ECLI:NL:RBBRE:2004:AR7281

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
9 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/004702-03
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Kooijman
  • mr. Luijks
  • mr. Sutorius-Van Hees
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitbuiting van Thaise vrouwen in de prostitutie in Nederland

In deze zaak heeft de rechtbank Breda op 9 december 2004 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen verdachte R.S. en zijn medeverdachten, die beschuldigd werden van het uitbuiten van Thaise vrouwen door hen naar Nederland te halen onder valse voorwendselen. De vrouwen werden gedwongen om als prostituee te werken, waarbij hun paspoorten werden ingenomen en zij in een afhankelijke positie werden gehouden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten de vrouwen in een kwetsbare situatie hebben gebracht, waarbij zij hun verdiensten niet mochten behouden. De rechtbank verwierp verweren van de verdediging, waaronder de niet-ontvankelijkheid van het OM en mogelijke betrokkenheid van de politie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een belangrijke rol speelde in het plegen van deze strafbare feiten en dat het exploiteren van prostitutie in een uitbuitingssituatie niet getolereerd kan worden. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, en werd verplicht tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen. De rechtbank oordeelde dat de vorderingen van de benadeelde partijen voor een deel toewijsbaar waren, maar dat andere delen niet ontvankelijk waren en bij de burgerlijke rechter moesten worden aangebracht.

Uitspraak

ECHTBANK BREDA
Parketnummer(s): 02/004702-03
1 Partijen. Onderzoek van de zaak.
In de zaak onder voormeld parketnummer van de officier van justitie in het arrondissement Breda tegen:
[R.S.]
geboren [geboor[adres]]
heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank het volgende vonnis gewezen.
De rechtbank heeft de gedingstukken gezien en de zaak onderzocht ter terechtzitting. Zij heeft de vordering van de officier van justitie gehoord en het verweer dat naar voren is gebracht door de verdachte en de raadsman, mr. C.F. Korvinus, advocaat te Amsterdam.
2 De tenlastelegging.
De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het wetboek van strafvordering. Verdachte staat, met inachtneming hiervan, terecht ter zake dat
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 maart 2002 tot en met 13 oktober 2003 te Roosendaal en/of Den Haag en/of Arnhem en/of Breda, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) (een) ander(en), genaamd [T.D.] en/of [R.S.] e[Y.], door geweld of één of meer andere
feitelijkheden of door bedreiging met geweld of bedreiging met één of meer andere feitelijkheden heeft gedwongen of door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht of door misleiding heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met en/of voor een derde tegen betaling of onder voornoemde omstandigheden enige handeling heeft ondernomen waarvan verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die ander zich daardoor tot het verrichten van die (seksuele) handelingen beschikbaar stelde, bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of
bedreiging met die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bestaande die (ondernomen) handeling(en) hieruit dat verdachte en/of verdachtes mededader(s):
- (in strijd met de waarheid) tegen een of meer van (de) bovengenoemde vrouw(en) heeft/hebben
gezegd dat zij in Nederland in een bar of restaurant zou(den) gaan werken en/of
- (direct na aankomst op Schiphol) de/het paspoort(en) van een of meer van (de) bovengenoemde
vrouw(en) heeft/hebben ingenomen en/of aan haar/hun beschikkingsbevoegdheid onttrokken
heeft/hebben gehouden en/of
- een of meer van (de) bovengenoemde vrouw(en) heeft/hebben gedwongen om, in plaats van het
tevoren afgesproken bedrag (in Thaise Bath) een (veel) hoger bedrag (in Euro) aan hem en/of zijn
mededader(s) te betalen voor de door hem en/of zijn mededader(s) gemaakte onkosten en/of
- nagenoeg de gehele betaling voor de door hun/haar verrichte seksuele handelingen met derden aan
een of meer van de bovengenoemde vrouw(en) heeft/hebben onthouden en/of (direct) van haar/hen
heeft/hebben afgenomen en/of
- een of meer van de bovengenoemde vrouw(en) heeft/hebben laten werken als zij ziek en/of
ongesteld was/waren en/of
- een of meer van de bovengenoemde vrouw(en) (op het moment dat zij aangaven niet in de
prostitutie te willen werken en/of om aan te geven dat ze niet moesten vluchten en/of geen contact
met de politie of derden op mochten nemen) - zakelijk weergegeven - heeft/hebben gedreigd dat
hij/zij naar Thailand zou(den) bellen, alwaar men dan de aldaar achtergebleven familie en/of
kind(eren) van een of meer van de bovengenoemde vrouw(en), waarvan men wist waar ze
woonde(n), zou(den) (laten) vermoorden of iets aan zou(den) (laten) doen en/of foto's heeft/hebben
laten zien van Nederlandse mensen in Thailand waarbij gezegd werd dat die mensen van de maffia
waren en dat zij de familieleden in Thailand zouden doden en/of
- een of meer van de bovengenoemde vrouwen nauwlettend in de gaten heeft/hebben gehouden,
althans laten houden en/of
- een of meer van de bovengenoemde vrouw(en) heeft/hebben gezegd dat de politie in Nederland
slecht was en/of
- [T.D.] heeft/hebben gedwongen een borstvergrotende operatie te ondergaan en/of
- een of meer van de bovengenoemde vrouw(en) heeft/hebben verboden in contact met derden te
treden en/of (onbegeleid) buitenshuis te vertoeven en/of
- een of meer van de bovengenoemde vrouw(en) met de dood heeft/hebben bedreigd en/of
- een of meer van de bovengenoemde vrouw(en) een of meermaal gedurende enige tijd heeft/hebben
opgesloten in een ruimte, althans in hun kamer(s);
en/of bij een of meer van bovengenoemde vrouw(en) (aldus) een bedreigende en/of beangstigende situatie en/of afhankelijkheid van verdachte en/of zijn mededader(s) heeft/hebben gecreeerd;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op meer, althans één, tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 maart 2002 tot en met 13 oktober 2003 te Roosendaal, althans in Nederland, en/of Thailand, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, één of meer personen (genaamd [T.D.] en/of [R.S.] e[Y.]) (in Thailand) heeft aangeworven en/of mede genomen met het oogmerk die personen in een ander land (te weten Nederland) ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met en/of voor een derde tegen betaling;
2.
hij op meer, althans één, tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 april 2003 tot en met 31 augustus 2003 te Roosendaal en/of Breda, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (een) salarisspecificatie(s) (van Europe's Best Security), - (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) valselijk de naam van O.P. Schraven (als werknemer van Europe's Best Security) op die salarisspecificatie(s) vermeld, zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op meer, althans één, tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 april 2003 tot en met 31 augustus 2003 te Roosendaal en/of Breda, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van (een) vals(e) of vervalst(e)
loonspecificatie(s) (van het bedrijf Europe's Best Security), - (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware die/dat geschrift(en) echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat verdachte en/of zijn mededader(s) die loonspecificatie(s) heeft/hebben
gevoegd bij en/of overgelegd ten behoeve van een garantverklaring en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat deze specificatie(s) (ten onrechte) op naam staat/staan van O.P. Schraven;
3 De geldigheid van de dagvaarding.
Door de raadsman is het verweer gevoerd dat de dagvaarding partieel nietig is omdat in het feitelijk gedeelte de gehele tekst van art. 250a lid 1 sub 1 wetboek van strafrecht wordt overgenomen en alle varianten worden genoemd, terwijl in het normatieve gedeelte de uitwerking daarvan beperkt is tot een aantal van de in het feitelijk gedeelte genoemde strafbare gedragingen.
De rechtbank constateert dat van de in het normatieve gedeelte genoemde onderdelen slechts de onderdelen “geweld”, “één of meer andere feitelijkheden”, “bedreiging met geweld” en “enige handeling heeft ondernomen waarvan……” terugkomen in de feitelijke uitwerking van hetgeen wordt verweten, welke uitwerking begint na de woorden “bestaande dat …..”, maar niet het onderdeel “misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht of door misleiding heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met en/of voor een derde tegen betaling”.
Ten aanzien van dat onderdeel is dan ook slechts volstaan met een weergave van de omschrijving zoals in art. 250a lid sub 1 wetboek van strafrecht vermeld, welke omschrijving echter onvoldoende feitelijk is, zodat de dagvaarding voor dat onderdeel nietig is.
De dagvaarding is voor het overige geldig, nu behoudens het hiervoor overwogene niets is gebleken wat daaraan in de weg staat.
4 De bevoegdheid van de rechtbank.
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5 De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
De raadsman heeft aangevoerd dat de door [Y.] afgelegde verklaring, die door het OM aan de verdediging op drie minidisks was afgegeven, is beluisterd en dat met behulp van een tolk-vertaler die onderdelen die naar het oordeel van de verdediging niet, onvolledig of onjuist waren weergegeven, zijn vertaald en vastgelegd in een door een tolk-vertaler vervaardigde en voor waarheid ondertekende vertaling. Dit stuk is aan de rechtbank overgelegd. Deze gang van zaken dient volgens de raadsman te leiden tot niet-ontvankelijkheid omdat daarop het door de Hoge Raad vastgestelde criterium van toepassing is, namelijk “ernstige inbreuk op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.”
De rechtbank constateert allereerst dat het betreffende stuk eerst ter zitting is overgelegd. Daarmee is aan het OM de mogelijkheid ontnomen om het betreffende stuk op haar betrouwbaarheid te toetsen. Dat is een gang van zaken die de raadsman waarschijnlijk van de kant van het OM niet zou hebben geaccepteerd. Het Om heeft tegen deze gang van zaken echter geen bezwaar gemaakt, zodat het bestreffende stuk als schriftelijk bewijs kan worden gebruikt. Voor zover door de raadsman tijdens zijn pleidooi stukken zijn geciteerd uit dit verhoor, die niet in dit stuk van de tolk-vertaler zijn opgenomen, zal de rechtbank daarmee geen rekening houden, aangezien die onderdelen niet als deel uitmakend van enig schriftelijk stuk kunnen worden beschouwd.
De citaten die door de tolk-vertaler zijn opgenomen behelzen mededelingen van aangeefster van uiteenlopende aard en strekking. Een aantal daarvan zijn van zo’n ondergeschikte betekenis voor de behandeling van deze zaak dat in redelijkheid niet geoordeeld kan worden dat van een inbreuk als voornoemd sprake is. Een aantal van die citaten is naar het oordeel van de rechtbank met geen nader doel naar voren gebracht dan om aan de wel terzake doende onderdelen extra gewicht te geven. Dit geldt voor alle onderdelen met uitzondering van hetgeen is vastgelegd in de onderdelen P. 940, na regel 15, 153:52 en P. 940, r 42, 03:55.
Uit deze twee laatste onderdelen, met name het eerste, zou, wanneer deze op zich zelf worden bezien, de conclusie kunnen worden getrokken dat aangeefster voordat zij naar Nederland kwam al wist dat zij in de prostitutie moest gaan werken, maar wanneer deze twee onderdelen worden bezien in samenhang met hetgeen aangeefster overigens heeft verklaard, dan gaat die conclusie niet op. In haar eerste verhoor, aangevangen om 11.16 uur, verklaart zij (pagina 933 van het PV) dat op haar vraag aan de moeder van [P.] wat voor werk zij zou moeten doen, werd gesproken over werken in een bar. Even verderop verklaart zij, en de juistheid van de vertaling van dat onderdeel is niet ter discussie gesteld, dat er nooit over werk in de prostitutie is gepraat. Terwijl zij op pag 940 verklaart dat toen er in Nederland werd gesproken over werk als prostituee, zij bij zich zelf dacht dat zij dat werk niet wilde doen. Bezien in het licht van die delen van haar verklaring en het feit dat nergens anders door aangeefster ooit is verklaard dat zij voor haar vertrek naar Nederland wist dat zij in de prostitutie zou moeten werken, kunnen de door de raadsman weergegeven passages daarop geen betrekking hebben, maar moeten die betrekking hebben op hetgeen aangeefster daarover bekend is geworden toen zij in Nederland kwam. Het tweede onderdeel van de door de tolk-vertaler uitgewerkte delen van het verhoor dat hierover (p 940, r 24, 03:55) gaat, maakt ook een onderscheid tussen het feitelijk gaan werken in januari en het van tevoren praten over dat werk. Aangeefster is op 8 november 2002 in Nederland aangekomen, zodat tot het moment dat zij op 6 januari 2003 ging werken in de prostitutie er twee maanden verstreken zijn. Uit hetgeen zij op pag 940 van het PV verklaart blijkt dat in die periode over werken in de prostitutie is gesproken. Zij zegt: “wel werd er in die tijd veel gesproken over het werken als prostituee achter het raam.”
Vorenstaande leidt tot het oordeel dat op grond van hetgeen door de raadsman is aangevoerd niet kan worden geoordeeld dat in het proces-verbaal is verzuimd weer te geven dat aangeefster voor haar vertrek ervan op de hoogte was dat zij in de prostitutie zou gaan werken. Hetgeen niet is opgenomen in de verklaring van aangeefster werpt geen ander licht op haar verklaring, zodat er geen sprake is van enige voor verdachte relevante schending van zijn belangen.
De raadsman heeft verder naar voren gebracht dat de officier van justitie, ondanks een toezegging dat wel te zullen doen, de stukken betrekking hebbend op een inbraak in de woning[adres] woont, [adres] en een brandstichting niet aan het dossier heeft toegevoegd. Uit het feit dat deze opmerking is geplaatst in het gedeelte dat handelt over de niet ontvankelijkheid van de Officier van Justitie, gaat de rechtbank er van uit dat deze opmerking ook in dat licht moet worden bezien.
Het betreffende verweer wordt verworpen omdat niet aannemelijk is gemaakt dat deze stukken in enige relevante relatie staan tot de onderhavige strafzaak. De suggestie dat de aangeefsters achter deze inbraak zouden zitten, is volstrekt niet onderbouwd.
De raadsman heeft vervolgens naar voren gebracht dat zich in het voorgeleidingsproces-verbaal een stuk bevindt waarin staat vermeld dat er op 29 augustus 2003 een doorzoeking heeft plaatsgevonden in de wonin[adres]]
Dat daarvan sprake was zou, aldus de raadsman, bevestigd worden door het feit dat de bewoners van de [adres] gemerkt hadden dat op die avond was getracht in te breken. Wat er ook zij van dat laatste, de rechtbank heeft overigens geen enkele aanwijzing dat dit inderdaad zo is, op basis van de processen-verbaal kan niet worden geoordeeld dat er sprake is van een doorzoeking die voor verdachte en daarmee voor de rechtbank is verzwegen. Allereerst zou het gaan om een doorzoeking in het bijzijn van de rechter-commissaris. Indien het betoog van de raadsman wordt gevolgd, zou dat moeten betekenen dat de rechter-commissaris geen proces-verbaal heeft gemaakt van een doorzoeking die in zijn bijzijn heeft plaatsgevonden. Daarvoor is zelfs niet de geringste aanwijzing aanwezig. Ten tweede geldt dat wanneer het proces-verbaal waar het onderdeel omtrent de doorzoeking staat vermeld in zijn totaliteit wordt bezien, duidelijk wordt dat er sprake is van een foute vermelding. De datum 29 augustus past qua tijdsvolgorde niet in hetgeen daaraan voorafgaand wordt vermeld en in hetgeen daarna volgt.
Door de raadsman zijn tenslotte verweven in zijn opmerkingen omtrent de niet-ontvankelijkheid naar het gevoelen van de rechtbank suggesties gewekt omtrent een mogelijke betrokkenheid van de politie. Gesteld is dat de politie eerst niets zou hebben willen doen met de opmerking dat de inbrekers gekleed waren in een soort politie-uniform en dat de politie van voornoemde inbraak en de brandstichting geen werk heeft gemaakt, ondanks een hoge totaalscore in de casescreening, naar de reden waarvan het volgens de raadsman slechts gissen is. Verder wordt aangevoerd dat de verdachte, die vanaf het begin ernstige twijfels had over de politie, een agent gearmd met een van de aangeefsters de rechtbank binnen zag komen toen zij naar het verhoor van de rechter-commissaris moest. Met deze wijze van presenteren van een aantal willekeurige zaken wordt de indruk gewekt dat de politie banden heeft met de aangeefsters of een aangeefster die verder gaan dan zakelijk en dat de politie is betrokken bij de inbraak. Die indruk moge wellicht bij de verdachte hebben post gevat, maar vindt geen steun in de stukken en hetgeen terzake is opgemerkt is dan ook voor de verdere beoordeling volstrekt niet relevant.
Vorenstaande leidt tot het oordeel dat de Officier van Justitie ontvankelijk is.
6 Schorsing der vervolging.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7 De bewezenverklaring.
7.1 Vrijspraak en de gronden daarvoor.
Door het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 primair en subsidiair is ten laste gelegd, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
De rechtbank stelt dienaangaande voorop dat volstrekt ongeloofwaardig is dat O.P. Schraven heeft gewerkt bij Europe's Best Security, zoals verdachte wil doen voorkomen.
Uit het dossier blijkt echter niet wanneer de salarisspecificaties zijn gemaakt en/of gebruikt.
Nu deze zijn gebruikt ten behoeve van de garantstelling, maar ook daarvan niet bekend is wanneer deze is aangevraagd, acht de rechtbank niet wettig bewezen dat verdachte die specificaties in de betreffende periode heeft gemaakt, dan wel gebruikt.
7.2 Hetgeen bewezen is.
Door het onderzoek ter terechtzitting is evenwel naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
1, primair:
-op tijdstippen in de periode van 1 maart 2002 tot en met 13 oktober 2003 te Roosendaal en Den Haag ,Breda, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, anderen, genaamd [T.D.] en-[R.S.] en-[Y.], door feitelijkheden heeft gedwongen en/of onder voornoemde omstandigheden enige handeling heeft ondernomen waarvan verdachte en zijn mededaders wisten, althans redelijkerwijs moesten vermoeden dat die anderen zich daardoor tot het verrichten van (seksuele) handelingen beschikbaar stelden, bestaande die feitelijkheden en/of bestaande die (ondernomen) handelingen hieruit dat verdachte en verdachtes mededaders:
- (in strijd met de waarheid) tegen een of meer van (de) bovengenoemde vrouwen hebben gezegd dat zij in Nederland in een bar of restaurant zouden gaan werken en (direct na aankomst op Schiphol) de paspoorten van bovengenoemde vrouwen hebben ingenomen en aan hun beschikkingsbevoegdheid onttrokken hebben gehouden en/of
- een of meer van bovengenoemde vrouw(en) hebben gedwongen om, in plaats van
het tevoren afgesproken bedrag (in Thaise Bath) een hoger bedrag (in Euro) aan hem
en zijn mededaders te betalen voor de door hem en zijn mededaders gemaakte
onkosten en
- nagenoeg de gehele betaling voor de door hun verrichte seksuele handelingen met
derden aan een of meer van de bovengenoemde vrouwen hebben onthouden en
(direct) van hen hebben afgenomen en
- een of meer van de bovengenoemde vrouwen hebben laten werken als zij ziek en/of
ongesteld waren en een of meer van de bovengenoemde vrouwen nauwlettend in de gaten hebben gehouden, althans laten houden en een of meer van de bovengenoemde vrouwen hebben verboden in contact met
derden te treden en bij een of meer van bovengenoemde vrouwen (aldus) een afhankelijkheid van verdachte en zijn mededaders hebben gecreëerd;
Hetgeen onder 1 primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
8 Het bewijs.
De overtuiging van de rechtbank, dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen.
8.1 De bewijsmiddelen.
9 De strafbaarheid van het bewezene.
Het ten laste van verdachte bewezen verklaarde levert het volgende misdrijf op:
Een ander door feitelijkheden dwingen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling, gepleegd door twee of meer personen, meermalen gepleegd.
10 De strafbaarheid van verdachte.
Verdachte is strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard, nu niet is gebleken van enige omstandigheid die zijn strafbaarheid zou opheffen.
11 De straffen en maatregelen.
11.1 De algemene overwegingen omtrent de straf.
Op grond van de aard van het bewezene alsmede op grond van de omstandigheden waaronder dit is gepleegd en de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte de straf behoort te worden opgelegd, die zij hierna zal bepalen.
11.2 De bijzondere overwegingen omtrent de straf.
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden waarvan 6 voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Verdachte en zijn vrouw hebben tezamen met hun medeverdachten [O.S.], [W.] en [D.V.] in de periode van 1 maart 2002 tot en met 13 oktober 2003 drie Thaise vrouwen in Nederland tot prostitutie bewogen en hen met het oog daarop hier naartoe gehaald.
Door de rechtbank wordt dit strafbaar feit, dat uitsluitend uit winstbejag is gepleegd, als ernstig beschouwd.
Verdachte en zijn medeverdachten hebben Thaise vrouwen naar Nederland gehaald om op diverse plekken in Nederland te werken als prostituee. Het naar Nederland halen gebeurde onder valse voorwendselen. Het geld voor de tickets en visa werd betaald door verdachte. Medeverdachten [O.S.], [W.] en [D.V.] stelden zich garant voor de vrouwen en zorgden voor huisvesting. Verdachte betaalde hen daar een maandelijkse vergoeding voor. In Nederland aangekomen werden de vrouwen opgehaald door verdachte en een of meer van zijn medeverdachten. Op Schiphol, of korte tijd daarna, werden de paspoorten van de vrouwen onmiddellijk ingenomen en door verdachte of één van zijn medeverdachten bewaard. De bewegingsvrijheid van de vrouwen werd hierdoor beperkt en zij konden Nederland niet verlaten. In Nederland kwamen de vrouwen in een volkomen afhankelijke positie terecht waardoor zij gedwongen werden te werken als prostituee.
De vrouwen zijn door verdachte en zijn mededaders uitgebuit. Hun verdiensten mochten zij niet zelf behouden maar dienden zij aan verdachte af te staan. Dat verdachte slechts voor direct eigen gewin heeft gehandeld moge blijken uit het feit dat hij de vrouwen, naast een gering bedrag voor zakgeld, van hun verdiensten niets heeft uitgekeerd.
De rechtbank is van oordeel dat het exploiteren van prostitutie die gepaard gaat met een uitbuitingssituatie niet getolereerd kan worden. De verdachte en zijn mededaders hebben misbruik gemaakt van de slechte situatie waarin de vrouwen in Thailand zich bevonden en van hun afhankelijke positie waarin zij in Nederland kwamen te verkeren, waarbij het winstbejag als drijfveer kan worden gezien. Daar komt nog bij dat verdachte degene is geweest die de initiatiefnemer is geweest en bij het plegen van dit strafbare feit de belangrijkste rol heeft gespeeld.
Op dergelijk handelen kan naar het oordeel van de rechtbank in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Anderzijds houdt de rechtbank bij de strafbepaling ten voordelen van de verdachte rekening met het feit dat hij nog een blanco strafblad heeft.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte een gevangenisstraf van na te melden duur moet worden opgelegd.
Het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf dient er toe verdachte ervan te weerhouden om zich in de toekomst opnieuw aan soortgelijke feiten schuldig te maken.
12 De overwegingen omtrent het beslag.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het in beslag genomen geldsbedrag ad € 255,-- aan verdachte, aangezien dat voorwerp niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag is genomen.
13 De overwegingen omtrent de benadeelde partij.
De benadeelde partij [T.D.], p/a Om de Toren 4 te Beek, heeft schadevergoeding gevorderd tot een bedrag van € 12.000,-- terzake van hetgeen onder 7.2 is bewezen verklaard. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen verklaarde immateriële schade heeft geleden. De hoogte daarvan staat thans nog onvoldoende vast. Derhalve zal de rechtbank bij wijze van voorschot, rekening houdend met de periode waarin zij tot prostitutie gedwongen werd, naar redelijkheid en billijkheid een bedrag vaststellen van € 4.500,--.
Door het Schadefonds Geweldsmisdrijven is reeds een bedrag van € 1.400,-- uitgekeerd. Dat bedrag brengt de rechtbank op het voorschot in mindering, zodat de vordering tot een bedrag van € 3.100,-- kan worden toegewezen. Het overige gedeelte van deze vordering is niet van zo eenvoudige aard dat die vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De rechtbank zal daarnaast aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van na te melden bedrag ten behoeve van het slachtoffer T. Dadthuyawat, nu verdachte jegens deze naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die aan deze door het strafbare feit is toegebracht.
De benadeelde partij [M.] [Y.], p/a Om de Toren 4 te Beek, heeft schadevergoeding gevorderd tot een bedrag van € 12.000,-- terzake van hetgeen onder 7.2 is bewezen verklaard. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen verklaarde immateriële schade heeft geleden. De hoogte daarvan staat thans nog onvoldoende vast. Derhalve zal de rechtbank bij wijze van voorschot, rekening houdend met de periode waarin zij tot prostitutie gedwongen werd, naar redelijkheid en billijkheid een bedrag vaststellen van € 3.000,--, zodat de vordering tot dat bedrag kan worden toegewezen. Het overige gedeelte van deze vordering is niet van zo eenvoudige aard dat die vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De rechtbank zal daarnaast aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van na te melden bedrag ten behoeve van het slachto[Y.], nu verdachte jegens deze naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die aan deze door het strafbare feit is toegebracht.
De benadeelde partij [R.S.], p/a Om de Toren 4 te Beek, heeft schadevergoeding gevorderd tot een bedrag van € 12.000,-- terzake van hetgeen onder 7.2 is bewezen verklaard. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen verklaarde immateriële schade heeft geleden. De hoogte daarvan staat thans nog onvoldoende vast. Derhalve zal de rechtbank bij wijze van voorschot, rekening houdend met de periode waarin zij tot prostitutie gedwongen werd, naar redelijkheid en billijkheid een bedrag vaststellen van € 2.000,--, zodat de vordering tot dat bedrag kan worden toegewezen. Het overige gedeelte van deze vordering is niet van zo eenvoudige aard dat die vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De rechtbank zal daarnaast aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van na te melden bedrag ten behoeve van het slachtoffer R. Saensathi, nu verdachte jegens deze naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die aan deze door het strafbare feit is toegebracht.
Er is in deze zaak sprake van meer dan een pleger van het strafbare feit. Ieder van de plegers is naar het civiele recht hoofdelijk aansprakelijk. De verdachte is derhalve niet tot vergoeding gehouden voor zover het gevorderde reeds door zijn mededader(s) aan de betreffende benadeelde partij is voldaan.
14 De geschorste voorlopige hechtenis.
De rechtbank zal de opheffing gelasten van de schorsing van de voorlopige hechtenis, aangezien, gelet op de langdurige periode waarin de feiten plaatsvonden en de opvatting over de ernst van het feit, zoals verdachte deze ter zitting ten toon spreidde, de rechtbank het gevaar van recidive hoog acht.
15 De toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing berust op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 36f, 57 en 250a van het wetboek van strafrecht.
16 De beslissing.
RECHTDOENDE beslist de rechtbank als volgt.
Zij verklaart de dagvaarding nietig voor zover deze betrekking heeft op het onderdeel “misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht of door misleiding heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met en/of voor een derde tegen betaling” en zij verklaart de dagvaarding voor het overige deel geldig.
Zij verklaart de officier van justitie ontvankelijk in haar vordering.
Zij verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 2 primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Zij verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 7.2 is omschreven.
Zij verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Zij verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Zij verstaat dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de onder 9 vermelde strafbare feiten.
Zij verklaart de verdachte deswege strafbaar.
Zij veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden.
Zij beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte groot 3 (drie) maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt bepaald op twee jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Zij bepaalt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht in mindering zal worden gebracht bij de uitvoering van het onvoorwaardelijke gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf.
Zij heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis.
Zij gelast de teruggave aan verdachte van een geldsbedrag van € 255,--.
Zij wijst de vordering van de benadeelde partij [T.D.], p/a Om de Toren 4 te Beek, toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 3.100,-- (zegge: drieduizend eenhonderd euro), te vermeerderen met de kosten van tenuitvoerlegging en de gebruikelijke kosten van invordering.
Zij bepaalt dat deze benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. (BP.23)
Zij verwijst de verdachte in de kosten die de benadeelde partij ter zake van rechtsbijstand heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Zij legt daarnaast aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van voornoemd slachtoffer [T.D.], te betalen een som geld ten bedrage van € 3.100,-- (zegge: drieduizend eenhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 62 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Zij verstaat dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan de verplichting opgelegd bij de hierboven genoemde schademaatregel, de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij van het overeenkomstige bedrag komt te vervallen. Indien en voor zover verdachte de toegekende schadevergoeding heeft betaald aan deze benadeelde partij, komt daarmee de schademaatregel voor het betaalde bedrag te vervallen.
Zij wijst de vordering van de benadeelde partij [M.] [Y.], p/a Om de Toren 4 te Beek, toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 3.000,-- (zegge: drieduizend euro), te vermeerderen met de kosten van tenuitvoerlegging en de gebruikelijke kosten van invordering.
Zij verstaat dat verdachte niet tot vergoeding van voormeld bedrag en van de kosten is gehouden voor zover het gevorderde reeds door zijn mededader(s) is voldaan.
Zij bepaalt dat deze benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. (BP.23)
Zij verwijst de verdachte in de kosten die de benadeelde partij ter zake van rechtsbijstand heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Zij legt daarnaast aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van voornoemd slachto[Y.], te betalen een som geld ten bedrage van € 3.000,-- (zegge: drieduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 60 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Zij verstaat dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan de verplichting opgelegd bij de hierboven genoemde schademaatregel, de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij van het overeenkomstige bedrag komt te vervallen. Indien en voor zover verdachte de toegekende schadevergoeding heeft betaald aan deze benadeelde partij, komt daarmee de schademaatregel voor het betaalde bedrag te vervallen.
Zij wijst de vordering van de benadeelde partij [R.S.], p/a Om de Toren 4 te Beek, toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 2.000,-- (zegge: tweeduizend euro), te vermeerderen met de kosten van tenuitvoerlegging en de gebruikelijke kosten van invordering.
Zij bepaalt dat deze benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. (BP.23)
Zij verwijst de verdachte in de kosten die de benadeelde partij ter zake van rechtsbijstand heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Zij legt daarnaast aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van voornoemd slachtoffer [R.S.], te betalen een som geld ten bedrage van € 2.000,-- (zegge: tweeduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 40 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Zij verstaat dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan de verplichting opgelegd bij de hierboven genoemde schademaatregel, de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij van het overeenkomstige bedrag komt te vervallen. Indien en voor zover verdachte de toegekende schadevergoeding heeft betaald aan deze benadeelde partij, komt daarmee de schademaatregel voor het betaalde bedrag te vervallen.
Zij verstaat dat verdachte niet tot vergoeding van een der voormeld bedragen en van de kosten is gehouden voor zover het gevorderde reeds door zijn mededader(s) aan een der benadeelde partijen is voldaan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Kooijman, voorzitter, mr. Luijks en mr. Sutorius-Van Hees, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier Mertens en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 9 december 2004.