ECLI:NL:RBBRE:2004:AR6208

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
10 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
122173 / HA ZA 03-1178
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. van Andel
  • B. Bouwman
  • R. Römers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij koolmonoxidevergiftiging door gebrekkige auto

In deze zaak vorderde Allianz Schadeverzekering Nederland N.V. dat de rechtbank verklaart dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade die zijn gezinsleden hebben geleden door een gebrekkige auto die hij aan [benadeelde partij] heeft verkocht. De auto, een Ford Sierra, bleek een defecte uitlaat te hebben, wat leidde tot een koolmonoxidevergiftiging van de inzittenden, met ernstige gevolgen voor een van de kinderen. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde] had moeten zorgen voor een grondige inspectie van de auto voordat deze werd verkocht. De deskundigheid van de koper speelde hierbij geen rol, aangezien [benadeelde partij] de auto niet als handelaar had aangeschaft. De rechtbank stelde vast dat de gebreken aan de auto op het moment van verkoop aanwezig waren en dat [gedaagde] onrechtmatig had gehandeld door de auto in deze staat te verkopen. Allianz, als WAM-verzekeraar, had recht op subrogatie in de vorderingen van [benadeelde partij] tegen [gedaagde]. De rechtbank liet [gedaagde] toe tegenbewijs te leveren tegen de stelling dat de uitlaat ten tijde van de levering ontbrak. De zaak werd aangehouden voor verdere bewijslevering.

Uitspraak

122173 / HA ZA 03-1178 RECHTBANK BREDA
10 november 2004 Sector Handelsrecht
Meervoudige Kamer
V O N N I S
In de zaak van:
de naamloze vennootschap ALLIANZ SCHADEVERZEKERING NEDERLAND N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
e i s e r e s bij dagvaarding van 27 juni 2003,
procureur: mr. R.A.H. Post,
t e g e n:
[gedaagde],
wonende te [adres],
g e d a a g d e,
procureur: mr. M.F.IJ.J. Kramer.
1. Het verloop van het geding.
Dit blijkt uit de navolgende processtukken:
- de dagvaarding, met 5 producties;
- de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring;
- de antwoordconclusie in het incident tot oproeping in vrijwaring;
- het tussenvonnis van 17 september 2003;
- de conclusie van antwoord, met 25 producties;
- de conclusie van repliek, met de producties 6 tot en met 9;
- de akte van depot in civiele rolzaak d.d. 27 februari 2004;
- de conclusie van dupliek, met de producties 26 tot en met 36;
- de brief van mr. Kramer d.d. 14 september 2004, met productie 37;
- het extract uit het audiëntieblad van de rolzitting van 28 september 2004, waaruit blijkt dat de raadslieden van partijen de zaak hebben bepleit onder overlegging van een pleitnotitie.
Partijen worden hierna mede aangeduid als ‘Allianz’ en ‘[gedaagde]’.
2. Het geschil.
Allianz vordert – met verbetering van kennelijke schrijffouten – dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
a. voor recht verklaart dat [gedaagde] jegens [benadeelde partij] aansprakelijk is voor al hetgeen hij aan zijn gezinsleden verschuldigd is en in de toekomst nog verschuldigd zal worden terzake van de door zijn gezinsleden geleden en nog te lijden schade die het gevolg is van de gebreken aan de door [gedaagde] aan [benadeelde partij] verkochte auto;
b. [gedaagde] veroordeelt tot betaling aan Allianz van de door haar verstrekte voorschotten ad € 120.234,87 en de door haar gemaakte buitengerechtelijke kosten ad € 16.540,21, alsmede tot betaling van alle overige, door Allianz op grond van de met [benadeelde partij] gesloten verzekeringsovereenkomst, in de toekomst aan [benadeelde partij] q.q. of zijn echtgenote of andere tot schadevergoeding gerechtigden nog te betalen en reeds betaalde kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der voldoening van voornoemde kosten door Allianz aan [benadeelde partij] q.q. en voormelde derden, althans vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
c. [gedaagde] veroordeelt in de proceskosten.
[gedaagde] weerspreekt de vordering.
3. De beoordeling.
3.1 Tussen partijen staan de volgende feiten vast.
a. Op 9 juli 1999 heeft de heer [benadeelde partij], hierna te noemen: [benadeelde partij], bij de door [gedaagde] gedreven ondernemening ‘Auto Euro’ een Ford Sierra met kenteken [kenteken], bouwjaar 1989, gekocht voor een bedrag van ? 2.750,--. De betreffende auto is in een eerder stadium door de heer [A.] en mevrouw [B.] op 6 juni 1999 verkocht aan Toyota-garage Van Dorst te Breda. Van Dorst heeft de auto op 23 juni 1999 doorverkocht aan garagebedrijf/autohandelaar Damen te Waspik, die de auto op dezelfde dag heeft doorverkocht aan Auto Euro.
b. De auto was op 16 september 1998 APK-gekeurd; het APK-keuringsbewijs was geldig tot 1 oktober 1999. Op de voorgedrukte koopovereenkomst staat op de plaats waar de koper zijn handtekening dient te zetten – en waar [benadeelde partij] zijn handtekening heeft geplaatst – de tekst:
“Zo als gezien en bereden en akkoord bevonden zonder garantie mits anders vermeld.”
c. Op de koopovereenkomst zijn de door Auto Euro gehanteerde algemene voorwaarden van toepassing. Voor zover hier van belang luiden deze als volgt:
“Artikel 4:
Garantie:
1. Met inachtneming van hetgeen elders in deze voorwaarden is bepaald, staan wij in voor de deugdelijkheid alsmede de kwaliteit van het door ons geleverde c.q. de verwerkte/gebruikte materialen.
Artikel 6:
Reclames:
1. Reclames moeten behoorlijk toegelicht schriftelijk bij de verkoper worden ingediend binnen acht dagen, nadat de koper de gebreken heeft geconstateerd, doch uiterlijk binnen zes weken na de levering.”
d. Op of omstreeks 25-27 juli 1999 is [benadeelde partij] met zijn vrouw en twee dochters met de auto en daarachter gekoppeld een caravan, naar Spanje gereden. In Spanje heeft [benadeelde partij] op 17 augustus 1999 een Ford-dealer bezocht. Volgens een opgestelde factuur is toen de motor gereinigd en een lekkage onderzocht.
e. Op 26 augustus 1999 is [benadeelde partij] met zijn gezin teruggereisd naar Nederland. [benadeelde partij] bestuurde de auto en zijn dochter [C.] zat naast hem voorin op de passagiersstoel. De echtgenote van [benadeelde partij] en dochter [A.] zaten samen achterin de auto. Kort na vertrek verslikte [A.] zich in een cakeje en is zij met een ambulance naar een ziekenhuis in Barcelona gebracht. Zij is aldaar onderzocht en dezelfde dag uit het ziekenhuis ontslagen. De familie [benadeelde partij] heeft de terugreis voortgezet. Tijdens de gehele verdere reis begon [A.] over te geven en het bewustzijn te verliezen. Deze klachten ontwikkelden zich ook bij de overige gezinsleden.
f. Op 27 augustus 1999 heeft het gezin van ongeveer 9.00 tot 13.00 uur gereden. Vanwege het slingeren van [benadeelde partij] is de reis op deze dag vroegtijdig gestopt.
g. Op 28 augustus 1999 is [benadeelde partij] in één ruk doorgereden naar het Clara ziekenhuis in Rotterdam, waar men rond 13.00 uur aankwam. Mevrouw [benadeelde partij] en beide dochtertjes zijn toen opgenomen. Geconstateerd werd een koolmonoxide-vergiftiging. Deze heeft met name voor dochter [A.] zeer ernstige gevolgen gehad; zij heeft zeer ernstig hersenletsel opgelopen en is blind geworden aan beide ogen.
h. Een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal d.d. 9 september 1999 van Willem Priester, brigadier van de Politie Rotterdam-Rijnmond, eenheid Verkeerspolitie, Afdeling Technische en Ongevallendienst, vermeldt naar aanleiding van een onderzoek aan de auto:
“(…) Ik zag dat het gedeelte van de uitlaatpijp vanaf de demper tot aan de achterbumper niet meer aanwezig was. Dit betrof een stuk met een lengte van ongeveer 25 centimeter en een doorsnede van 50 millimeter. Gezien de breukplaats aan de demper was dit uitlaatdeel zodanig door corrosie aangetast en verzwakt dat het is afgebroken. De corrosie had het materiaal zodanig verzwakt dat het mij mogelijk bleek om resterende delen van de pijp zonder noemenswaardige krachtsinspanning met de hand weg te breken.
Verder zag ik dat de achterbumper aan de binnenzijde een duidelijke roetafzetting vertoonde en ik zag dat de kunststof achterbumper, kennelijk door de grote hitte van de in de bumper uitstromende gassen, plaatselijk gesmolten was.
Diezelfde roetsporen waren naar ik zag aanwezig op het plaatwerk rond de boven de achterbumper gemonteerde achterlichtunit. Na demontage van die achterlichtunit was op de naden van het plaatwerk een duidelijk spoor zichtbaar, waaruit kan worden afgeleid dat langs die weg uitlaatgassen zijn gestroomd. (…)
Overigens dient door mij te worden opgemerkt, dat het ontbreken van het uitlaatdeel nauwelijks opvalt en bij gehouden rijproeven heb ik ook niet gehoord dat de auto opvallend meer geluid maakte door het ontbreken van het stuk uitlaatpijp. (…)
Gezien de aangetroffen roetsporen in en rond de linkerzijde van de achterbumper ben ik van mening dat door het afbreken van het laatste deel van de uitlaatpijp de afgewerkte gassen in plaats van achter, onder het voertuig zijn afgevoerd. Hierbij is een gedeelte van die gassen via plaatwerknaden en lekkage langs de linker achterlichtunit in het interieur van de auto kunnen komen, waar zij de gezondheid van de passagiers in ernstige mate heeft kunnen bedreigen.”
i. Op 29 oktober 1999 heeft de ANWB een expertise-rapport van de auto opgesteld. Daarin staat onder andere het volgende vermeld:
“Volgens uw informatie zou tijdens de terugreis vanuit Spanje, met caravan, een gedeelte van het uitlaatsysteem te zijn afgebroken.”
j. Bij ongedateerde brief, waarop een stempel “ontvangen 26 nov. 1999” is geplaatst, heeft Royal Nederland Schadeverzekeringen N.V. bericht dat namens haar en FNV Letselschaderegeling aan TNO opdracht zal worden gegeven voor een onderzoek aan de Ford Sierra.
k. NOWM Verzekeringen N.V. – de AVB-verzekeraar van [gedaagde] – heeft Cunningham Boschman B.V. opdracht gegeven de eventuele aansprakelijkheid van Auto Euro te onderzoeken. Dit heeft onder andere geresulteerd in een ‘Rapport I’ van 6 maart 2000. Dit rapport vermeldt onder meer:
“Van de vorige kentekenhouder heb ik begrepen dat hij het voertuig circa 4,5 jaar in zijn bezit heeft gehad. (…) Het laatste gedeelte van de uitlaat, hij spreekt van circa 10 centimeter zou vlak voordat hij de Ford inruilde bij de Toyotadealer, zijn afgebroken.”
l. TNO heeft de auto onderzocht en op 22 mei 2000 het rapport “Onderzoek naar het optreden van vergiftiging aan CO in een auto” uitgebracht. Voor zover hier van belang vermeldt dit rapport het volgende:
“Het uitlaatsysteem is grotendeels in goede staat. Een uitzondering vormt de achterste demper, waarvan de eindpijp is afgebroken (…). Het breukvlak is roestig. Het materiaal is ter plaatse dun. De breuk lijkt te zijn ontstaan door doorrotten.
Bij de inspectie is verder een roetaanslag geconstateerd op de bekleding van het interieur rond het ventilatierooster linksachter (…). Dit duidt erop dat intrede van uitlaatgas heeft plaatsgevonden (p. 13).
(…)
CO-concentraties in het interieur (…) In de perioden met verhoogde CO-concentraties is sprake van een gemiddelde van 1200 ppm (0,12 vol%) bij gesloten zijraam en 1700 ppm (0,17 vol%) bij gedeeltelijk geopend zijraam. (…) Metingen in het interieur bij gerepareerde uitlaat geven een lage concentratie, tot zo’n 14 ppm CO (op de schaal van figuur 4.1 nauwelijks zichtbaar) (p. 16).
(…)
De CO-concentratie in het interieur daalt sterkt bij gerepareerde uitlaat. Het laatste deel van de uitlaat is vervangen, zodat de uitlaatgassen weer onder de bumper door achter de auto uitstromen. De nog maximaal gemeten 14 ppm CO in het interieur is meer dan een factor 100 lager dan het gemeten maximum met kapotte uitlaat. (…) De conclusie is gerechtvaardigd dat het ogenschijnlijk wellicht kleine defect aan de uitlaat een aanzienlijke rol heeft gespeeld in de ongewenste toetreding van uitlaatgassen in het interieur (p. 24)
(…)
Het CO wordt gevormd in de motor en komt samen met de andere verbrandingsproducten uit de uitlaat naar buiten. De standaard uitlaat van een Ford Sierra heeft na de laatste uitlaatpot een stukje pijp aan het eind van de uitlaat, wat ervoor zorgt, dat de uitlaatgassen onder de bumper door worden afgevoerd. Bij de bewuste auto is het laatste stukje uitlaat na de achterste pot afgebroken. De uitlaatgassen worden nu niet onder de bumper door afgevoerd, maar blijven hangen onder de achterbumper van de auto. Menging van de uitlaatgassen met de omgevingslucht vindt hierdoor nauwelijks plaats. De lucht met hoge concentratie aan uitlaatgassen komt nu bij het ventilatierooster aan de zijkant van de bumper en bij het gat in het midden van de balk onder de achterklep. Deze balk is hol en heeft een verbinding met de roosters achter de achterlichten. Ook de gaten, die waarschijnlijk gemaakt zijn bij het installeren van de LPG-installatie, komen uit in deze balk en staan eveneens in contact met de geproduceerde uitlaatgassen. Als nu via al deze ventilatieopeningen lucht naar het interieur wordt toegevoerd, komen de uitlaatgassen in deze lucht in het interieur (p. 26).
(…)
Resumerend kan worden gesteld dat de CO-vergiftiging vooral heeft plaatsgevonden door het toevallig tegelijk optreden van de volgende ongunstige effecten:
1. Defecte lambda-regeling;
2. Kapot eindstuk van de uitlaat;
3. Verkeerde inplaatsing van de ventilatieroosters.
De voornoemde effecten zijn nog versterkt door:
4. Raam open;
5. Mechanische ventilatie uit;
6. Lange rit.
Wellicht heeft ook de plaats in het interieur nog een rol gespeeld (p. 28).
(…)
Met een gerepareerde uitlaat is in het interieur niet meer dan 14 ppm gemeten. (…) De maximaal gemeten concentratie van 14 ppm CO in de auto ligt onder de MAC-TGG 8 h waarde. Er zouden dus geen schadelijke effecten meer moeten optreden (p. 29).”
m. [gedaagde] noch haar verzekeraar hebben aansprakelijkheid erkend.
3.2 Allianz legt aan haar vorderingen ten grondslag, dat zij als WAM-verzekeraar op grond van artikel 284 K in de rechten van [benadeelde partij] jegens Auto Euro is en zal worden gesubrogeerd voorzover Allianz de schade aan [benadeelde partij] q.q. heeft vergoed of nog zal vergoeden. Zij heeft daarom recht en belang bij het verkrijgen van een verklaring voor recht dat Auto Euro aansprakelijk is jegens [benadeelde partij] voor de door hem geleden en nog te lijden schade alsmede de daaruit voortvloeiende schadevergoeding, die een gevolg is van de tekortkoming althans onrechtmatige daad van Auto Euro. Op 24 juni 2003 was een bedrag van € 120.234,87 aan voorschotten betaald. Voorts stelt Allianz buitengerechtelijke kosten te hebben gemaakt, die zijn begroot op € 6.782,80 buitengerechtelijke advocaatkosten en € 9.757,41 onderzoekskosten, in totaal dus € 16.540,21.
3.3 [gedaagde] heeft ontkend en uitdrukkelijk betwist dat er sprake was van gebreken aan de Ford Sierra op het moment waarop [benadeelde partij] deze kocht. Zij voert aan, dat het op de weg van Allianz ligt om haar stellingen hierover te bewijzen.
Uit de hierboven genoemde passage uit het ‘Rapport I’ van Cunningham Boschman B.V. van 6 maart 2000, alsmede haar brief van 23 februari 2004 (prod. 27 bij dupliek) moet voorshands worden aangenomen, dat de heer [A.] aan de heer [W.] heeft medegedeeld dat het laatste gedeelte van de uitlaat was afgebroken, vlak voordat hij de Ford inruilde bij Toyotadealer Van Dorst. Volgens [gedaagde] is de auto voordat deze bij Auto Euro arriveerde noch door Van Dorst, noch door Damen technisch gekeurd. Van Dorst en Damen hebben de auto niet bereden en zij hebben ook geen werkzaamheden aan de auto uitgevoerd. Dat betekent dat de auto met afgebroken uitlaat bij Auto Euro is bezorgd. Zoals blijkt uit de getuigenverklaringen van [S.] en [gedaagde] heeft Auto Euro de auto vervolgens globaal nagekeken, namelijk in zoverre dat is onderzocht of de auto start en loopt. [S.] heeft verklaard dat hij de uitlaat niet heeft onderzocht omdat hij hoorde dat deze in orde was. Dat niet hoorbaar was dat de auto een defecte uitlaat had stemt overeen met de bevindingen van het door de politie verrichte onderzoek, zoals neergelegd in het proces-verbaal van de politie (ro. 3.1, onder h). Uit dit proces-verbaal blijkt bovendien, dat de uitlaat was afgebroken en dat sprake was van vergaande corrosie aldus, dat resterende delen zonder noemenswaardige krachtsinspanning met de hand kon worden weggebroken.
3.4 Op grond van het voorgaande moet voorshands worden aangenomen dat het laatste deel van de uitlaat van de auto was afgebroken ten tijde van de levering van de auto aan de heer [benadeelde partij], zodat de auto op dat moment reeds gebrekkig was.
[gedaagde] zal echter in de gelegenheid worden gesteld tegenbewijs te leveren. Thans is dat tegenbewijs nog niet geleverd. Weliswaar heeft [A.] ten overstaan van de rechter-commissaris verklaard dat er ten tijde van de verkoop in 1999 niets mis was met de uitlaat, maar niet is gebleken dat hij daarbij is geconfronteerd met de verklaring die hij volgens Cunningham Boschman aan de heer [W.] telefonisch heeft afgelegd. In het rapport van de ANWB staat vermeld dat [benadeelde partij] heeft medegedeeld dat tijdens de terugreis het uitlaatsysteem is afgebroken, maar de juistheid van die mededeling is door Allianz gemotiveerd weersproken. Allianz heeft immers aangevoerd, dat na onderzoek aan de auto door de brandweer is vastgesteld dat het laatste deel van de uitlaat was afgebroken en dat dit door de brandweer aan [benadeelde partij] is verteld.
3.5 Wordt het hiervoor genoemde tegenbewijs niet geleverd, dan moet het rechtens ervoor worden gehouden dat [gedaagde] aan [benadeelde partij] een gebrekkige auto heeft geleverd. Daarvan uitgaande heeft naar voorlopig oordeel te gelden, dat van [gedaagde] verwacht had mogen worden de auto te onderwerpen aan een visuele inspectie, grondiger dan zij thans heeft gedaan, door de auto bijvoorbeeld op een brug te zetten. In dat geval zou [gedaagde] hebben geconstateerd, had zij althans moeten constateren, dat het laatste deel van de uitlaat was afgebroken zodat zij dit defect had kunnen en moeten repareren alvorens de auto aan een particuliere koper te leveren. Het is een feit van algemene bekendheid – althans moet dit bij een professionele autoverkoper als [gedaagde] bekend worden verondersteld – dat een intacte uitlaat dient om zoveel mogelijk te voorkomen dat uitlaatgassen, waaronder koolmonoxide, onder of rond de auto blijven hangen en vervolgens het interieur van de auto binnenstromen. Het belang hiervan wordt ondersteund door het rapport van TNO. TNO concludeert dat, ondanks dat in deze zaak sprake is geweest van een toevallige samenloop van meerdere factoren, met een herstelde uitlaat de CO-vergiftiging niet zou zijn opgetreden. Dat voor de auto nog een geldig APK-keuringsbewijs tot 1 oktober 1999 voorhanden was maakt het voorgaande niet anders, omdat een APK-keuring niet meer dan een momentopname is. Aan een auto kunnen sinds de laatste keuringsdatum inmiddels veranderingen zijn aangebracht of kan door de tand des tijds de toestand van de auto zijn verslechterd. Op een professionele verkoper als [gedaagde] rust dus een eigen onderzoeksplicht naar de veiligheid van de auto alvorens deze aan een particuliere koper te leveren. Een eventuele deskundigheid van [benadeelde partij] is niet van belang, nu gesteld noch gebleken is dat [benadeelde partij] de auto als handelaar heeft gekocht. Nu [gedaagde] heeft nagelaten een grondiger visuele inspectie als hiervoor genoemd te verrichten en daardoor niet aan het licht is gekomen dat het laatste deel van de uitlaat ontbrak, heeft zij onrechtmatig jegens [benadeelde partij] gehandeld, hetgeen haar kan worden toegerekend.
3.6 [gedaagde] heeft (bij conclusie van antwoord) aangevoerd dat onbegrijpelijk is waarom Allianz meent volledige restitutie van de uitgekeerde schadebedragen te kunnen vorderen. De gezinsleden van [benadeelde partij] hebben er terecht voor gekozen om Allianz als WAM-verzekeraar aansprakelijk te stellen. Allianz is kennelijk tot de conclusie gekomen dat [benadeelde partij] aansprakelijk is voor de schade. Daarmee erkent Allianz dat [benadeelde partij] jegens zijn familieleden onrechtmatig heeft gehandeld en dat de schade aan hem toe te rekenen is.
Allianz heeft daarop gesteld (conclusie van repliek) dat zij in de geest van de schuldloze derdenregeling de schade heeft voldaan om de gezinsleden van [benadeelde partij] niet de dupe te laten worden van de discussie die door Auto Euro is opgeworpen. Ook voor uitkeringen die coulancehalve worden gedaan subrogeert de verzekeraar in de rechten van haar verzekerde en de derde aan wie de uitkering wordt verstrekt. [benadeelde partij] is niet aansprakelijk voor de schade.
[gedaagde] heeft echter (nr. 124 conclusie van dupliek) gemotiveerd betwist dat de Bedrijfsregeling schuldloze derden in deze zaak van toepassing is.
3.7 In het midden kan blijven of Allianz op de door haar gestelde grond is gesubrogeerd in de rechten van [benadeelde partij]. Wordt het hiervoor genoemde tegenbewijs niet geleverd, dan wordt ambtshalve overwogen dat uit de gestelde feiten blijkt dat [benadeelde partij] bezitter is geweest van een auto, een roerende zaak, die niet voldeed aan de eisen die men in de gegeven omstandigheden daaraan mocht stellen. Zoals hiervoor uiteengezet, met name gelet op de bevindingen van TNO, levert een auto zonder intacte uitlaat een bijzonder gevaar op voor personen en heeft dit gevaar zich in deze zaak ook verwezenlijkt. Weliswaar is in het derde lid van artikel 6:173 BW de toepasselijkheid van onder andere lid 1 van die bepaling op motorrijtuigen uitgesloten, maar die uitsluiting gaat in een geval als het onderhavige niet op. Het betreft hier niet een geval als bedoeld in artikel 185 Wegenverkeerswet 1994. De wetgever heeft de bij de totstandkoming van artikel 6:173 BW beoogde, in Boek 8 BW op te nemen, algemene regeling van de aansprakelijkheid voor motorrijtuigen ook buiten verkeersongevallen nog niet tot stand gebracht. In zoverre is de wettelijke regeling lacuneus. Het is uit een oogpunt van bescherming van slachtoffers als de gezinsleden van [benadeelde partij] tegen de risico’s van een gebrekkig motorrijtuig als de onderhavige auto – buiten de gevallen van artikel 185 Wegenverkeerswet 1994 – onaanvaardbaar, dat hen de bescherming van artikel 6:173 BW zou worden onthouden. Daarom dient de term ‘motorrijtuigen’ in dit artikel beperkt te worden opgevat en moet worden aangenomen dat, zolang de bedoelde algemene regeling nog niet is gerealiseerd, de uitsluiting enkel de door artikel 185 Wegenverkeerswet 1994 bestreken gevallen op het oog heeft (vgl. Hof Amsterdam 22 juni 2000, VR 2001, 44). Nu [benadeelde partij] uit hoofde van artikel 6:173 BW jegens zijn gezinsleden aansprakelijk is, is hij jegens hen schadeplichtig. Uit de voorgaande overwegingen volgt dat [benadeelde partij] in verband hiermee een vordering tot schadevergoeding heeft op [gedaagde], anders dan uit verzekering. Deze vordering is bij wege van subrogatie op grond van artikel 284 Wetboek van Koophandel overgegaan op Allianz, omdat Allianz – onbetwist – reeds schade aan de gezinsleden heeft vergoed.
3.8 In afwachting van de tegenbewijslevering wordt iedere verdere beslissing aangehouden.
4. De beslissing.
De rechtbank:
laat [gedaagde] toe tegenbewijs te leveren tegen de voorshands bewezen geoordeelde stelling van Allianz, dat het laatste deel van de uitlaat van de auto ten tijde van de levering van de auto aan [benadeelde partij] ontbrak;
beveelt, indien [gedaagde] dit bewijs door middel van getuigen wil leveren, een getuigenverhoor en bepaalt dat het verhoor zal plaatshebben voor het bij dezen tot rechter-commissaris benoemde lid van deze rechtbank mr. Van Andel, die daartoe zitting zal houden in een van de kamers van het gerechtsgebouw aan het Cosunpark 20 te Breda op een op verzoek van [gedaagde] nog nader te bepalen dag en uur;
bepaalt, dat de procureurs van beide partijen binnen veertien dagen na heden bij brief conform bijlage B van het Landelijk Uniform Rolreglement aan de griffie sector handelsrecht, opgave dienen te doen van de verhinderdagen aan hun zijde op donderdagen voor een periode van vijf maanden vanaf de dagtekening van de brief en bepaalt verder, dat de procureur van [gedaagde] opgave zal doen van het aantal en zo mogelijk de namen van de te horen getuigen;
verstaat, dat bij de oproeping van de getuigen de in artikel 170 Rv voorgeschreven formaliteiten in acht zullen worden genomen, waarbij de in dat artikel bedoelde oproepingsbrieven aangetekend zullen worden verzonden;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. Van Andel, Bouwman en Römers, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 10 november 2004.