ECLI:NL:RBBRE:2004:AO4764
Rechtbank Breda
- Eerste aanleg - meervoudig
- M. van den Heuvel
- J. van Geloven
- P. Peters
- Rechtspraak.nl
Rechtmatigheid van preventieve fouillering en bewijsverkrijging in drugszaken
In deze zaak heeft de rechtbank Breda op 2 maart 2004 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte R.N.K., die beschuldigd werd van het opzettelijk aanwezig hebben van XTC-pillen. De verdachte werd in het kader van een preventieve fouillering door politieambtenaren gevraagd of hij wapens of drugs bij zich had. Hij overhandigde vervolgens vrijwillig de XTC-pillen aan de politie. De rechtbank oordeelde dat het stellen van vragen door de politie geen inbreuk op het recht op privacy vormt, en dat de bevoegdheid om vragen te stellen voortvloeit uit artikel 2 van de Politiewet. Hierdoor was er geen noodzaak om de rechtmatigheid van de preventieve fouillering te beoordelen, aangezien er geen fouillering had plaatsgevonden.
De rechtbank heeft de gedingstukken bekeken en de zaak onderzocht ter terechtzitting, waarbij de vordering van de officier van justitie en het verweer van de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. Assouiki, zijn gehoord. De raadsvrouw stelde dat het bewijs onrechtmatig was verkregen, maar de rechtbank kwam tot de conclusie dat het bewijs rechtmatig was, omdat de verdachte de pillen vrijwillig had overhandigd. De rechtbank verklaarde het ten laste gelegde bewezen, maar sprak de verdachte vrij van andere tenlasteleggingen.
De rechtbank legde een taakstraf op van 30 uren, met de mogelijkheid van 15 dagen vervangende hechtenis indien de werkstraf niet naar behoren werd verricht. De rechtbank hield rekening met het feit dat de verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit was veroordeeld. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 9, 22c, 22d en 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10, 13 en 14 van de Opiumwet.