ECLI:NL:RBBRE:2004:AR6716
Rechtbank Breda
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- J. van den Heuvel
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van verdachte wegens gebrek aan bewijs van het ontdoen van afvalstoffen
In deze zaak, behandeld door de economische politierechter van de Rechtbank Breda, stond de verdachte terecht voor het ontdoen van afvalstoffen, specifiek maïsafval, door deze buiten een inrichting te storten. De feiten betroffen een periode van juli 2003 tot en met 24 september 2003, waarin de verdachte, eigenaar van een biologisch boerenbedrijf, maïsafval op zijn perceel in Ossendrecht had opgeslagen. De officier van justitie had de verdachte aangeklaagd op basis van overtredingen van de Wet Milieubeheer en de Wet Bodembescherming.
De economische politierechter heeft de zaak grondig onderzocht, waarbij de vordering van de officier van justitie en het verweer van de verdachte, vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. C. van Schaik, zijn gehoord. De verdachte betoogde dat hij zich niet ontdaan had van afvalstoffen, maar dat de maïsrestanten een nuttige toepassing hadden als bodemverbeteraar. De rechter overwoog dat de definitie van 'afvalstof' niet restrictief mag worden uitgelegd en dat stoffen die nuttig kunnen worden toegepast, zoals maïsrestanten, niet automatisch als afvalstoffen moeten worden aangemerkt.
De rechter verwees naar criteria van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen om te bepalen of iets als afvalstof kan worden beschouwd. Deze criteria omvatten onder andere de gangbaarheid van de toepassing, maatschappelijke opvattingen over de stof, en de noodzaak van voorzorgsmaatregelen voor het milieu. De rechter concludeerde dat de maïsrestanten niet als afvalstof konden worden aangemerkt, omdat de verdachte een economisch voordeel had bij het hergebruik van deze restanten en er geen bewijs was dat dit hergebruik schadelijk voor het milieu zou zijn.
Uiteindelijk sprak de rechter de verdachte vrij van zowel de primair als subsidiair ten laste gelegde feiten, omdat niet wettig en overtuigend bewezen was dat de verdachte zich ontdaan had van afvalstoffen. Dit vonnis werd uitgesproken op 29 november 2004.