ECLI:NL:RBBRE:2005:AU5574

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
4 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
rk-nummer: 05/617
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Kooijman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot vergoeding van kosten van rechtsbijstand in strafzaak

Op 4 november 2005 heeft de Rechtbank Breda uitspraak gedaan in een verzoekschrift ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering, ingekomen op 4 juli 2005. De verzoeker was opgeroepen, maar verscheen niet ter zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de zaak is geëindigd zonder straf of maatregel, waardoor de verzoeker recht heeft op vergoeding van de kosten van rechtsbijstand. De rechtbank heeft de hoogte van de vergoeding beoordeeld aan de hand van de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, waarbij de kosten daadwerkelijk gemaakt en noodzakelijk moesten zijn, en de hoogte redelijk moest zijn.

De rechtbank concludeert dat de kosten zijn gemaakt en de werkzaamheden noodzakelijk waren, maar dat er geen schriftelijke overeenkomst of instemming over het gehanteerde uurtarief was. Daarom is de rechtbank genoodzaakt om het uurtarief te baseren op het door de Orde van Advocaten jaarlijks vastgestelde tarief. In dit geval is dat tarief vastgesteld op € 171,00. De rechtbank heeft ook het forfaitaire bedrag voor het opstellen en indienen van het verzoekschrift vastgesteld op € 275,00, aangezien er geen behandeling ter zitting heeft plaatsgevonden. Daarnaast zijn de gevorderde reiskosten van € 8,80 voor vergoeding in aanmerking gekomen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot toekenning van een vergoeding tot een bedrag van € 1.350,80 toegewezen, terwijl het verzoek voor het overige werd afgewezen. Deze beslissing is genomen door mr. Kooijman, rechter, in aanwezigheid van griffier Hoppenbrouwers, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 4 november 2005.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
parketnr. 605987/05
rk-nummer: 05/617
Beslissing op het verzoekschrift ex artikel 591a wetboek van strafvordering
Beslissing op het verzoekschrift ex artikel 591a van het wetboek van strafvordering ingekomen ter griffie op 4 juli 2005, in de zaak:
[naam verdachte],
geboren [geboortedatum en plaats]
wonende te [woonplaats], doch woonplaats kiezende ten kantore van mr G.J.P.M. Mooren, Moergestelseweg 34a te Oisterwijk.
1. De procedure.
De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
? het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding ten laste van de Staat tot een bedrag van €. 1.491,66, terzake van:
? de kosten van rechtsbijstand
? de kosten raadsman met betrekking tot de indiening en behandeling van bovenvermeld verzoekschrift;
? de reiskosten en kosten wegens tijdsverzuim van verzoeker;
? het vonnis van de politierechter van 16 juni 2005, waarbij verdachte is vrijgesproken;
? het proces-verbaal van het onderzoek in raadkamer van 7 oktober 2005, waaruit blijkt dat de officier van justitie is gehoord.
Verzoeker is behoorlijk opgeroepen doch niet bij de behandeling van het verzoek verschenen.
2. De beoordeling.
De zaak is geëindigd zonder straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a wetboek van strafrecht. Mitsdien bestaat er in beginsel recht op vergoeding van schade bestaande uit kosten van de raadsman verbonden aan de behandeling van de strafzaak.
Bij de beoordeling van de vraag tot welk bedrag een vergoeding moet worden toegekend, dient de rechtbank in het licht van de jurisprudentie van het Europees Hof voor de rechten van de mens vast te stellen of die kosten werkelijk zijn gemaakt en noodzakelijk waren en qua hoogte redelijk zijn geweest.
Dat de kosten zijn gemaakt, staat voor de rechtbank in casus niet ter discussie. Evenmin dat de verrichte werkzaamheden noodzakelijk waren. Slechts de hoogte van het gehanteerde uurtarief is in het kader van deze beoordeling aan de orde.
Wanneer, zoals in dit geval aan de hand is, gesteld noch gebleken is dat er sprake is van een schriftelijke overeenkomst of van een ter zitting geven blijk van instemming met hetgeen in rekening is gebracht, en mitsdien niet vaststaat dat er sprake is van een overeenkomst tussen verzoeker en diens raadsman over de hoogte van het uurtarief dient op de voet van artikel 7:405 BW, het door verzoeker verschuldigde loon gesteld te worden op het op de gebruikelijke wijze berekende loon of op een redelijk loon.
De orde van advocaten geeft aan haar leden nadrukkelijk het advies om van te voren met de cliënt de te hanteren declareermethode af te spreken en die schriftelijk vast te leggen. Dat is in casu niet gebeurd. Daarnaast stelt de orde van advocaten jaarlijks een uurtarief vast dat als uitgangspunt dient bij de vaststelling van salarissen van curatoren en dat ook door deze rechtbank wordt gehanteerd bij de beoordeling op redelijkheid van declaraties in zaken als de onderhavige. Op grond daarvan is de rechtbank van oordeel dat wanneer niet van andersluidende afspraken tussen de advocaat en zijn cliënt is gebleken en ook de aard van de zaak voor de cliënt geen aanleiding hoefde te zijn om er van uit te gaan dat voor de behandeling van de zaak specialistische kennis, en mitsdien een hoger uurtarief, voor de hand liggend was, het door de Orde van advocaten elk jaar vastgestelde tarief maatgevend is. Dat de raadsman als specialist in strafzaken kan worden beschouwd is daarbij niet maatgevend, omdat dat voor de cliënt niet kenbaar behoeft te zijn en bovendien niet voor elke strafzaak het zijn van specialist van belang is.
Op grond van vorenstaande en waar naar het oordeel van de rechtbank de behandeling van deze zaak geen specialistische kennis vereiste, dienen de door de raadsman van verzoeker verrichte werkzaamheden te worden gewaardeerd op basis van het door de Orde van Advocaten telkenjare vastgestelde uurtarief van € 171,=.
Voor het overige komt het verzochte bedrag de rechtbank redelijk en billijk voor, zodat na te noemen bedrag kan worden toegekend.
De vergoeding voor het opstellen en indienen van het verzoekschrift wordt gesteld op het forfaitaire bedrag van € 275,= aangezien er geen behandeling ter zitting heeft plaatsgevonden.
De artikelen 591 en 591a Sv, geven aanspraak op vergoeding van kosten ten behoeve van het onderzoek (art. 591 lid 1 Sv.), op gemaakte reis- en verblijfkosten ten behoeve van de zaak (591a lid 1 Sv.) en op schade als gevolg van tijdverzuim door de behandeling der zaak (591a lid 2 Sv.). De door verzoeker gevorderde reiskosten € 8,80 komen mitsdien voor vergoeding in aanmerking.
3. De beslissing.
De rechtbank wijst het verzoek tot toekenning van vergoeding tot een bedrag van € 1.350,80 toe.
De rechtbank bepaalt dat voormeld bedrag zal worden overgemaakt op rekeningnummer
10.88.57.387 t.n.v. Stichting Beheer Derdengelden Bogaerts en Groenen, Advocaten te Oisterwijk, o.v.v. Van Hees/OM, 95172769.
De rechtbank wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding voor het overige af.
Deze beslissing is op 4 november 2005 gegeven door mr. Kooijman, rechter, in tegenwoordigheid van, Hoppenbrouwers griffier en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 november 2005 door mr. Kooijman voornoemd.