ECLI:NL:RBBRE:2005:AT7941

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
8 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
145623/KG ZA 05-243
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • E.W.J.M. Nollen
  • C.H.D.M. van de Kar
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over Belgische rechterlijke uitspraak en de gevolgen van kantonnement

In deze zaak, die op 8 juni 2005 door de Rechtbank Breda werd behandeld, ging het om een executiegeschil met betrekking tot de tenuitvoerlegging van een door de Belgische rechter uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis. Eiser, h.o.d.n. DEMATE, vorderde een verbod op de tenuitvoerlegging van het vonnis van 18 juni 2004, gewezen door de 13e Kamer van de Rechtbank van Koophandel van het Gerechtelijk Arrondissement Antwerpen. Eiser stelde dat hij had voldaan aan het vonnis door middel van kantonnement, maar gedaagde, VIBRO-WELFSELS N.V., voerde verweer aan en stelde dat er geen rechtsgeldig kantonnement had plaatsgevonden.

De voorzieningenrechter oordeelde dat het kantonnement, dat volgens de Belgische wet als voldoening aan het vonnis wordt beschouwd, niet rechtsgeldig was omdat de betaling niet aan een erkende sekwester in België was gedaan, maar aan een Nederlandse deurwaarder. Hierdoor werd geconcludeerd dat eiser niet had voldaan aan het vonnis en dat gedaagde gerechtigd was om over te gaan tot executie. De gevraagde voorziening werd geweigerd en eiser werd veroordeeld in de kosten van het geding.

De uitspraak benadrukt het belang van de juiste procedure bij het uitvoeren van buitenlandse vonnissen in Nederland en de voorwaarden waaronder kantonnement kan worden erkend. De voorzieningenrechter wees erop dat aan een buitenlandse beslissing niet meer gezag kan worden verleend dan zij in de staat van herkomst heeft, en dat de Belgische wetgeving bepalend is voor de erkenning van het kantonnement.

Uitspraak

145623/KG ZA 05-243 RECHTBANK BREDA
Sector civiel recht
Team handelsrecht
8 juni 2005
Voorzieningenrechter
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
[eiser], h.o.d.n. DEMATE,
wonende te Bavel,
e i s e r bij dagvaarding
procureur: mr. P.H.J. t’Sas,
t e g e n :
de vennootschapnaar het recht van de plaats van haar vestiging VIBRO-WELFSELS N.V.,
gevestigd te Antwerpen, België,
g e d a a g d e ,
procureur: mr. J.C. Sneep,
advocaat : mr. M.P. Grootkerk.
1. Het verloop van het geding.
Dit blijkt uit de navolgende door partijen ter vonniswijzing overgelegde stukken:
- de dagvaarding;
- de door mr. ‘t Sas in het geding gebrachte producties.
Partijen hebben voorts hun standpunten ter terechtzitting mondeling toegelicht.
2. Het geschil.
Eiser vordert als voorlopige voorziening dat aan gedaagde een verbod zal worden opgelegd tot tenuitvoerlegging van het op 18 juni 2004 door de 13e Kamer van de Rechtbank van Koophandel van het Gerechtelijk Arrondissement Antwerpen gewezen vonnis, volgens daaraan door de Voorzieningenrechter te Breda bij beschikking van 16 augustus 2004 verleende executoriale titel, dan wel de executie te schorsen totdat op het geschil in België in hoger beroep zal zijn beslist.
Gedaagde heeft daartegen verweer gevoerd.
3. De voorlopige beoordeling en de gronden daarvoor.
3.1.
Op grond van de niet of onvoldoende weersproken stellingen en de overgelegde producties wordt uitgegaan van de navolgende feiten:
- Bij vonnis van 18 juni 2004 gewezen door de 13e Kamer van de Rechtbank van Koophandel van het Gerechtelijk Arrondissement Antwerpen te België is eiser veroordeeld tot terugbetaling aan gedaagde van de door hem ontvangen som van € 38.228,90 en tot betaling van een schadevergoeding van € 12.567,81, vermeerderd met de gerechtelijke intresten vanaf de datum van dagvaarding tot de datum van effectieve betaling. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, niettegenstaande ieder verhaal, zonder borgstelling.
- Gedaagde heeft bij verzoekschrift van 22 juli 2004 de rechtbank Breda verzocht voormeld vonnis in Nederland uitvoerbaar te verklaren. Bij beschikking van 16 augustus 2004 heeft de voorzieningenrechter het exequatur verleend.
- Voormeld vonnis en beschikking zijn op 7 september 2004 aan eiser betekend waarbij aan eiser bevel is gedaan om binnen twee dagen een bedrag van € 73.955, 50 te betalen onder aanzegging van executoriale maatregelen.
- Eiser heeft op 4 oktober 2004 bij het Hof van Beroep te Antwerpen hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 18 juni 2004.
- Op 18 november 2004 heeft gedaagde executoriaal beslag doen leggen op de aan eiser in eigendom toebehorende onroerende zaak, staande en gelegen aan de Jan Oomenstraat 16 te Bavel, gemeente Breda. Het proces-verbaal van beslaglegging is op 18 november 2004 aan eiser betekend, waarbij aan eiser opnieuw bevel is gedaan om binnen twee dagen aan gedaagde een bedrag van € 75.107,46 te betalen.
- Gedaagde heeft eiser bij exploit van 5 januari 2005 de executoriale verkoop van de inbeslaggenomen zaak aangezegd.
- Eiser heeft op 2 mei 2005 een bedrag van € 73.955,= onder een Nederlandse deurwaarder gestort.
3.2.
Eiser stelt zich op het standpunt dat gedaagde, na betaling door eiser bij wijze van kantonnement, geen recht heeft om de tenuitvoerlegging van het vonnis voort te zetten. Hij stelt dat als gevolg van het kantonnement, een voorwaardelijke betaling heeft plaatsgevonden en dat hij dus aan het vonnis van 18 juni 2004 heeft voldaan. Door ondanks het kantonnement over te gaan tot executoriale maatregelen, handelt gedaagde naar het oordeel van eiser jegens hem onrechtmatig danwel maakt zij misbruik van haar rechten.
3.3.
Gedaagde stelt zich op het standpunt dat eiser niet aan het vonnis heeft voldaan, doordat geen betaling aan haar heeft plaatsgevonden en dat zij dus gerechtigd is over te gaan tot executoriale maatregelen. Zij stelt dat het vonnis als gevolg van het verleende exequatur in Nederland uitvoerbaar is en dat Nederland geen recht van kantonnement kent. Gedaagde wijst op de omstandigheid dat eiser zich niet heeft verzet tegen het exequatur.
3.4.
Het kantonnement is de mogelijkheid die op grond van het bepaalde in artikel 1404 van het Belgisch Gerechtelijk Wetboek aan de schuldenaar geboden wordt om het beslagene te bevrijden of het beslag te verhinderen door een bedrag in bewaring te geven bij de Deposito- en consignatiekas of in handen van een erkende en aangestelde sekwester, toereikend om tot waarborg te strekken voor de schuld in hoofdsom, interest en kosten. Op grond van het bepaalde in artikel 1404 van voormeld wetboek wordt het recht van kantonnement eveneens toegekend aan de schuldenaar die is veroordeeld bij een uitvoerbare rechterlijke beslissing waartegen verzet of hoger beroep is ingesteld. Het kantonnement wordt in België aangemerkt als voldoening aan het vonnis en heeft te gelden als een betaling onder opschortende voorwaarde, waardoor uitwinning wordt voorkomen. Naar Belgisch recht bestaat de mogelijkheid bij vonnis het kantonnement uit te sluiten, hetgeen in het vonnis van 18 juni 2004 niet is gebeurd.
De omstandigheid dat in Nederland het vonnis uitvoerbaar is verklaard, brengt niet met zich mee dat geen rekening zou hoeven te worden gehouden met het kantonnement. Dit zou immers een verruiming van het dictum betekenen. Immers: aan een buitenlandse beslissing kan in beginsel niet meer gezag en effect worden verleend dan zij in de staat van herkomst heeft. Indien volgens de Belgische wet door eiser aan het vonnis is voldaan -dus als kantonnement heeft plaatsgevonden op volgens de Belgische wet voorgeschreven wijze- dan dient gedaagde in Nederland verdere executie te worden ontzegd.
Ter terechtzitting is door gedaagde onweersproken gesteld dat kantonnement niet volgens de bepalingen van de Belgische wet heeft plaatsgevonden: er heeft geen betaling plaatsgevonden in handen van een in België erkende en aangestelde sekwester maar aan een Nederlandse deurwaarder. Derhalve moet worden geoordeeld dat geen rechtsgeldig kantonnement heeft plaatsgevonden.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat eiser niet heeft voldaan aan het vonnis en dat gedaagde mag overgaan tot executie daarvan, zodat de gevraagde voorziening wordt geweigerd.
4. De kosten.
Eiser dient als de in het ongelijk gestelde partij te worden verwezen in de kosten van het geding.
5. De beslissing in kort geding.
De voorzieningenrechter:
weigert de gevorderde voorziening;
veroordeelt eiser in de kosten van het geding deze voorzover aan de zijde van de wederpartij gevallen tot op heden begroot op € 1.057,= waaronder begrepen een bedrag van € 816,= aan procureurssalaris,
verklaart dit vonnis voor wat betreft deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.W.J.M. Nollen, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting in kort geding van 8 juni 2005, in tegenwoordigheid van mr. C.H.D.M. van de Kar, waarnemend griffier.