ECLI:NL:RBBRE:2005:AS8299

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
4 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05 / 257 VV
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • W.C.J. Bakx
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening tegen sluiting discotheek Blitz tijdens carnaval

In deze zaak hebben verzoekers, waaronder Discotheek Blitz B.V., bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester van Tilburg om de discotheek tijdelijk te sluiten tijdens het carnaval. De sluiting was gebaseerd op incidenten die zich in en rondom de discotheek hebben voorgedaan, waarbij verzoeker sub 2, die mede-eigenaar en leidinggevende is, betrokken zou zijn geweest. De voorzieningenrechter heeft op 4 februari 2005 uitspraak gedaan en de burgemeester de gelegenheid gegeven om het besluit nader te verduidelijken. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de aanwezigheid van verzoeker sub 2 in de discotheek een risico voor de openbare orde vormt. De verzoekers hebben aangevoerd dat de sluiting hen aanzienlijke omzetschade zou toebrengen, geschat op € 150.000,--. De voorzieningenrechter heeft de belangen van de verzoekers afgewogen tegen de noodzaak van de sluiting en besloten het sluitingsbevel te schorsen, mits verzoeker sub 2 zich gedurende de sluitingsperiode niet in of nabij de discotheken vertoont. De voorzieningenrechter heeft ook bepaald dat de gemeente Tilburg het griffierecht en de proceskosten van de verzoekers moet vergoeden.

Uitspraak

05 / 257 VV RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht
Voorzieningenrechter
UITSPRAAK
in de zaak van
Discotheek Blitz B.V., verzoekster, gevestigd te Tilburg,
alsmede verzoeker sub 2 en verzoeker sub 3,
gemachtigde mr. A.C. van Langen,
en
de burgemeester van de gemeente Tilburg, verweerder.
1. Het procesverloop
Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder van 2 februari 2005 (bestreden besluit), inzake het bevel tot sluiting van discotheek Blitz aan de Heuvelring 116 te Tilburg.
Tevens hebben zij op 3 februari 2005 verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 4 februari 2005, waarbij aanwezig waren verzoekers sub 2 en 3, bijgestaan door gemachtigde mr. A.C. van Langen, die tevens optrad als gemachtigde voor verzoekster Discotheek Blitz B.V. Verweerder is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. N.S.J. Koeman.
2. De beoordeling
2.1 Op grond van de gedingstukken en de behandeling ter zitting gaat de voor-zieningen-rechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op zondag 9 januari 2005, omstreeks 03:00 uur, heeft in discotheek Blitz een vechtpartij plaatsgevonden. Naar aanleiding van dit incident hebben drie personen aangifte gedaan van mishandeling. Eén van hen heeft verklaard dat verzoeker sub 2 hem een gebroken neus heeft geslagen en een andere aangever heeft verklaard dat verzoeker sub 2 hem een klap op zijn mond heeft gegeven waardoor enkele tanden scheef kwamen te staan. verzoeker sub 2 is mede-eigenaar van Blitz en leidinggevende in de zin van de Drank-en Horecawet. Daarnaast is verzoeker sub 2 (mede-)eigenaar van twee andere discotheken in de nabijheid van Blitz, te weten Twice en Zino. Verweerder heeft in zijn voornemen van 28 januari 2005 om de sluiting van Blitz te bevelen, aangegeven dat een leidinggevende in staat moet zijn om klanten aan te spreken op naleving van normen en waarden en niet zèlf dient bij te dragen aan verstoringen van de openbare orde in en rondom het horecabedrijf. Daarbij heeft verweerder - naast vorenbedoeld incident - gewezen op een vechtpartij aan de Heuvelring op 25 februari 2004 waar verzoeker sub 2 actief bij betrokken zou zijn geweest, alsmede op een incident begin december 2004 met een pamflet waarbij een buurvrouw van discotheek Twice in diskrediet werd gebracht.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de ingebrachte bedenkingen weerlegd en heeft hij onder aanzegging van bestuursdwang de sluiting van Blitz bevolen met ingang van 4 februari 2005 om 20:00 uur tot en met 18 februari 2005 om 20:00 uur.
2.2 Verzoekers hebben - kort samengevat - aangevoerd dat de overgelegde processen verbaal twee tegengestelde lezingen van het gebeurde op 9 januari 2005 opleveren. De klap die heeft geleid tot de gebroken neus is volgens verzoekers afkomstig van een derde. De klap op de mond was wel van verzoeker sub 2 afkomstig en heeft geleid tot een kapotte lip en een gebroken tand, maar dat was uit zelfverdediging, aldus verzoekers. Voorts hebben verzoekers er op gewezen dat het incident in december 2004 niet in relatie staat tot de openbare orde en betrekking heeft op een andere horecazaak. Daarnaast hebben zij aangegeven dat verzoeker sub 2 niet actief aan de vechtpartij op 25 februari 2004 heeft deelgenomen. Door de sluiting van de discotheek zal een zodanig omvangrijke schade - welke wordt geschat op € 150.000,-- - worden geleden dat de exploitatie van de discotheek daardoor in gevaar komt.
Verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht het bestreden besluit te schorsen.
2.3 Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de recht-bank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voor-lopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangen-afweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoekers een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddel-lijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Voor zover de beoordeling van dit verzoek meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure.
2.4 Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de APV kan de burgemeester in het belang van de openbare orde, veiligheid of gezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, voor een of meer horecabedrijven, tijdelijk andere dan de krachtens artikel 29 geldende sluitingsuren vaststellen of tijdelijke sluiting bevelen.
Deze bevoegdheid heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter onder meer de strekking te voorkomen dat in de toekomst nog verdere verstoringen van de openbare orde in verband met het desbetreffende horecabedrijf zullen plaatsvinden. Alhoewel het onder omstandigheden denkbaar is dat één enkel incident dermate indringend is dat de vrees is gerechtvaardigd dat, indien het desbetreffende horecabedrijf niet tijdelijk wordt gesloten, nog meer incidenten zullen plaatsvinden, zal doorgaans slechts aanleiding zijn voor een dergelijke (gerechtvaardigde) aanname, indien in of vanuit dit horecabedrijf in een betrekkelijk korte periode een aantal betekenende incidenten heeft plaatsgevonden.
2.5 De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder in het onderhavige geval enkele incidenten aan het sluitingsbevel ten grondslag heeft gelegd waarin niet zozeer discotheek Blitz, doch de persoon van verzoeker sub 2 een centrale rol zou hebben gespeeld en waaruit volgens verweerder blijkt dat door de houding en het optreden van verzoeker sub 2 de vrees gewettigd is dat in de toekomst verdere verstoringen van de openbare orde zullen plaatsvinden in en vanuit discotheek Blitz. Met het oog hierop heeft verweerder een sluiting van 14 dagen bevolen, waarbij de ingangsdatum is gelegen juist vóór het carnaval, omdat in die periode een groot aantal mensen aanwezig zal zijn hetgeen een extra risico voor incidenten betekent. Naar verweerder ter zitting heeft aangegeven is de lengte van het sluitingsbevel mede ingegeven door de wens dat verzoekers daardoor gelegenheid hebben om met de gemeente in overleg te treden omtrent de veiligheidssituatie in en om Blitz.
Voorts overweegt de voorzieningenrechter dat bij de door verweerder aangehaalde incidenten als gevolg van elkaar tegensprekende verklaringen niet altijd even duidelijk is wat het aandeel van verzoeker sub 2 daarbij is geweest. De onderhavige procedure, waarin de voorzieningenrechter is geroepen om vrijwel aansluitend aan de zitting uitspraak te doen, leent zich niet voor het verkrijgen van meer duidelijkheid over de rol van verzoeker sub 2 in de incidenten. Anderzijds komt uit de aangehaalde incidenten naar voren dat het functioneren van verzoeker sub 2 in zijn horecagelegenheden bepaald niet onomstreden is en blijkt met name uit het voorval met het pamflet dat de houding van verzoeker sub 2 niet altijd in overeenstemming is met de eisen die aan een leidinggevende in een horecabedrijf gesteld worden.
Gelet op een en ander zal de voorzieningenrechter bij het nemen van een beslissing op het onderhavige verzoek om voorlopige voorziening niet een oordeel over de rechtmatigheid van het sluitingsbevel centraal stellen maar de afweging van de door partijen aangedragen belangen.
Met betrekking tot deze belangenafweging heeft de voorzieningenrechter gewicht toegekend aan de stelling van verweerder dat in het bijzonder de gedragingen van verzoeker sub 2 als leidinggevende hebben geleid tot verstoringen van de openbare orde in en om discotheek Blitz en dat gevreesd moet worden dat een dergelijke verstoring wederom zal plaatsvinden. In zijn beslissing op het bezwaarschrift heeft verweerder de gelegenheid om het bestreden besluit - in het licht van hetgeen hiervoor onder 2.4 is overwogen - nader te verduidelijken. De voorzieningenrechter begrijpt uit het standpunt van verweerder evenwel dat niet zozeer discotheek Blitz op zichzèlf als een risicofactor wordt gezien, doch dat vooral de aanwezigheid en het functioneren van verzoeker sub 2 in die discotheek een openbare orde-risico is.
Het belang van verzoekers bij schorsing van het sluitingsbevel is gelegen in het voorkomen van omzetschade. Naar verzoekers onweersproken hebben gesteld zal deze schade aanzienlijk zijn indien de discotheek tijdens het carnaval gesloten dient te zijn. Voorts heeft verzoeker sub 2, desgevraagd ter zitting, aangegeven dat hij bereid is de komende twee weken desnoods bij alle drie de discotheken weg te blijven indien hij daarmee de sluiting van Blitz kan voorkomen.
Op grond van het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter, na afweging van de betrokken belangen, aanleiding het bestreden besluit te schorsen tot twee weken na verzending van de beslissing op bezwaar. De voorzieningenrechter verbindt daaraan evenwel de voorwaarde dat verzoeker sub 2 in de periode van 4 februari 2005 om 20:00 uur tot en met 18 februari 2005 om 20:00 uur niet aanwezig is in of in de onmiddellijke nabijheid van de discotheken Blitz, Twice en Zino tijdens de openingstijden en gedurende één uur daarna. De voorzieningenrechter hecht eraan te benadrukken dat overtreding van de voorwaarde er toe leidt dat de schorsing vervalt en het sluitingsbevel herleeft. Daarnaast geeft de voorzieningenrechter verzoekers in overweging om nog gedurende de behandeling van het bezwaarschrift in overleg te treden met verweerder omtrent de veiligheidssituatie in en om de discotheek.
2.6 Nu het verzoek wordt toegewezen dient het griffierecht aan verzoekers te worden vergoed.
Tevens zal de voorzieningenrechter verweerder veroordelen in de proceskosten van verzoeker, die op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden vastgesteld op het hieronder opgenomen bedrag.
3. De beslissing
De voorzieningenrechter:
schorst het bestreden besluit tot 2 weken na verzending van de beslissing op bezwaar, onder de voorwaarde dat verzoeker sub 2 in de periode van 4 februari 2005 om 20:00 uur t/m 18 februari 2005 om 20:00 uur niet aanwezig is in of in de onmiddellijke nabijheid van de discotheken Blitz, Twice en Zino tijdens de openingstijden en één uur daarna.
gelast dat de gemeente Tilburg aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht van € 273,-- vergoedt;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 644,--, te betalen door de gemeente Tilburg.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.C.J. Bakx, rechter, en in aanwezigheid van mr. P.H.M. Verdonschot, griffier, in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2005.
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.