Zaaknummer: 280161/CV/03-6090
RECHTBANK BREDA
sector kanton - locatie Breda
de vereniging met rechtspersoonlijkheid KONINKLIJKE NEDERLANDSE VOETBALBOND, gevestigd en kantoorhoudende te [woonplaats], [adres]
gemachtigde: A.J. Visser, gerechtsdeurwaarder te Nieuwein,
1. [gedaagde], en
2. [gedaagde 2], beiden in de hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige [minderjarige], en wonende te [woonplaats], [adres],
1. Het verdere procesverloop
Dat blijkt uit het tussenvonnis van 14 januari 2004 en de daarin genoemde stukken alsmede uit
- de akte met 2 producties zijdens eiseres van 28 januari 2004;
- het proces verbaal van getuigenverhoor zijdens eiseres van 8 maart 2004;
- de conclusie na enquête zijdens gedaagden;
- de conclusie na enquête zijdens eiseres.
Voormelde stukken dienen als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Op de inhoud daarvan zal voor zover nodig hierna worden teruggekomen.
2. De verdere beoordeling
Volhard wordt bij de inhoud van voormeld tussenvonnis.
Bij dat vonnis is eiseres toegelaten te bewijzen dat [minderjarige] zich schuldig heeft gemaakt aan opruiing door het gooien van zaken op het veld en naar het gastenvak tijdens de wedstrijd
NAC-Willem II op 23 september 2001.
Daartoe heeft eiseres bij akte van 28 januari 2004 een verklaring in het geding gebracht van [eiseres]s, [functie] bij NAC Breda.
Voorts heeft eiseres [eiseres], voornoemd, laten horen als getuige.
De getuige heeft verklaard dat de video beelden niet meer voorhanden zijn en dat het videomateriaal en foto's aan de politie zijn overhandigd voor onderzoek. Volgens de getuige is op de foto's waarschijnlijk niet te zien is dat [minderjarige] tegen het bufferhek is geklommen of uitdagende gebaren heeft gemaakt. Voorts heeft de getuige verklaard: "Op de videoband was het groepsgedrag wel te zien, maar of het gedrag van [minderjarige] daarop te zien was weet ik niet. In elk geval zat [minderjarige] in de groep die zich heeft schuldig gemaakt aan opruiend gedrag." Volgens de getuige betrof dat een groep van acht tot tien jongens. Het opruiend gedrag bestond volgens de getuige uit het klimmen in het bufferhek en het maken van gebaren in de richting van het supportersvak van de bezoekende club.
In zijn verklaring van 26 januari 2004 heeft [eiseres] onder meer gesteld dat aan de hand van videobeelden enkele jongeren werden herkend die zich opvallend en opruiend richting Willem II supporters hadden gedragen alsmede: "[minderjarige] is uitgenodigd voor een gesprek en hij ontkende iets met dit voorval te maken te hebben, maar heeft zichzelf wel op de foto's herkent".
Nu eiseres geen foto- of videomateriaal ten bewijze van haar stelling in het geding heeft gebracht, steunt het bewijs van de stelling van eiseres omtrent de schendig van artikel 7.5 van haar standaardvoorwaarden enkel op de verklaring van de getuige [eiseres].
Deze heeft niet verklaard zelf te hebben gezien dat [minderjarige] zich heeft gedragen op een wijze die door anderen als provocerend of als bedreigend kan worden ervaren als bedoeld in artikel 7.5 van de standaardvoorwaarden van eiseres doordat hij in het bufferhek is geklommen of gebaren heeft gemaakt in de richting van het supportersvak van de bezoekende club. De getuige betwijfelt verder of op foto's is te zien dat [minderjarige] zich opruiend heeft gedragen. Of dat op de video opnamen was te zien weet hij niet.
Onder deze omstandigheden is niet komen vast te staan dat [minderjarige], die ook niet strafrechtelijk is vervolgd in verband met de gebeurtenissen tijdens de wedstrijd van NAC tegen Willem II op 23 september 2001, art. 7.5 van de standaardvoorwaarden van eiseres heeft geschonden.
De kantonrechter laat daarbij nog daar dat eiseres zich - in navolging van NAC (zoals verwoord in haar brief van 26 oktober 2001) - aanvankelijk op het standpunt heeft gesteld dat [minderjarige] zich aan opruiing schuldig heeft gemaakt door het gooien van zaken op het veld en naar het gastenvak. Daarover heeft de getuige in het geheel niets verklaard zodat ook dit niet is komen vast te staan.
Gelet hierop heeft eiseres jegens [minderjarige] geen aanspraak op de boete als bedoelt in art. 10.4 van had standaardvoorwaarden.
De vordering dient dan ook te worden afgewezen.
Eiseres dient als de in het ongelijk gelijk gestelde partij in de kosten van deze procedure, voor zover aan de zijde van gedaagden gevallen, te worden verwezen. Aangezien gedaagden in persoon procederen en overigens geen kosten zijn gebleken, worden deze kosten gesteld op nihil.
Veroordeelt eiseres in de kosten van deze procedure voor zover aan de zijde van gedaagden gevallen, en tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.G.P.M. Spreuwenberg en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 9 juni 2004.