04 / 2182 VV RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht
Voorzieningenrechter
[verzoeker], h.o.d.n. coffeeshop Pasja te Tilburg, verzoeker, gemachtigde mr.drs. B.F.J. Bollen
de burgemeester van de gemeente Tilburg, verweerder.
Verzoeker heeft op 19 oktober 2004 bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder van 18 oktober 2004 (hierna: bestreden besluit), waarbij sluiting is bevolen van coffeeshop “Pasja” (hierna: de inrichting) aan de Bredaseweg 123 te Tilburg.
Tevens heeft hij op 26 oktober 2004 verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 5 november 2004, waarbij aanwezig waren de heer
F. Sahin, leidinggevende in de inrichting en mr. drs. B.F.J. Bollen namens verzoeker. Namens verweerder was aanwezig mr. O. P. de Gier.
2.1 Bij het bestreden besluit heeft verweerder op grond van artikel 40, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening (hierna:APV) zonder voorafgaande waarschuwing de sluiting van de inrichting tot nader order bevolen vanwege een schietincident dat in de inrichting heeft plaatsgevonden. Verweerder acht dit incident een ernstige aantasting van de openbare orde. Hij heeft zich gebaseerd op een bericht van de politie Midden en West Brabant van 18 oktober 2004, dat er kort samengevat op neer komt dat er op 17 oktober 2004 in en in de buurt van de inrichting, namelijk op de openbare weg de Watertorenstraat, is geschoten. Het feit dat de beheerder van de inrichting heeft nagelaten de politie te waarschuwen heeft mede geleid tot het bestreden besluit. Verweerder heeft, omdat hij onvoldoende zekerheid aanwezig achtte dat er geen kans bestaat op herhaling en niet vaststaat dat de exploitant niets te verwijten valt, hangende het onderzoek door de politie, het bestreden besluit genomen.
Zolang er onvoldoende duidelijkheid bestaat over de toedracht van het gebeurde, de relatie daarvan met de exploitatie van de inrichting en over de vraag of het om een enkel incident gaat, acht verweerder het niet verantwoord de door verzoeker geëxploiteerde inrichting open te houden.
2.2 Verzoeker heeft – samengevat – aangevoerd dat het schietincident geen verband houdt met de inrichting en de exploitatie daarvan. Genoemd incident is veroorzaakt door een toevallige voorbijganger die het slachtoffer, dat in de inrichting aanwezig was, zag zitten. Deze voorbijganger opende de deur en schoot vanaf het trottoir door de deuropening in de houten vloer van de inrichting. Ook het schietincident in de Watertorenstraat staat geheel los van de exploitatie van de inrichting. Verzoeker stelt voorts dat het feit dat medewerkers van de coffeeshop de politie niet hebben gebeld de sluiting niet kan rechtvaardigen. Zij dachten immers dat er geschoten was met een alarmpistool. Tevens heeft verzoeker aangevoerd dat hij een spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening omdat behalve hij, drie vaste medewerkers en vijf oproepkrachten gedeeltelijk, voor hun inkomen afhankelijk zijn van de inrichting.
2.3 Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de recht-bank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voor-lopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangen-afweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddel-lijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Voor zover de beoordeling van dit verzoek meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure.
2.4 In artikel 40, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Tilburg (hierna: de APV) is bepaald dat de burgemeester de sluiting kan bevelen van een inrichting, indien dit in het belang van de openbare orde of ter voorkoming van beperking van overlast of aantasting van het woon- en leefklimaat noodzakelijk is.
Op grond van de gedingstukken en de behandeling ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten. Verzoeker is exploitant van de inrichting. Op 24 november 2003 is aan verzoeker vergunning verleend voor het uitoefenen van een coffeeshop met verkoop van softdrugs in de inrichting. Deze vergunning vervangt de vergunning verleend aan verzoeker op 20 januari 1997. Verzoeker heeft niet betwist dat het schietincident zich heeft voorgedaan en dat de beheerder of andere medewerkers van de inrichting hebben nagelaten enige actie te ondernemen. Niet is gebleken dat sinds 1997 in en rondom de inrichting ongeregeldheden hebben plaatsgevonden. Het Openbaar Ministerie, dat het onderzoek zal aansturen, heeft op 24 oktober 2004 aan verweerder bericht dat de afronding van het onderzoek naar de toedracht van het gebeurde nog drie maanden kan duren. Ter zitting is namens verweerder naar voren gebracht dat het onderzoek minder dan drie maanden in beslag zal nemen, maar een einddatum kon niet worden genoemd.
2.5 De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Het doel van de in artikel 40, eerste lid, van de APV toegekende bevoegdheid is naar het oordeel van de voorzieningenrechter te voorkomen dat in de toekomst verdere verstoringen van de openbare orde plaats zullen vinden. Voorwaarde hierbij is dat deze ordeverstoringen concreet voorzienbaar zijn en een actuele dreiging vormen, waartegen dient te worden opgetreden. Alhoewel het onder omstandigheden denkbaar is dat één enkel incident dermate indringend is dat deze situatie aanwezig kan worden geacht, zal doorgaans hiervan pas sprake zijn als in een betrekkelijk korte periode in en rondom de betreffende inrichting een aantal betekenende incidenten heeft plaatsgevonden. De voorzieningenrechter acht naar zijn voorlopig oordeel in de thans beschikbare gegevens onvoldoende concrete aanwijzingen aanwezig dat aannemelijk is dat met betrekking tot de onderhavige inrichting sprake is van een incident of een reeks incidenten als hiervoor bedoeld.
Gelet op het vorenstaande heeft de voorzieningenrechter ernstige twijfel of verweerder in redelijkheid tot de sluiting van de inrichting in het belang van de openbare orde heeft kunnen komen.
De voorzieningenrechter ziet zowel in de belangen van verzoeker als in het voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit aanleiding om het bestreden besluit te schorsen tot twee weken na de verzending van de beslissing op bezwaar.
2.4 Nu het verzoek zal worden toegewezen, dient het griffierecht aan verzoeker te worden
vergoed. Tevens veroordeelt de voorzieningenrechter verweerder in de proceskosten van verzoeker, die op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden vastgesteld op het hieronder opgenomen bedrag.
wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe en schorst het bestreden besluit, tot twee weken na de verzending van de beslissing op bezwaar;
gelast dat de gemeente Tilburg aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht van € 136,- vergoedt;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 644,- te betalen door de gemeente Tilburg.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.C.J. Bakx, rechter, en in aanwezigheid van mr. A.M.P. Paanakker, griffier, in het openbaar uitgesproken op 5 november 2004.
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.