ECLI:NL:RBBRE:2005:AU5574
Rechtbank Breda
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- M. Kooijman
- Rechtspraak.nl
Verzoek tot vergoeding van kosten van rechtsbijstand in strafzaak
Op 4 november 2005 heeft de Rechtbank Breda uitspraak gedaan in een verzoekschrift ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering, ingekomen op 4 juli 2005. De verzoeker was opgeroepen, maar verscheen niet ter zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de zaak is geëindigd zonder straf of maatregel, waardoor de verzoeker recht heeft op vergoeding van de kosten van rechtsbijstand. De rechtbank heeft de hoogte van de vergoeding beoordeeld aan de hand van de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, waarbij de kosten daadwerkelijk gemaakt en noodzakelijk moesten zijn, en de hoogte redelijk moest zijn.
De rechtbank concludeert dat de kosten zijn gemaakt en de werkzaamheden noodzakelijk waren, maar dat er geen schriftelijke overeenkomst of instemming over het gehanteerde uurtarief was. Daarom is de rechtbank genoodzaakt om het uurtarief te baseren op het door de Orde van Advocaten jaarlijks vastgestelde tarief. In dit geval is dat tarief vastgesteld op € 171,00. De rechtbank heeft ook het forfaitaire bedrag voor het opstellen en indienen van het verzoekschrift vastgesteld op € 275,00, aangezien er geen behandeling ter zitting heeft plaatsgevonden. Daarnaast zijn de gevorderde reiskosten van € 8,80 voor vergoeding in aanmerking gekomen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot toekenning van een vergoeding tot een bedrag van € 1.350,80 toegewezen, terwijl het verzoek voor het overige werd afgewezen. Deze beslissing is genomen door mr. Kooijman, rechter, in aanwezigheid van griffier Hoppenbrouwers, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 4 november 2005.