10 De strafbaarheid van verdachte.
Uit het forensisch technisch onderzoek (pag 7.) blijkt, dat het verdachte toegestaan was om van rijbaan te wisselen met zijn voertuig. Er was geen weefvlak en geen doorgetrokken streep bij de desbetreffende samenvoeging van de A16 en de A17. Verdachte heeft ter zitting verklaard naar de meest rechtse rijstrook te hebben willen gaan om het achteropkomend verkeer niet te hinderen bij het opgaan van de helling van de Moerdijkbrug. De bestuurder van de opel, [bestuurder], verklaart direct na het ongeval (p.v.2003018419-10) dat hij van de A17 kwam en in de richting Rotterdam reed ter hoogte van de plaats waar twee rijstroken van Breda komen, dat de vrachtwagen geladen met heipalen op de middelste rijstrook reed en dat hij ([bestuurder]) met zijn voertuig (de opel) ter hoogte van het rechtervoorwiel van de vrachtwagen reed. Dit wordt ook door zijn mede-inzittende [mede-inzittende] verklaard. [bestuurder] verklaart echter de volgende ochtend (p.v.2003018419-3) dat hij ter hoogte van de samenvoeging van de A17 en de A16 ter hoogte van de achterwielen van de trekker reed en dat hij het voertuig van verdachte dat iets langzamer reed met een gering snelheidsverschil rechts heeft ingehaald.
Uit het forensisch technisch onderzoek (pag 19.) blijkt, dat de opel in één of meerdere spiegels zichtbaar was totdat de voorzijde van de opel zich ter hoogte van de voorzijde van de trekker bevond. Daarbij werd uitgegaan van evenwijdig aan elkaar lopende rijbanen. Niet is gebleken, dat bij dit onderzoek rekening is gehouden met het feit dat voordat de A17 en de A16 samenkwamen de rijbanen niet evenwijdig liepen. Er is ook geen onderzoek gedaan naar de vraag met welke snelheid de opel met als bestuurder [bestuurder] de samenvoeging naderde en naast het voertuig van verdachte reed.
Dit heeft tot gevolg, dat als zoals [mede-inzittende] en - aanvankelijk ook - [bestuurder] verklaren de opel ter hoogte van het rechtervoorwiel van het voertuig van verdachte reed, verdachte het voertuig van [bestuurder], de opel, volgens het forensisch rapport niet heeft kunnen waarnemen, terwijl als zoals [bestuurder] in zijn tweede verklaring aangeeft hij ter hoogte van de achterwielen de trekker zou hebben gereden - hetgeen [mede-inzittende] overigens niet bevestigt - verdachte hem mogelijk een fractie van en seconde heeft kunnen waarnemen. Dit laatste is echter niet met zekerheid vast te stellen nu niet vaststaat of de rijbanen toen reeds geheel evenwijdig liepen, terwijl evenmin de snelheid waarmee het voertuig van [bestuurder] (de opel) naderde en naast het voertuig van verdachte reed is vastgesteld.
Tot slot is door [getuigen], die in een personenauto achter het voertuig van verdachte reden, waargenomen, dat door verdachte tijdig richting naar rechts werd aangegeven.
Op grond van het vorenstaande moet geoordeeld worden dat niet kan worden vastgesteld, dat er een reële mogelijkheid is geweest voor verdachte om het delict te vermijden, terwijl ook niet kan worden vastgesteld dat het niet gezien hebben van de opel door verdachte bij het naar rechts rijden gelet op de hiervoor geschetste omstandigheden niet verontschuldigbaar is geweest.