. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, omdat er geen overtuigend bewijs was dat hij opzettelijk onjuiste aangiften had gedaan voor de inkomstenbelasting over de jaren 1996, 1997 en 1998.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Parketnummer: 3499-01
1 Partijen. Onderzoek van de zaak.
In de zaak onder voormeld parketnummer van de officier van justitie in het arrondissement Breda tegen:
[verdachte],
geboren op [datum en plaats],
wonende te [adres],
heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank het volgende vonnis gewezen.
De rechtbank heeft de gedingstukken gezien en de zaak onderzocht ter terechtzitting. Zij heeft de vordering van de officier van justitie gehoord en het verweer dat naar voren is gebracht door de verdachte en de raadsman.
2 De tenlastelegging.
De verdachte staat terecht, terzake dat
hij, in of omstreeks de periode van 1 april 1997 tot en met 30 april 1999 te
Tilburg en/of Eindhoven, althans in Nederland, (telkens) opzettelijk, (een)
bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet
inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de inkomstenbelasting
over de/het ja(a)r(en) 1996 en/of 1997 en/of 1998, onjuist en/of onvolledig
heeft gedaan, immers heeft verdachte (telkens) opzettelijk, althans niet
opzettelijk, op dat/die bij de Inspecteur der belastingen te Eindhoven,
althans bij de belastingdienst ingeleverde aangiftebiljet(ten) over de/het
ja(a)r(en) 1996 en/of 1997 en/of 1998, (telkens) een te laag belastbaar
inkomen opgegeven, terwijl daarvan (telkens) het gevolg zou kunnen zijn dat te
weinig belasting zou kunnen worden geheven en/of terwijl dat/die feit(en) er
(telkens) toe strekt/strekken dat te weinig belasting wordt geheven.
3 De geldigheid van de dagvaarding.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
Hieromtrent merkt de rechtbank nog op dat zij de dagvaarding zo leest, dat hetgeen verdachte is tenlastegelegd uitsluitend ziet op het verzwijgen van (rente-)inkomsten uit Luxemburg en niet op (rente-)inkomsten van enige andere rekening, waaronder een eventuele rekening bij de bank E.D.F. Man International Ltd. te Londen. Blijkens het dossier heeft het justitieonderzoek zich gericht op (rente-)inkomsten van de Kredietbank Luxembourg te Luxemburg (hierna KB Lux).
De rechtbank is van oordeel dat dit ook voor verdachte duidelijk moet zijn geweest.
4 De bevoegdheid van de rechtbank.
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5 De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Door de verdediging is aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering.
Hiertoe is gesteld, kort samengevat, dat het door justitie verkregen bewijsmateriaal uit België als onrechtmatig moet worden beschouwd, hetgeen niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie met zich brengt.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Vastgesteld kan worden dat door de bevoegde Belgische autoriteiten een spontane gegevensuitwisseling heeft plaatsgevonden aan de FIOD-ECD te Haarlem overeenkomstig de Richtlijn van 19 december 1977 betreffende de wederzijdse bijstand van de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten op het gebied van de directe belastingen (Richtlijn 77/799/EEG). In casu is derhalve sprake van een rechtsgeldige overdracht van documenten.
Met de uit België afkomstige gegevens heeft het opsporingsonderzoek in Nederland een aanvang genomen.
De uit België afkomstige gegevens bestaan uit kopieën van microfiches waarop gegevens voorkomen van Nederlanders die een rekening zouden hebben bij de KB Lux.
De Nederlandse rechter is in beginsel niet gehouden de rechtmatigheid van de verkrijging van die gegevens door de buitenlandse autoriteiten te onderzoeken. Er mag op vertrouwd worden dat een verdragsstaat zijn opsporingsbevoegdheden in overeenstemming met de verdedigingsrechten van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens zal uitoefenen. Dit is slechts anders indien er sterke aanwijzingen zijn dat die verdragsnormen zijn geschonden en wel zodanig dat door een mogelijk gebrek in de rechtmatigheid van het opsporingsonderzoek verdachte is geschaad in een belang dat de geschonden norm beoogt te beschermen.
De rechtbank is van oordeel dat niet uit te sluiten is dat een dergelijke schending zich hier voordoet. Gelet hierop zal de rechtbank zelf de rechtmatigheid van die gegevens moeten beoordelen.
Onder de voorhanden zijnde stukken bevindt zich namelijk een verslag van het Vast Comité van Toezicht te Brussel d.d. 27 juli 1999 betreffende een toezichtonderzoek naar de wijzen waarop door politieambtenaren gehandeld werd bij het ontvangen en het gebruik van de informatie aangaande de KB Lux. Uit dit verslag blijkt, kort samengevat, dat in het onderhavige geval de Belgische strafrechtrichtlijnen niet werden toegepast en dat de wijze waarop terzake gehandeld werd als onbehoorlijk en ondoelmatig moet worden beschouwd.
Dit duidt op onrechtmatig optreden aan de zijde van de Belgische opsporingsfunctionarissen. Dat zulks hierop duidt, blijkt onder meer ook uit het vonnis van de Correctionele Rechtbank van Hasselt van 30 april 2003, dat zich in het dossier bevindt.
Ook de schriftelijke reactie op het naar aanleiding van een door de rechtbank te Amsterdam gewezen interlocutoir vonnis van 12 september 2002 gedane rechtshulpverzoek aan de Belgische autoriteiten, biedt geen duidelijkheid over de wijze waarop de Belgische justitie en belastingdienst de in geding zijn microfiches hebben verkregen. Uit een brief van 3 maart 2003 van A. van Oudenhove, procureur-generaal bij het Parket bij het Hof van Beroep te Brussel, volgt dat van de zijde van België geen nadere duidelijkheid verschaft kan worden en ook niet te verwachten is.
In het geval sprake zou zijn van onrechtmatig verkregen bewijs, zou beoordeeld moeten worden of die onrechtmatigheid van dien aard is dat daarop een processuele sanctie past.
De meest vergaande sanctie, de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, kan ingevolge vaste jurisprudentie slechts volgen indien sprake is van ernstige inbreuken op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan dienst recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
De rechtbank is, alles afwegende, niet gebleken dat het Nederlandse justitieapparaat gehandeld heeft in strijd met de beginselen van een behoorlijke procesorde. Gelet op genoemde Richtlijn mocht justitie uitgaan van de rechtmatigheid van de uit België afkomstige gegevens.
De vraag of die gegevens bij de bewijsvoering meegenomen mogen worden, is van geheel andere orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn ook overigens geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Hij kan dus in zijn vordering worden ontvangen.
6 Schorsing der vervolging.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7 Vrijspraak en de gronden daarvoor.
Door het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte is ten laste gelegd, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Hieromtrent overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank verwijst allereerst naar hetgeen hiervoor onder 5 is overwogen met betrekking tot de ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Vastgesteld moet worden dat er krachtige aanwijzingen zijn die duiden op onrechtmatig verkregen bewijs aan de zijde van de Belgische opsporingsautoriteiten. Gelet op de omstandigheid dat niet te verwachten is dat nadere informatie beschikbaar komt teneinde de rechtmatigheid te kunnen beoordelen, dienen de uit België afkomstige bescheiden, zijnde kopieën van de microfiches, uitgesloten te worden voor het bewijs.
Met betrekking tot hetgeen verdachte is tenlastegelegd overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte is uitsluitend tenlastegelegd, kort gezegd, het verzwijgen van (rente-)inkomsten bij de aangiften Inkomstenbelasting. Niet tenlaste is gelegd het doen van een onjuiste aangifte voor de vermogensbelasting.
Verdachte heeft ontkend dat hij een rekening heeft gehad bij de KB Lux. Overige bewijsmiddelen die wijzen in de richting van een rekening bij de KB Lux waaruit rente-inkomsten zijn genoten, ontbreken.
Gelet hierop dient verdachte te worden vrijgesproken van hetgeen hem is tenlaste gelegd.
Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat, wat er ook zij van de aangetroffen
microfiches, deze uitsluitend gegevens bevatten over de op 31 januari 1994 bestaande situatie. Geen gegevens zijn verstrekt over de jaren 1996, 1997 en 1998.
8 De beslissing.
RECHTDOENDE beslist de rechtbank als volgt.
Zij verklaart de officier van justitie ontvankelijk in zijn vordering.
Zij verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. Alferink, voorzitter, mr. Peters en mr. Peeters, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier Van den Goorbergh en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 11 december 2003, zijnde mr. Peeters buiten staat dit vonnis te ondertekenen.