ECLI:NL:RBBRE:2005:AU2765

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
5 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
993056-05
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. van Oijen
  • A. Peters
  • J. Zuidema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van Griekse chauffeur in cocaïnezaak na gebrek aan bewijs

In de zaak met parketnummer 993056-05 heeft de Rechtbank Breda op 5 september 2005 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een Griekse chauffeur, die beschuldigd werd van het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van ongeveer vijf kilogram cocaïne. De verdachte, die op dat moment gedetineerd was in het huis van bewaring de Boschpoort te Breda, stond terecht voor de tenlastelegging die betrekking had op een incident dat plaatsvond op 24 mei 2005 te Zevenbergschen Hoek, gemeente Moerdijk. De officier van justitie had de verdachte aangeklaagd op basis van de Opiumwet, maar de rechtbank heeft na het horen van de vordering van de officier en het verweer van de verdachte en zijn raadsman, mr. Sneep, geconcludeerd dat de beschuldigingen niet wettig en overtuigend bewezen konden worden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er bij een douanecontrole in de vrachtauto van de verdachte een plastic zak met cocaïne werd aangetroffen. Echter, de verdachte en zijn mededader ontkenden enige betrokkenheid bij de cocaïne. De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat de bewijsvoering, met name de fotoprints van video-opnames van een tankstation, niet voldoende waren om de betrokkenheid van de verdachte te bevestigen. De rechtbank kon niet vaststellen dat de verdachte op enig moment de plastic tas met cocaïne onder zijn jas had verborgen, wat cruciaal was voor de bewijsvoering.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de verdachte vrijgesproken moest worden van de hem tenlastegelegde feiten, omdat er onvoldoende bewijs was om tot een veroordeling te komen. De rechtbank heeft ook het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven. Dit vonnis is uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier, mr. Oostlander-Vink, en is op 5 september 2005 openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Parketnummer: 993056-05
1 Partijen. Onderzoek van de zaak.
In de zaak onder voormeld parketnummer van de officier van justitie in het arrondissement Breda tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] (plaats onbekend),
thans gedetineerd in het huis van bewaring de Boschpoort te Breda,
heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank het volgende vonnis gewezen.
De rechtbank heeft de gedingstukken gezien en de zaak onderzocht ter terechtzitting. Zij heeft de vordering van de officier van justitie gehoord en het verweer dat naar voren is gebracht door de verdachte en de raadsman, mr. Sneep, advocaat te Breda.
2 De tenlastelegging.
De verdachte staat terecht, terzake dat
hij op of omstreeks 24 mei 2005 te Zevenbergschen Hoek, gemeente Moerdijk,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
buiten het grondgebied van Nederland te brengen/heeft gebracht, als bedoeld in
artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, ongeveer vijf (5) kilogram, in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine, zijnde cocaine een middel
als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens
het vijfde lid van artikel 3a van die wet, immers heeft verdachte en/of zijn
medeverdachte(n) opzettelijk die cocaine in een (vracht)auto, met bestemming
Belgie, Frankrijk, Duitsland en/of Griekenland, vervoerd;
art 2 ahf/ond A Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 mei 2005 te Zevenbergschen Hoek, gemeente Moerdijk, in
elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, opzettelijk heeft vervoerd, althans opzettelijk aanwezig heeft
gehad ongeveer vijf (5) kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een
materiaal bevattende cocaine, zijnde cocaine een middel als bedoeld in de bij
de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
3 De geldigheid van de dagvaarding.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4 De bevoegdheid van de rechtbank.
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5 De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Zij kan dus in haar vordering worden ontvangen.
6 Schorsing der vervolging.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7 Vrijspraak en de gronden daarvoor.
Door het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder primair en subsidiair is ten laste gelegd, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
In de vrachtauto, waarmee verdachte en zijn mededader [mededader] als chauffeurs een transport naar Griekenland verrichtten, bleek bij een douanecontrole dat zich tussen de lading een witte plastic zak met circa 4,5 kg cocaïne bevond. Beiden hebben betrokkenheid daarbij ontkend.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er zich in de gedragingen van de verdachte en zijn mededader een aantal merkwaardigheden hebben voorgedaan. Zij is echter van oordeel dat een bewezenverklaring van het feit valt of staat met hetgeen is waar te nemen op de fotoprints van de video-beelden van het tankstation in Venlo, waar verdachte en zijn mededader korte tijd zijn geweest en geld hebben gepind. De officier van justitie heeft aan de hand van de fotoprints gesteld dat daar de overdracht van de witte plastic zak heeft plaatsgevonden.
De rechtbank heeft deze conclusie niet getrokken. Naar het oordeel van de rechtbank is op de fotoprints niet te zien dat er op een bepaald moment een witte plastic tas verborgen is onder de jas van verdachte, te meer daar deze bij de behandeling ter terechtzitting dezelfde jas droeg en de rechtbank de vorm en kleuren van die jas heeft kunnen waarnemen.
Nu ook anderszins de betrokkenheid van verdachte niet is vastgesteld dient hij te worden vrijgesproken van het hem tenlastegelegde.
8 De beslissing.
RECHTDOENDE beslist de rechtbank als volgt.
Zij verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Zij heft het bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr Van Oijen, voorzitter, mrs Peters en Zuidema, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr Oostlander-Vink en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 5 september 2005, zijnde mr Zuidema buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.