3. De beoordeling
3.1 Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende weersproken en/of op grond van de onbestreden inhoud van overgelegde producties het volgende vast:
- Bij dagvaarding van 11 juli 1996 heeft [erflater] [eiser] voor de Rechtbank Breda gedagvaard naar aanleiding van een vliegtuigongeval dat op of omstreeks 25 mei 1995 heeft plaatsgevonden. [erflater] vorderde een verklaring voor recht inhoudende dat [eiser] ter zake van dit ongeval jegens [erflater] onrechtmatig heeft gehandeld en een schadevergoeding – na vermeerde-ring van eis – ten bedrage van ƒ 21.471,60, vermeerderd met rente en kosten.
- Na een procedure waarin vijf tussenvonnissen zijn gewezen, heeft de rechtbank bij vonnis van 21 december 1999 de vorderingen van [erflater] afgewezen aangezien – kort gezegd – niet is komen vast te staan dat [eiser] onrechtmatig jegens [erflater] heeft gehandeld.
- Bij exploit van 14 februari 2000 heeft [erflater] [eiser] in hoger beroep voor het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch (het Hof) gedagvaard. [erflater] concludeerde tot vernietiging van de rechtbankvonnissen en – na vermindering van eis met ƒ 5.000,-- – tot toewijzing van zijn oorspronkelijke vordering.
- Op 20 september 2001 is [erflater] overleden.
- Bij arrest van 22 april 2002 heeft het Hof [erflater] niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep voor zover gericht tegen een der tussenvonnissen en voor het overige de vonnissen van de Rechtbank Breda bekrachtigd. Tegen dit arrest zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
- Voor zover relevant bevat het arrest van het Hof de volgende overwegingen:
“7. [erflater] heeft het vliegtuig … voor ƒ 100.000,-- met de lopende verzekering gekocht van Slingerland. … Het toestel was, aldus Slingerland verzekerd voor ƒ 120.000,--. …
8. … Doch dit alles laat onverlet dat de eigenaar bij betwisting de schade, dus de waarde van zijn goed aannemelijk zal moeten maken. En dan geeft in de meeste gevallen de recente aan-koopprijs – welke in dit geval was betaald 6 weken vóór het ongeval – een zeer duidelijke aanwijzing, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel. … Indien er geen andere aanwijzin-gen omtrent de waarde voorhanden zijn kan de verzekerde waarde een indicatie opleveren, doch in het voorgaande ligt besloten dat er wèl andere aanwijzingen – in de vorm van een recente aankoop – voorhanden zijn. Resteert de mogelijkheid dat [erflater] erin was geslaagd het vliegtuig aan te kopen voor een lagere dan de werkelijk waarde. Daarvoor zijn geen aanwijzingen voorhanden. …
9. Mitsdien dient uitgegaan te worden van een waarde van het vliegtuig ten tijde van het ongeval van ƒ 100.000,--.
10. De verzekeraar is uitgegaan van total loss en voorts van een schadebedrag van ƒ 120.000,-- en heeft daarop enkele kortingen toegepast, zodat ƒ 116.375,-- is uitgekeerd. Krachtens het indemniteitsbeginsel wordt in beginsel niet meer uitgekeerd dan de werkelijke waarde zodat de conclusie voor de hand ligt dat naar genoegen van de verzekeraar de waarde op ƒ 120.000,-- gesteld kan worden. …
11. In hoger beroep heeft [erflater] erkend ƒ 5.000,-- (van de Stichting?) uitgekeerd te hebben gekregen. Zijn totale uitkering bedraagt dus ƒ 121.375,--. Zijn schade bestaat, behalve de waarde van het toestel, uit gemaakte kosten, bestaande uit reddingskosten van het vliegtuig, samen ƒ 17.846,--. … Zijn totale schade is dus lager dan het totale uitgekeerde bedrag. Reeds op deze grond dient de vordering te worden afgewezen.
12. … Het voorgaande onderstreept eens te meer dat [erflater] geen schade heeft geleden.
13. [erflater] heeft bij conclusie na enquête van 16 maart 1999 onder punten 25 en 26 aangegeven welk belang hij heeft bij zijn vordering. Het Hof begrijpt dat hij dan met name het oog heeft op zijn primaire vordering … strekkende tot het geven van een verklaring voor recht dat [eiser] onrechtmatig (immers roekeloos en/of onzorgvuldig) heeft gehandeld.
Onder punt 25 wijst [erflater] er in dit verband op, dat [eiser] bij de vliegclub nog steeds volhoudt zorgvuldig te hebben gevlogen en dat [erflater] nalatig was in het onderhoud. Het staat echter naar ’s hofs oordeel [eiser] vrij om in het sociale verkeer vol te houden dat hij zorgvuldig heeft gevlogen. Het verwijt van [eiser] aan [erflater] dat deze het toestel onvoldoende zou onderhouden zou eventueel aanleiding kunnen zijn tot een verbod om dusdanige uitlatingen te doen, maar dat is niet gevorderd. In elk geval is dit onvoldoende belang voor een verklaring voor recht zoals gevorderd.
Onder punt 26 geeft [erflater] aan dat als hij gelijk krijgt, hij zijn advocaatkosten vergoed kan krijgen, mits het roekeloze vlieggedrag vast staat. Ook dat belang rechtvaardigt niet de verklaring voor recht. Immers, [erflater] wist als geen ander dat hij feitelijk geen enkele materiële schade had geleden. Dat betekent dat hij ten onrechte een procedure heeft geëntameerd en dat betekent weer dat hij alle advocaatkosten aan zichzelf heeft te wijten.”
- Bij brief van 11 oktober 2002 heeft [eiser] [gedaagden] aansprakelijk gesteld voor zowel materiële als immateriële schade en hen gesommeerd de kosten voor rechtsbijstand binnen acht dagen te betalen.
3.2 [eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [erflater], wetende dat hij geen schadeclaim jegens [eiser] had en dat hij ook anderszins geen of onvoldoende juridisch relevant belang bij een procedure had, desondanks welbewust een procedure jegens [eiser] heeft geëntameerd met geen ander doel dan aan [eiser] nadeel te berokkenen. Zodoende heeft [erflater] gezien deze buitengewone omstandigheden misbruik gemaakt van procesrecht, hetgeen onrechtmatig jegens [eiser] is. Hij stelt hierdoor naast materiële schade in de vorm van kosten van rechtsbijstand – voor zover deze uitgaan boven de toegewezen proceskostenveroordelingen –, ook immateriële schade te hebben geleden wegens gederfde levensvreugde en aantasting van zijn eer en goede naam. Aangezien [erflater] inmiddels is overleden, zijn [gedaagden] aansprakelijk voor deze schade, aldus [eiser].
3.3 De erven Van Andel betogen allereerst dat [eiser] niet-ontvankelijk is in zijn vordering, aangezien niet blijkt op welke juridische grondslag hij deze baseert. Inhoudelijk voeren zij primair als verweer tegen de vordering dat er geen sprake is geweest van misbruik van procesrecht en dat ook niet uit het arrest van het Hof kan worden afgeleid dat hiervan sprake zou zijn geweest. [erflater] had wel degelijk belang bij de procedure en er is geen sprake van dat [erflater] ten aanzien van de gevorderde verklaring voor recht en schade-ver-goeding tevoren wist dat hij ongelijk had, aldus [gedaagden]. Daar-uit volgt dat [erflater], alle wederzijdse belangen in aanmerking nemende, in redelijkheid tot het entameren van een procedure heeft kunnen komen. Dat de procedure enkel diende om [eiser] te schaden, is onjuist, zo stellen [gedaagden]. Subsidiair betogen zij dat er geen grond is voor toekenning van immateriële schadevergoeding nu [eiser] niet aannemelijk heeft gemaakt dat [erflater] het oogmerk had om aan [eiser] de vermeende schade toe te brengen.
3.4 Naar het oordeel van de rechtbank is evident dat uit de stellingen van [eiser] volgt dat de juridische grondslag van zijn vordering onrechtmatige daad in de zin van artikel 6:162 BW is, zodat hij ontvangen kan worden in zijn vordering. Daarbij komt dat [gedaagden], nadat [eiser] bij conclusie van repliek nogmaals heeft gewezen op het door hem gestelde onrecht-matig handelen van [erflater] jegens hem, hun stelling niet nader hebben onderbouwd. Deze stelling zal derhalve gepasseerd worden.
3.5 Partijen worden verdeeld gehouden door de vraag of [erflater] misbruik van procesrecht heeft gemaakt door het aanhangig maken van voornoemde procedures bij de rechtbank en daarna bij het Hof. Vast staat dat het Hof – inmiddels onherroepelijk – heeft geoordeeld dat [erflater] geen schade heeft geleden ten gevolge van het vliegtuigongeval, zodat zijn vordering reeds om die reden niet voor toewijzing in aanmerking kwam, en ook overigens geen rechtens relevant belang had bij de gevorderde verklaring voor recht.
Bij de beoordeling van een vordering als de onderhavige dient vooropgesteld te worden dat uit de enkele vaststelling dat een procespartij heeft geprocedeerd zonder dat deze daartoe, naar achteraf is vastgesteld, voldoende belang had – artikel 3:303 BW –, niet zonder meer de conclusie kan worden getrokken dat diegene misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om te procederen zoals bedoeld in artikel 3:13, eerste lid BW (NJ 1998/853). Uitgangspunt is immers dat partijen een geschil in vrijheid moeten kunnen voorleggen aan een rechter, zoals verankerd in artikel 6 EVRM, zonder dat zij daarbij beducht moeten zijn voor een vordering uit onrechtmatige daad. Gelet hierop zal terughoudendheid moeten worden betracht bij de beantwoording van de vraag of er in een speci-fiek geval sprake is van misbruik van procesrecht. Procederen zonder recht of belang kan misbruik van procesrecht opleveren indien de bevoegdheid wordt gebruikt voor een ander doel dan waarvoor zij is gegeven, met name wanneer het doel is om zonder enig in redelijkheid te respecteren belang onrechtmatig aan de wederpartij nadeel toe te brengen. Aldus zal méér moeten worden gesteld dan dat een bij voorbaat kansloze vordering is ingesteld. Immers, een partij moet zich ook met een vordering tot de rechter kunnen wenden indien deze bijvoorbeeld indruist tegen de heersende rechtsopvatting.
3.6 Naar het oordeel van de rechtbank kan, anders dan [eiser] voorstaat, uit de overwegingen van het Hof niet afgeleid worden dat [erflater] misbruik heeft gemaakt van procesrecht door, wetende dat hij geen schade, geen claim en geen belang had, toch een procedure te starten. Weliswaar heeft het Hof geoordeeld dat [erflater] ten onrechte een procedure is gestart, om welke reden diens vordering niet kon worden toegewezen en hij veroordeeld is in de te liquideren proceskosten, in de overwegingen die aan dit oordeel ten grondslag liggen kan impliciet noch expliciet gelezen worden dat [erflater] de proce-dure aanhangig heeft gemaakt met geen ander doel dan het schaden van [eiser]. Slechts indien op voorhand volkomen duidelijk zou zijn geweest dat de vordering geen enkele kans van slagen had, zou het ten onrechte betrekken van [eiser] in de procedure onder omstandigheden onrechtmatig kun-nen zijn en mogelijk een grond voor schadevergoeding opleveren.
Het Hof heeft zich niet uitgesproken over die vraag. Uit de overwe-ging dat [erflater] als geen ander wist dat hij feitelijk geen enkele materiële schade had geleden, kan niet meer worden afgeleid dan dat het Hof dat oordeel – mede – ten grondslag heeft gelegd aan de beslissing in de beroepsprocedure. De door [erflater] destijds ingenomen stelling dat bij de bepaling van zijn schade uitgegaan zou moeten worden van de verzeker-de waarde van het vliegtuig was bovendien, gezien de uitkering op basis van dat bedrag door de verzekeraar, niet bij voorbaat volstrekt kansloos. Dat hij wist dat zijn feitelijke schade gelet op het lagere aankoopbedrag nihil was, en hij dus ook wist dat er weinig kans op toewijzing van zijn vordering bestond, maakt nog niet dat hij geen recht of belang had om de vordering aan de rechter voor te leggen. Bij het aanspannen van de procedure was immers in redelijk-heid niet uit te sluiten dat de rechter eveneens zou uitgaan van de verzekerde waarde. Ten aanzien van het belang bij de gevorderde verklaring voor recht heeft het Hof overwogen dat de door [erflater] gestelde belangen daar geen rechtvaardiging voor boden. Dat [erflater] van tevoren wist dat hij op dit punt ongelijk had, blijkt nergens uit. Daar komt bij dat reeds uit het feit dat in eerste aanleg vijf tussenvonnissen zijn gewezen alvorens de eindbeslissing is geno-men, volgt dat niet kan worden staande gehouden dat op voorhand duidelijk was dat de vordering zou worden afgewezen.
3.7 Evenmin kan uit de verklaring van Van Steenhoven (productie I), waarvan de betrouwbaarheid overigens in het midden wordt gelaten, volgen dat [erflater] geen ander doel had dan het toebrengen van nadeel aan [eiser]. Van Steenhoven weet zich bijna acht jaar nadien te herinneren dat [erflater] – kort na het ongeval en ruim vóór het uitbrengen van de dagvaarding – tegen hem zou hebben gezegd – zakelijk weergegeven – dat hij ervoor zou zorgen dat het vliegple-zier van [eiser] vergald zou worden en dat [eiser] de club uitgeschopt zou worden, en dat, als [eiser] geen ƒ 10.000,-- zou betalen, [erflater] zijn advocaat opdracht zou geven om een rechtszaak te beginnen, al was het alleen maar om [eiser] te treiteren. Uit deze verklaring kan niet anders afgeleid worden dan dat de beweerde schade de werkelijke reden was voor de procedure. Dat hij [eiser] enkel wilde schaden, blijkt hier niet uit.
3.8 Uit het vorenstaande volgt tevens dat niet kan worden gezegd dat [erflater] in redelijkheid niet tot de uitoefening van zijn beweerde recht heeft kunnen komen. Nu immers niet kan worden aangenomen dat [erflater] reeds op voor-hand wist dat hij geen enkel belang bij deze procedure had en dat deze geen enkele kans van slagen had, kan evenmin worden staande gehouden dat hij, in aanmerking genomen de nadelen voor [eiser] bij de procedure, had moeten afzien van het aanhangig maken van het geschil.
3.9 De vordering van [eiser] komt gezien het voorgaande niet voor toewij-zing in aanmerking. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van de procedure. Nu [gedaagden] daarom hebben verzocht, zal deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
4. De beslissing