ECLI:NL:RBBRE:2005:AT4639

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
19 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04 / 1814 WW
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op WW-uitkering voor plukker in glastuinbouw en seizoensgebonden arbeid

In deze zaak heeft de rechtbank Breda op 19 april 2005 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een plukker in de glastuinbouw, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had beroep ingesteld tegen de weigering van het UWV om haar een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) te verstrekken. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres in een cyclisch arbeidspatroon werkzaam was, maar dat dit niet automatisch betekent dat er geen sprake is van seizoensgebonden arbeid. Eiseres stelde dat haar werkzaamheden als plukker afhankelijk zijn van de hoeveelheid daglicht, wat een klimatologische factor is. Het UWV had echter geoordeeld dat de glastuinbouw niet seizoensgebonden is omdat er bijverlichting mogelijk is, waardoor het hele jaar door producten kunnen worden geteeld.

De rechtbank heeft de uitleg van het UWV verworpen en geoordeeld dat de werkzaamheden van eiseres wel degelijk seizoensgebonden zijn, omdat deze afhankelijk zijn van de klimatologische factor daglicht. De rechtbank oordeelde dat de keuze van een werkgever om bepaalde klimatologische invloeden niet buiten te sluiten, niet kan worden aangemerkt als een bedrijfseconomische keuze die de seizoensgebondenheid van de arbeid uitsluit. De rechtbank heeft het bestreden besluit van het UWV vernietigd en bepaald dat het UWV een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is het UWV veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres.

Uitspraak

04 / 1814 WW RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
UITSPRAAK
in de zaak van
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
gemachtigde mr. A. Staal,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), verweerder.
1. Het procesverloop
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 23 juli 2004 (bestreden besluit), inzake de weigering haar een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) te verstrekken. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 1 april 2005, waarbij namens verweerder aanwezig was mr. J.W. Rutgers. Eiseres en haar gemachtigde zijn met voorafgaande kennisgeving niet verschenen.
2. De beoordeling
2.1 Op grond van de gedingstukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres is met ingang van 14 april 2003 voor 20 uur per week als oogstmedewerker in dienst getreden bij ChaVo Vof, een glastuinbouwbedrijf. Op 9 januari 2004 is de arbeidsovereenkomst beëindigd. Eiseres is voorheen reeds eerder in dienst geweest van ChaVo Vof, te weten in de perioden van 10 april tot 27 december 2001 en 15 april tot 31 december 2002.
Bij (primair) besluit van 2 maart 2004 heeft verweerder aan eiseres medegedeeld dat er geen WW-uitkering wordt toegekend aangezien eiseres werkzaam is in een cyclisch arbeidspatroon.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
2.2 Eiseres heeft - kort samengevat - aangevoerd dat hetgeen door haar in bezwaar is gesteld als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd. Primair heeft eiseres aangevoerd dat er geen sprake is van een cyclisch arbeidspatroon. Zo er sprake zou zijn van een cyclisch arbeidspatroon is eiseres subsidiair van mening dat het door haar verrichte werk als seizoensmatige arbeid aangemerkt dient te worden. Het door haar verrichte werk, te weten de oogstwerkzaamheden, betreffen werkzaamheden die op klimatologische gronden seizoensgebonden zijn, namelijk door de afhankelijkheid van de hoeveelheid buitenlicht. Het gehele teeltproces vindt plaats in verwarmde kassen, waarbij geen sprake is van bijverlichting, zodat de trostomatenteelt volledig afhankelijk is van de hoeveelheid daglicht. Eiseres ziet zich in haar standpunt gesteund door een uitspraak van de rechtbank te Zutphen (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJN-nummer AM 1470).
2.3 Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de WW is werkloos de werknemer die:
a. ten minste vijf of ten minste de helft van zijn arbeidsuren per kalenderweek heeft verloren alsmede het recht op onverminderde doorbetaling van het loon over die uren; en
b. beschikbaar is om arbeid te aanvaarden.
Op grond van het tweede lid van die bepaling wordt onder de in het eerste lid bedoelde arbeidsuren per kalenderweek verstaan het aantal uren waarin de werknemer in de 26 kalenderweken onmiddellijk voorafgaande aan het intreden van zijn verlies aan arbeidsuren gemiddeld per week als werknemer arbeid heeft verricht.
In artikel 16, zevende lid, van de WW is bepaald dat bij ministeriële regeling regels kunnen worden gesteld omtrent de berekening van het aantal arbeidsuren, bedoeld in het tweede lid.
Deze regels hebben betrekking op:
a. de gelijkstelling van uren waarin geen arbeid is verricht met arbeidsuren en het buiten beschouwing laten van uren waarin arbeid is verricht;
b. de berekening van het verlies van arbeidsuren met betrekking tot wisselende arbeidspatronen.
Artikel 4b van de Regeling gelijkstelling niet-gewerkte uren met gewerkte uren (Stcrt. 2002, nr. 84) - hierna te noemen: de Regeling - luidt als volgt:
1. Voor de beoordeling van het arbeidsurenverlies van de werknemer die in een wisselend arbeidspatroon met een cyclus werkzaam is of is geweest dan wel aansluitend aan het intreden van de werkloosheid in een wisselend arbeidspatroon gaat werken, worden de kalenderweken waarover de cyclus van dat arbeidspatroon zich uitstrekt in aanmerking genomen.
2. Onder cyclus wordt verstaan de periode die wordt doorlopen tot het wisselend arbeidspatroon zich herhaalt, waarbij maximaal 65 kalenderweken in aanmerking genomen.
3. Bij de beoordeling of de werknemer aansluitend aan het intreden van de werkloosheid in een wisselend arbeidspatroon gaat werken, wordt uitsluitend werkhervatting bij de werkgever tot wie de werknemer voorafgaand aan het intreden van de werkloosheid in dienstbetrekking stond, in aanmerking genomen.
4. Vastgesteld wordt dat het aantal uren waarin de werknemer gelet op het arbeidspatroon in een voor hem gebruikelijk te achten omvang gemiddeld per kalenderweek werkzaam is geweest alsmede het aantal uren dat voor de werknemer gelet op het arbeidspatroon aansluitend aan het intreden van de werkloosheid als de voor hem gebruikelijk te achten omvang gemiddeld per kalenderweek kan worden aangemerkt. Het arbeidsurenverlies bedraagt het verschil tussen beide aantallen uren.
5. Indien aan het einde van de cyclus blijkt dat het totale arbeidsurenverlies op een hoger of lager aantal uren vastgesteld had moeten worden, wordt de beslissing ter zake de vaststelling van het arbeidsuren verlies herzien.
6. Dit artikel is niet van toepassing op de werknemer die seizoenmatige arbeid heeft verricht. Onder seizoenmatige arbeid wordt verstaan arbeid die naar zijn aard op klimatologische gronden seizoensgebonden is of hieraan direct gerelateerd en daardoor slechts gedurende één of meer bepaalde jaarlijkse terugkerende periodes beschikbaar is of wordt verricht. Er is geen sprake van seizoenmatige arbeid als de werkzaamheden slechts uit bedrijfseconomische of om organisatorische redenen geconcentreerd zijn in één of meer jaarlijks terugkerende periodes.
Bij Besluit gelijkstelling niet gewerkte uren met gewerkte uren (Stcrt. 2000, nr. 240; hierna te noemen: het Besluit), de voorloper van de hiervoor genoemde Regeling, heeft de staatssecretaris van sociale zaken en werkgelegenheid goedgekeurd het besluit van het Landelijk instituut sociale verzekeringen van 13 november 2000 tot wijziging van het besluit van 18 december 1986, nr. 86/8052. Voor zover hier van belang luidde de toelichting bij artikel 4b, zesde lid, als volgt:
"Onder naar zijn aard seizoenmatig wordt niet verstaan de aard van het betreffende bedrijf, maar de aard van de werkzaamheden. Van seizoenmatige arbeid is in elk geval sprake bij aan de weersomstandigheden gerelateerde werkzaamheden in de land- en tuinbouw (is klimatologisch bepaald). Van seizoenmatige arbeid is echter geen sprake indien de werkzaamheden slechts uit bedrijfseconomische motieven of om organisatorische redenen geconcentreerd zijn in één of meer jaarlijks terugkerende periodes. Te denken valt aan situaties waarbij sprake is van een periodieke bedrijfssluiting die is in gegeven door overbrugging van een vakantieperiode."
2.4 De stelling dat verweerder volgens eiseres ten onrechte heeft overwogen dat sprake is van cyclische arbeid, wordt verworpen. Op grond van de door eiseres aangedragen gegevens aangaande haar arbeidsverleden heeft verweerder op goede gronden overwogen dat sprake is van een cyclisch arbeidspatroon. Uit deze gegevens blijkt immers dat de cyclus duurt van ongeveer april tot januari en dat eiseres reeds driemaal is teruggekeerd bij haar werkgever.
2.5 Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte heeft overwogen dat zij geen seizoenmatige werkzaamheden heeft verricht in de zin van artikel 4b, zesde lid, van de Regeling.
Verweerder heeft aan zijn oordeel dat in casu geen sprake is van seizoenmatige arbeid ten grondslag gelegd, dat de glastuinbouw niet geschiedt in volle grond en daarom niet op klimatologische gronden seizoensgebonden werk vormt. Als er in de glastuinbouw gekozen wordt om bepaalde invloeden buiten te sluiten, liggen hieraan in beginsel bedrijfseconomische keuzes ten grondslag. Verweerder heeft in het verweerschrift en ter terechtzitting daaraan toegevoegd, dat de aard van de werkzaamheden los moet worden gezien van het product waarmee gewerkt wordt. De aard van het werk van eiseres is plukker in de glastuinbouw. Het product is daarbij niet van doorslaggevende betekenis. Het is voorts - aldus nog steeds verweerder - niet onmogelijk om in kassen het gehele jaar door gewassen te telen. Als er in de glastuinbouw voor wordt gekozen om bepaalde invloeden niet buiten te sluiten - zoals daglicht - dan liggen hieraan bedrijfseconomische keuzes ten grondslag.
2.6 In het midden kan blijven of de aard van het werk van eiseres als "plukker in de glastuinbouw" moet worden gekwalificeerd of als "plukker van trostomaten in een kas". Eiseres heeft gesteld, dat de teelt van trostomaten afhankelijk is van de hoeveelheid daglicht. Verweerder heeft dit niet weersproken en gaat ervan uit, dat de teelt van producten in de glastuinbouw in beginsel weliswaar afhankelijk is van daglicht, maar dat daarnaast bijverlichting mogelijk is die deze afhankelijkheid wegneemt. Het is daarom niet noodzakelijk de aard van de arbeid nader te differentiëren naar het product.
De rechtbank zal eerst onderzoeken of er sprake is van arbeid die naar zijn aard op klimatologische gronden seizoensgebonden is. De rechtbank is van oordeel dat - ook al zijn warmte en vochtigheid in de kas kunstmatig geregeld - de factor "daglicht" als een directe klimatologische factor moet worden beschouwd. Het plukken van glastuinbouwproducten is voor eiseres daarmee een arbeid die naar zijn aard op klimatologische gronden seizoensgebonden is. Een dergelijke interpretatie sluit ook aan bij de toelichting die in het Besluit is genoemd en onder de Regeling betekenis heeft behouden. De afhankelijkheid van daglicht betekent immers dat er (nog steeds) sprake is van aan de weersomstandigheden gerelateerde werkzaamheden in de land- en tuinbouw. Aan de voorwaarden van de tweede volzin van artikel 4b, lid 6 van het de Regeling is dan ook voldaan.
2.7 In artikel 4b, lid 6, derde volzin, van de Regeling is voorts bepaald, dat geen sprake is van seizoenmatige arbeid als de werkzaamheden slechts uit bedrijfseconomische motieven of om organisatorische redenen geconcentreerd zijn in één of meer jaarlijks terugkerende periodes.
Uit hetgeen de gemachtigde van verweerder ter terechtzitting heeft opgemerkt, moet worden aangenomen dat verweerder de mening is toegedaan dat het mogelijk is om in de glastuinbouw met bijverlichting te werken op zodanige wijze, dat het daarmee mogelijk is het gehele jaar door producten te telen. Verweerder ziet zich daarin gesteund door (niet tot de gedingstukken behorende) informatie van internet.
In het midden kan blijven of verweerder terecht aanneemt dat in de gehele glastuinbouw met bijverlichting kan worden gewerkt. Naar het oordeel van de rechtbank kent verweerder namelijk een onjuiste betekenis toe aan de derde volzin van artikel 4b, zesde lid, van de Regeling. Kenmerkend van seizoenmatige arbeid is, dat de arbeid slechts in bepaalde perioden - seizoenen - kan worden verricht vanwege klimatologische afhankelijkheid. Hiervan dient te worden onderscheiden de situatie dat een werkgever in zijn algemeenheid de werkzaamheden om andere dan klimatologische redenen concentreert in één of meer jaarlijks terugkerende periodes. In de toelichting bij het Besluit noemt verweerder als voorbeeld van dat laatste situaties, waarbij sprake is van een periodieke bedrijfssluiting die is ingegeven door overbrugging van een vakantieperiode.
In onderlinge samenhang gelezen heeft dit tot gevolg, dat de keuze van een werkgever voor een bepaalde klimaatafhankelijke bedrijfsvoering gerespecteerd dient te worden. In het bijzonder mag van een werkgever dan ook niet worden verwacht - en kan dit dus evenmin via de WW aan zijn werknemers worden verweten - dat hij zijn bedrijf door het doen van investeringen in wezen (volledig) klimaatonafhankelijk moet maken. Wordt uitgegaan van een daaraan tegengestelde opvatting, dan is de consequentie daarvan, dat op deze wijze ook van - bijvoorbeeld - een aardbeienteler op volle, open grond verwacht mag worden kassen te plaatsen teneinde zijn bedrijf het gehele jaar door te kunnen uitoefenen, bij gebreke waarvan hem kan worden verweten dit uit bedrijfseconomische motieven niet te hebben gedaan. Een dergelijke redenering zou ertoe leiden dat artikel 4b, zesde lid, tweede volzin van de Regeling een dode letter wordt en is daarom onaanvaardbaar. De opvatting van verweerder is onjuist en moet dus worden verworpen.
2.8 Uit de voorgaande overwegingen volgt dat verweerder een onjuiste uitleg heeft gegeven aan artikel 4b, zesde lid, van de Regeling. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard. De bestreden beslissing dient wegens strijd met de wet te worden vernietigd.
2.9 Eiser heeft in algemene zin om schadevergoeding c.q. toepassing van artikel 8:73 van de Awb verzocht. Met de vernietiging van een besluit als het onderhavige is als regel gegeven dat sprake is van vertraging in de voldoening van een geldsom en dat aldus schade is geleden bestaande in de wettelijke rente over die geldsom. Voor een in het dictum neergelegde veroordeling van verweerder tot vergoeding van de wettelijke rente is thans geen plaats, omdat verweerder eerst zal moeten beslissen of eiseres recht heeft op een WW-uitkering. Indien de nieuwe beslissing van verweerder leidt tot het toekennen van een WW-uitkering, zal verweerder tevens de wettelijke rente over de bruto uitkering aan eiseres dienen te vergoeden.
2.10 Nu het beroep gegrond wordt verklaard dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed. Tevens zal de rechtbank verweerder veroordelen in de proceskosten van eiseres. Op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt de rechtbank het bedrag van die kosten vast op het hieronder opgenomen bedrag.
3. De beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift met inachtneming van deze uitspraak;
gelast dat het UWV aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 37,-- vergoedt;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 322,--, te betalen door het UWV.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H.J.G. Römers, rechter, en in aanwezigheid van
mr. A.C. Bles, griffier, in het openbaar uitgesproken op 19 april 2005
Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
De termijn daarvoor bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na verzending van deze uitspraak.
Afschrift verzonden op 25 april 2005