ECLI:NL:RBBRE:2004:AR6396

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
9 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
280161/CV/03-6090
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van verbeurde boete door Koninklijke Nederlandse Voetbalbond aan voetbalsupporter wegens opruiing tijdens wedstrijd

In deze zaak vorderde de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB) een veroordeling van een voetbalsupporter tot betaling van een boete van €450,- wegens opruiing tijdens de wedstrijd NAC-Willem II. De centrale vraag was of er een overeenkomst bestond tussen de supporter en de KNVB en of de standaardvoorwaarden van de KNVB van toepassing waren. De kantonrechter oordeelde dat door het kopen van een toegangsbewijs voor de wedstrijd, die plaatsvond in een door de KNVB georganiseerde competitie, de supporter niet alleen een overeenkomst had gesloten met de betaaldvoetbalorganisatie NAC, maar ook met de KNVB zelf. De rechter stelde vast dat op de achterzijde van de toegangsbewijzen verwezen werd naar de toepasselijkheid van de standaardvoorwaarden van de KNVB, die ter inzage lagen bij de ingangen van de stadions en op verzoek kosteloos konden worden toegestuurd. Hierdoor was de KNVB in staat om aan te tonen dat de voorwaarden van toepassing waren op de rechtsverhouding tussen de KNVB en de supporter.

De KNVB werd vervolgens in de gelegenheid gesteld om het opruiend gedrag van de supporter te bewijzen. Echter, de KNVB slaagde er niet in om het bewijs te leveren dat de supporter zich daadwerkelijk schuldig had gemaakt aan opruiing. De getuigenverklaringen waren niet voldoende om de vordering te onderbouwen, aangezien er geen foto- of videomateriaal was overgelegd dat het gedrag van de supporter aantoonde. De kantonrechter concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de supporter artikel 7.5 van de standaardvoorwaarden had geschonden. Daarom werd de vordering van de KNVB afgewezen en werd de KNVB veroordeeld in de kosten van de procedure, die op nihil werden gesteld, aangezien de gedaagden in persoon procedeerden.

Uitspraak

Zaaknummer: 280161/CV/03-6090
RECHTBANK BREDA
sector kanton - locatie Breda
VONNIS
in de zaak van:
de vereniging met rechtspersoonlijkheid KONINKLIJKE NEDERLANDSE VOETBALBOND, gevestigd en kantoorhoudende te [woonplaats], [adres]
eiseres,
gemachtigde: A.J. Visser, gerechtsdeurwaarder te Nieuwein,
tegen:
1. [gedaagde], en
2. [gedaagde 2], beiden in de hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige [minderjarige], en wonende te [woonplaats], [adres],
gedaagden,
procederende in persoon.
1. Het verdere procesverloop
Dat blijkt uit het tussenvonnis van 14 januari 2004 en de daarin genoemde stukken alsmede uit
- de akte met 2 producties zijdens eiseres van 28 januari 2004;
- het proces verbaal van getuigenverhoor zijdens eiseres van 8 maart 2004;
- de conclusie na enquête zijdens gedaagden;
- de conclusie na enquête zijdens eiseres.
Voormelde stukken dienen als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Op de inhoud daarvan zal voor zover nodig hierna worden teruggekomen.
2. De verdere beoordeling
Volhard wordt bij de inhoud van voormeld tussenvonnis.
Bij dat vonnis is eiseres toegelaten te bewijzen dat [minderjarige] zich schuldig heeft gemaakt aan opruiing door het gooien van zaken op het veld en naar het gastenvak tijdens de wedstrijd
NAC-Willem II op 23 september 2001.
Daartoe heeft eiseres bij akte van 28 januari 2004 een verklaring in het geding gebracht van [eiseres]s, [functie] bij NAC Breda.
Voorts heeft eiseres [eiseres], voornoemd, laten horen als getuige.
De getuige heeft verklaard dat de video beelden niet meer voorhanden zijn en dat het videomateriaal en foto's aan de politie zijn overhandigd voor onderzoek. Volgens de getuige is op de foto's waarschijnlijk niet te zien is dat [minderjarige] tegen het bufferhek is geklommen of uitdagende gebaren heeft gemaakt. Voorts heeft de getuige verklaard: "Op de videoband was het groepsgedrag wel te zien, maar of het gedrag van [minderjarige] daarop te zien was weet ik niet. In elk geval zat [minderjarige] in de groep die zich heeft schuldig gemaakt aan opruiend gedrag." Volgens de getuige betrof dat een groep van acht tot tien jongens. Het opruiend gedrag bestond volgens de getuige uit het klimmen in het bufferhek en het maken van gebaren in de richting van het supportersvak van de bezoekende club.
In zijn verklaring van 26 januari 2004 heeft [eiseres] onder meer gesteld dat aan de hand van videobeelden enkele jongeren werden herkend die zich opvallend en opruiend richting Willem II supporters hadden gedragen alsmede: "[minderjarige] is uitgenodigd voor een gesprek en hij ontkende iets met dit voorval te maken te hebben, maar heeft zichzelf wel op de foto's herkent".
Nu eiseres geen foto- of videomateriaal ten bewijze van haar stelling in het geding heeft gebracht, steunt het bewijs van de stelling van eiseres omtrent de schendig van artikel 7.5 van haar standaardvoorwaarden enkel op de verklaring van de getuige [eiseres].
Deze heeft niet verklaard zelf te hebben gezien dat [minderjarige] zich heeft gedragen op een wijze die door anderen als provocerend of als bedreigend kan worden ervaren als bedoeld in artikel 7.5 van de standaardvoorwaarden van eiseres doordat hij in het bufferhek is geklommen of gebaren heeft gemaakt in de richting van het supportersvak van de bezoekende club. De getuige betwijfelt verder of op foto's is te zien dat [minderjarige] zich opruiend heeft gedragen. Of dat op de video opnamen was te zien weet hij niet.
Onder deze omstandigheden is niet komen vast te staan dat [minderjarige], die ook niet strafrechtelijk is vervolgd in verband met de gebeurtenissen tijdens de wedstrijd van NAC tegen Willem II op 23 september 2001, art. 7.5 van de standaardvoorwaarden van eiseres heeft geschonden.
De kantonrechter laat daarbij nog daar dat eiseres zich - in navolging van NAC (zoals verwoord in haar brief van 26 oktober 2001) - aanvankelijk op het standpunt heeft gesteld dat [minderjarige] zich aan opruiing schuldig heeft gemaakt door het gooien van zaken op het veld en naar het gastenvak. Daarover heeft de getuige in het geheel niets verklaard zodat ook dit niet is komen vast te staan.
Gelet hierop heeft eiseres jegens [minderjarige] geen aanspraak op de boete als bedoelt in art. 10.4 van had standaardvoorwaarden.
De vordering dient dan ook te worden afgewezen.
3. De kosten
Eiseres dient als de in het ongelijk gelijk gestelde partij in de kosten van deze procedure, voor zover aan de zijde van gedaagden gevallen, te worden verwezen. Aangezien gedaagden in persoon procederen en overigens geen kosten zijn gebleken, worden deze kosten gesteld op nihil.
4. De beslissing
De kantonrechter
Wijst de vordering af.
Veroordeelt eiseres in de kosten van deze procedure voor zover aan de zijde van gedaagden gevallen, en tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.G.P.M. Spreuwenberg en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 9 juni 2004.