ECLI:NL:RBBRE:2004:AR6321

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
5 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04 / 2203 HOREC VV
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.C.J. Bakx
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdelijke sluiting van café Laila na openlijke geweldpleging

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Breda op 5 november 2004 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van café Laila, gelegen aan de Besterdring 47 te Tilburg. De burgemeester had op basis van artikel 31 lid 1 van de Algemene plaatselijke verordening (APV) besloten het café voor een periode van drie maanden te sluiten na een incident van openlijke geweldpleging dat zich had voorgedaan in de nacht van 18 op 19 september 2004. De voorzieningenrechter oordeelde dat, hoewel er een handgemeen had plaatsgevonden, dit enkele incident niet voldoende was om een sluiting van het café gedurende drie maanden te rechtvaardigen. De voorzieningenrechter wees op het belang van een zorgvuldige belangenafweging en het feit dat de burgemeester onvoldoende had aangetoond dat er een ernstige verstoring van de openbare orde was ontstaan die een langdurige sluiting rechtvaardigde.

De voorzieningenrechter merkte op dat er een voorgeschiedenis was met het voormalige café Cheers, dat op dezelfde locatie had gezeten en in het verleden voor ernstige overlast had gezorgd. Echter, de voorzieningenrechter vond dat de relatie tussen de incidenten bij café Cheers en de huidige situatie bij café Laila nader onderzocht diende te worden voordat een sluiting kon worden gerechtvaardigd. De voorzieningenrechter schorste het besluit van de burgemeester tot twee weken na de verzending van de beslissing op bezwaar en oordeelde dat de gemeente Tilburg het griffierecht en de proceskosten van verzoeker diende te vergoeden.

Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering en de noodzaak voor de overheid om concrete feiten aan te dragen bij het nemen van besluiten die de rechten van burgers aangaan. De voorzieningenrechter gaf aan dat, hoewel de burgemeester bevoegdheden heeft om in het belang van de openbare orde te handelen, deze bevoegdheden niet onterecht mogen worden aangewend zonder voldoende onderbouwing.

Uitspraak

04 / 2203 HOREC VV RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht
Voorzieningenrechter
UITSPRAAK
in de zaak van
[verzoeker], h.o.d.n. café Laila, te Tilburg, verzoeker,
gemachtigde mr.drs. B.F.J. Bollen,
en
de burgemeester van de gemeente Tilburg, verweerder.
1. Het procesverloop
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder van 25 oktober 2004 (bestreden besluit), inzake de sluiting van de inrichting van verzoeker aan de Besterdring 47 te Tilburg voor een periode van drie maanden.
Tevens heeft hij op 28 oktober 2004 verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 5 november 2004, waarbij aanwezig waren verzoeker en zijn gemachtigde en namens verweerder mr. Th.C.J. van Horen en J.J.E. van Meijl.
2. De beoordeling
2.1 Op grond van de gedingstukken en de behandeling ter zitting gaat de voor-zieningen-rechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
In de nacht van 18 op 19 september 2004 is vóór de inrichting van verzoeker een persoon met een mes gestoken. Naar aanleiding van deze openlijke geweldpleging heeft de politie onderzoek ingesteld en zijn enkele processen verbaal opgemaakt. Hieruit heeft verweerder de conclusie getrokken dat de oorsprong van de openlijke geweldpleging, welke de openbare orde en veiligheid in gevaar heeft gebracht, in het café is gelegen en dat verzoeker als exploitant van het café niets heeft ondernomen om duidelijkheid te krijgen in hetgeen is voorgevallen terwijl dat wel van hem had mogen worden verwacht in het kader van goed ondernemerschap. Verzoeker wordt tevens verweten een tegenwerkende houding ten opzichte van de politie te hebben aangenomen.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder op grond van artikel 31, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening van de gemeente Tilburg (APV) de inrichting op de Besterdring 47 te Tilburg voor de duur van drie maanden gesloten met ingang van 28 oktober 2004.
2.2 Verzoeker heeft – kort samengevat – aangevoerd dat de verschillende verklaringen van getuigen en betrokkenen uiteen lopen en dat op basis hiervan niet komt vast te staan of vast kan komen te staan dat er zich in de inrichting die nacht voorvallen hebben voorgedaan die de sluiting voor drie maanden rechtvaardigen. Uit geen enkele verklaring blijkt dat er in de inrichting een vechtpartij heeft plaatsgevonden. Subsidiair stelt verzoeker zich op het standpunt dat, ook al zou de openlijke geweldpleging voortkomen uit een ruzie in het café, dit niet aan de exploitant valt te verwijten. Meer subsidiair stelt verzoeker dat, indien verzoeker wel enig verwijt kan worden gemaakt, sluiting van het café voor drie maanden een disproportionele maatregel is. Verweerder had een (laatste) waarschuwing kunnen geven of, uiterst subsidiair, een sluiting voor een korte periode. Verzoeker verwijst daarbij naar het nieuwe beleid van verweerder, waarin is aangegeven dat bij de vondst van vuurwapens een inrichting voor drie maanden wordt gesloten.
De vondst van vuurwapens in een inrichting is niet gelijk te stellen aan openlijke geweldpleging buiten de inrichting. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht het bestreden besluit te schorsen.
2.3 Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de recht-bank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voor-lopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangen-afweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddel-lijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Voorzover de beoordeling van dit verzoek meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure.
2.4 Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de APV kan de burgemeester in het belang van de openbare orde, veiligheid of gezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, voor een of meer horecabedrijven, tijdelijk andere dan de krachtens artikel 29 geldende sluitingsuren vaststellen of tijdelijke sluiting bevelen.
2.5 Hoewel sprake is van deels elkaar tegensprekende verklaringen is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter aannemelijk dat het handgemeen dat in de nacht van 18 op 19 september jongstleden voor het café Laila plaatsvond waarbij een persoon met een mes werd gestoken, is ontstaan na een ruzie in het café. In zoverre bestaat er een relatie tussen de steekpartij en (de bezoekers van) het café. Niettemin leveren dit enkele feit samen met de omstandigheid dat verzoeker zelf niet de politie heeft verwittigd van de vechtpartij naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet een dermate ernstige verstoring van de openbare orde op dat een sluiting van het café gedurende drie maanden is gerechtvaardigd.
De in artikel 31, eerste lid, van de APV, gegeven bevoegdheid kan – toegespitst op het voorliggende geval - naar het oordeel van de voorzieningenrechter bezwaarlijk anders worden begrepen dan te zijn bedoeld om te voorkomen dat in de toekomst nog verdere verstoringen van de openbare orde in verband met het café Laila zullen plaatsvinden. Met de tijdelijke sluiting van het café kan verweerder de reeds plaatsgevonden ordeverstoring immers niet ongedaan maken. Alhoewel het onder omstandigheden denkbaar is dat één enkel incident dermate indringend is dat de vrees is gerechtvaardigd dat, indien het betreffende café niet tijdelijk wordt gesloten, nog meer incidenten zullen plaatsvinden, zal doorgaans slechts aanleiding zijn voor een dergelijke (gerechtvaardigde) aanname, indien in of in verband met het betreffende café in een betrekkelijk korte periode een aantal betekenende incidenten heeft plaatsgevonden. Deze overweging is echter niet aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd en het procesdossier bevat evenmin stukken die in een dergelijke richting wijzen.
Ter zitting is van de zijde van verweerder desgevraagd aangegeven dat er een voorgeschiedenis is. Daarbij is verwezen naar het voormalige café Cheers, dat tot februari 2002 op hetzelfde adres gevestigd was en dat in de buurt veel overlast heeft veroorzaakt. Na een dodelijke schietpartij voor café Cheers op 6 februari 2002 is dit café gesloten. De broer van verzoeker, A. Coskun, was destijds exploitant van café Cheers en was tijdens de dodelijke schietpartij aanwezig. Verweerder heeft het vermoeden, mede op basis van een verklaring van een cafébezoeker, dat deze broer ten tijde hier in het geding ook aanwezig was in café Laila en dat er een relatie bestaat tussen A. Coskun en de exploitatie van het huidige café.
De voorzieningenrechter begrijpt het betoog van verweerders gemachtigde ter zitting aldus, dat de geschiedenis betreffende café Cheers en de destijds plaatsgevonden ordeverstoringen en door de buurt ondervonden overlast in deze kwestie relevant is, omdat slechts de naam van het café is veranderd en er, althans op papier, een andere exploitant is, terwijl het voor het overige nog steeds in feite om café Cheers gaat met de daarbij behorende cliëntèle. In dit licht bezien acht verweerder, zo begrijpt de voorzieningenrechter, de gebeurtenis van 18/19 september 2004 het zoveelste incident, zodat tijdelijke sluiting van het café gerechtvaardigd en geboden was.
Nu deze grond voor de sluiting in het bestreden besluit echter ontbreekt, ontbeert het bestreden besluit een deugdelijke motivering. Het bestreden besluit zal, zoals het thans voorligt, gelet op dit motiveringsgebrek bij de beslissing op bezwaar niet in stand kunnen blijven. Indien verweerder, beslissend op het bezwaarschrift, het sluitingsbevel wenst te handhaven zal verweerder zich ervan rekenschap moeten geven of de onregelmatigheden die bij het café Cheers zijn voorgevallen en die uiteindelijk tot de sluiting van dit café hebben geleid, aan verzoeker en café Laila kunnen en mogen worden toegerekend. Deze relatie zal door verweerder in ieder geval nader onderzocht en vastgesteld moeten worden teneinde als grondslag te kunnen dienen voor onderhavige sluiting. Het standpunt van verweerder, dat verzoeker en A. Coskun in dezelfde sociale kring verkeren en dat (goeddeels) dezelfde mensen die destijds café Cheers bezochten en daar voor overlast zorgden nu bezoekers van café Laila zijn, zal daartoe door verweerder middels concrete feiten en vaststellingen aannemelijk dienen te worden gemaakt.
2.6 De voorzieningenrechter sluit op voorhand niet uit dat na zorgvuldig onderzoek en een genoegzame motivering de beslissing van 25 oktober 2004 bij de te nemen beslissing op bezwaar, te weten sluiting van het café Laila gedurende drie maanden, in stand zal kunnen blijven. Nu verweerders stellingen op dit moment echter niet door resultaten van enig onderzoek worden onderbouwd en bovendien niet met zoveel woorden aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd, ziet de voorzieningenrechter zowel in de belangen van verzoeker alsmede in het voorlopig oordeel omtrent de rechtmatigheid van het bestreden besluit aanleiding het verzoek om schorsing toe te wijzen.
2.7 Nu het verzoek wordt toegewezen dient het griffierecht aan verzoeker te worden vergoed.
Tevens zal de voorzieningenrechter verweerder veroordelen in de proceskosten van verzoeker, die op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden vastgesteld op het hieronder opgenomen bedrag.
3. De beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe en schorst het bestreden besluit tot twee weken na de verzending van de beslissing op bezwaar;
gelast dat de gemeente Tilburg aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht van € 136,- vergoedt;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 644,-, te betalen door de gemeente Tilburg.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.C.J. Bakx, rechter, en in aanwezigheid van mr. A.J.A. de Bie, griffier, in het openbaar uitgesproken op 5 november 2004.
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.