hij op een tijdstip in of omstreeks de periode van 12 tot en met 13 juni 1991 te Etten-Leur en/of te Bergen op Zoom, althans in Nederland, opzettelijk en (al dan niet) met voorbedachten rade Jessica Richel van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en (al dan niet) na kalm beraad en rustig overleg, die Richel gewurgd en/of (anderszins) de ademhaling van die Richel belemmerd en/of onmogelijk gemaakt (door twee, althans een, plastic tas(en) om het hoofd (en een deel van de hals) van die Jessica te trekken/doen en/of (ieder van) die tas(sen) met een koord en/of postelastiek om haar hals dicht te snoeren), tengevolge waarvan voornoemde Richel is overleden;
3 De geldigheid van de dagvaarding.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4 De bevoegdheid van de rechtbank.
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5 De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
De verdediging heeft aangevoerd dat het Openbaar Ministerie heeft gehandeld in strijd met de wet en met de beginselen van een goede procesorde, door een arts van het militair geneeskundig facilitair bedrijf aan te zetten tot het schenden van zijn beroepsgeheim.
Deze dienst had immers, zo betoogt de raadsman, in eerste instantie met een beroep op het medisch beroepsgeheim geweigerd mee te delen welke bloedgroep verdachte had, maar gaf die gegevens alsnog af na schriftelijk aandringen door de officier van justitie, terwijl er op dat moment reeds voldoende verdenkingen tegen verdachte waren gerezen, zodat er geen reden was om nog aan te dringen op schending van het beroepsgeheim. Primair zou dit moeten leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie; subsidiair zou zulks bij de strafmaat moeten worden meegewogen, aldus de raadsman.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Niet gebleken is dat de officier van justitie een overbodig verzoek deed. Bovendien blijkt uit de brief van 6 maart 2003 van de officier van justitie dat deze de arts slechts verzocht om, alle feiten kennende, een nieuwe belangenafweging te maken, hetgeen de arts ook heeft gedaan. Op geen enkele wijze valt uit die brief op te maken dat de officier van justitie de arts heeft aangezet tot schending van zijn beroepsgeheim. Daarenboven was het verzoek van de officier van justitie er niet slechts op gericht om bewijs tegen verdachte te vergaren, maar tevens om eventuele verdenkingen jegens verdachte op eenvoudige wijze te kunnen ontkrachten.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn ook voorts geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Hij kan dus in zijn vordering worden ontvangen.
6 Schorsing der vervolging.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7 De bewezenverklaring.
Door het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte