ECLI:NL:RBBRE:2005:AU6032

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
9 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
800345-05
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Kooijman
  • A. Volkers
  • J. Schoenmakers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorwaardelijk opzet en poging tot zware mishandeling op de snelweg met een alarmpistool

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 9 augustus 2005 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 2 maart 2005 op de Rijksweg A58 te Tilburg een alarmpistool op een achterligger richtte. De rechtbank oordeelde dat het handelen van de verdachte, door het wapen te richten op een rijdende auto, een aanmerkelijke kans op een ernstig ongeval met zwaar lichamelijk letsel met zich meebracht. De rechtbank concludeerde echter dat de kans op overlijden van de slachtoffers niet groot genoeg was om te spreken van voorwaardelijk opzet op (poging tot) doodslag. De verdachte werd vrijgesproken van de poging tot zware mishandeling, omdat het verweer van noodweerexces niet werd onderbouwd. De rechtbank hield rekening met de eerdere veroordelingen van de verdachte voor geweldsdelicten en de omstandigheid dat hij zich voor het einde van de proeftijd opnieuw schuldig had gemaakt aan een strafbaar feit. De rechtbank legde een gevangenisstraf van negen maanden op, waarvan een deel voorwaardelijk, en stelde bijzondere voorwaarden aan de proeftijd, waaronder behandeling bij de GGzE in Eindhoven. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich onvoldoende had ingespannen voor zijn behandeling en dat recidivegevaar aanwezig was. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Parketnummers: 800345-05 (hoofdzaak) en 55107-03 (tul)
1 Partijen. Onderzoek van de zaak.
In de zaak onder het eerste vermelde parketnummer van de officier van justitie in het arrondissement Breda alsmede in de zaak onder parketnummer 55107-03 met betrekking tot de vordering tot tenuitvoerlegging, tegen:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum en plaats],
wonende te [adres]
heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank het volgende vonnis gewezen.
De rechtbank heeft de gedingstukken gezien en de zaak onderzocht ter terechtzitting. Zij heeft de vordering van de officier van justitie gehoord en het verweer dat naar voren is gebracht door de verdachte en de raadsvrouw, mr. Schouten, advocaat te Tilburg.
2 De tenlastelegging.
De verdachte staat terecht, terzake dat
hij op of omstreeks 2 maart 2005 te Tilburg, althans in het arrondissement
Breda (op de Rijksweg A58), ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen
misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk [s[slachtoffer] en/of [slach[slachtoffer] en/of hun kind van het leven te
beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet -
terwijl die [slachtoffer] en/of [slachtoffer] en/of hun kind in een auto reden/zich
in een rijdende auto bevonden - meermalen, althans eenmaal, met een wapen
(alarmpistool) heeft geschoten op/in de richting van die [slachtoffer] en/of die
[slachtoffer] en/of hun kind en/of de auto waarin die [slachtoffer] en/of die [slachtoffer]
en/of hun kind zich bevond(en), althans een wapen (alarmpistool) zichtbaar
heeft gehouden voor die [slachtoffer] en/of die [slachtoffer] en/of (vervolgens) met
dat wapen meermalen, althans eenmaal, heeft geschoten, terwijl de uitvoering
van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 2 maart 2005 te Tilburg, althans in het arrondissement
Breda (op de Rijksweg A58), tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, [s[slachtoffer] en/of [slach[slachtoffer] en/of hun kind heeft
bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware
mishandeling, immers heeft verdachte en/of zijn mededader opzettelijk dreigend
- terwijl die [slachtoffer] en/of [slachtoffer] en/of hun kind in een auto reden/zich
in een rijdende auto bevonden - meermalen, althans eenmaal, met een wapen
(alarmpistool) geschoten op/in de richting van die [slachtoffer] en/of die
[slachtoffer] en/of hun kind en/of de auto waarin die [slachtoffer] en/of die [slachtoffer]
en/of hun kind zich bevond(en), althans een wapen (alarmpistool) zichtbaar
gehouden voor die [slachtoffer] en/of die [slachtoffer] en/of (vervolgens) met dat
wapen meermalen, althans eenmaal, geschoten.
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3 De geldigheid van de dagvaarding.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen
voldoet en dus geldig is.
4 De bevoegdheid van de rechtbank.
In de tenlastelegging is vermeld dat het strafbare feit zou zijn gepleegd te Tilburg, althans in het arrondissement Breda (op de Rijksweg A58). Uit het proces-verbaal van aangifte blijkt dat het slachtoffer met zijn bestelbus over de Rijksweg A58 reed, vanuit Eindhoven in de richting van Tilburg/Breda. De partner van aangever heeft verklaard dat het feit is gepleegd ter hoogte van hectometerpaaltje 34.1. Uit onder meer het bevel tot inverzekeringstelling van verdachte blijkt dat dit is gelegen binnen de gemeente Tilburg. Aangezien Tilburg is gelegen binnen het arrondissement Breda, is deze rechtbank bevoegd van deze strafzaak kennis te nemen.
5 De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Zij kan dus in haar vordering worden ontvangen.
6 Schorsing der vervolging.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7 De bewezenverklaring.
Door het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
primair
op 2 maart 2005 te Tilburg, op de Rijksweg A58-, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen
misdrijf om opzettelijk [s[slachtoffer] en [slach[slachtoffer] en hun kind zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet terwijl die [slachtoffer] en [slachtoffer] en hun kind zich in een rijdende auto bevonden met een wapen
(alarmpistool) heeft geschoten in de richting van de auto waarin die [slachtoffer] en die [slachtoffer]
en hun kind zich bevonden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
8 Het bewijs.
De overtuiging van de rechtbank, dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen.
8.1 De bewijsmiddelen.
8.2 De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs.
Verdachte heeft ter zitting erkend dat hij, rijdend over de Rijksweg A 58 in Tilburg, op 2 maart jongstleden een alarmpistool in zijn linkerhand heeft genomen en dit, na opening van zijn portierraam, naar buiten heeft gebracht en daarmede heeft geschoten. Verdachte heeft ontkend dat hij daarbij het pistool in de richting van de bestelbus heeft gehouden. Ter zitting heeft verdachte echter laten zien hoe hij het pistool destijds heeft vastgehouden en de rechtbank heeft ter zitting geconstateerd dat het pistool wel degelijk naar achteren was gericht. Dat er gericht op de bestelbus is geschoten, vindt voorts steun in de verklaringen van de aangever en diens vriendin.
Verdachte heeft ontkend dat zijn opzet was gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de inzittenden van de bestelbus; hij wilde de bestuurder enkel afschrikken. De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijk kans dat door zijn handelen een ernstig verkeersongeval zou plaatsvinden waarbij aangever en diens gezin zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht. Betrokkenen reden immers met hoge snelheid (zeer) kort achter elkaar op de linkerbaan van een snelweg. Het was vroeg in de middag, er was veel verkeer op de weg en beide bestuurders passeerden vrachtauto’s. Wanneer een bestuurder onder deze omstandigheden een wapen (ook al is dit een alarmpistool) richt op zijn achterligger, dan zal, naar algemene ervaringsregels, deze laatste zodanig schrikken dat hij, uit paniek, met volle kracht op zijn rem trapt of uitwijkt. Gegeven de snelheid en de hoeveelheid verkeer op de weg, bestaat er dan een aanmerkelijke kans op het veroorzaken van een ernstig ongeval, waarbij de slachtoffers zwaar lichamelijk letsel oplopen. De kans dat de slachtoffers tengevolge van dit ongeval overlijden, is daarbij eveneens aanwezig, doch deze kans acht de rechtbank niet dusdanig groot dat aan verdachte het voorwaardelijke opzet op een (poging tot) doodslag kan worden verweten.
Dat verdachte aldus willens en wetens heeft gehandeld, leidt de rechtbank af uit zijn verklaring dat hij de bestuurder wilde laten schrikken. Kennelijk realiseerde verdachte zich wel degelijk dat zijn handelen een schrikreactie teweeg zou kunnen brengen. Dat de reactie van het slachtoffer uiteindelijk niet tot een ernstig verkeersongeval heeft geleid, is in deze niet relevant.
9 De strafbaarheid van het bewezene.
Het ten laste van verdachte bewezen verklaarde levert het volgende misdrijf op:
ten aanzien van primair: poging tot zware mishandeling.
10 De strafbaarheid van verdachte.
Verdachte is strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard, nu niet is gebleken van enige omstandigheid die zijn strafbaarheid zou opheffen.
De raadsvrouw van verdachte heeft een beroep gedaan op noodweerexces. Zij heeft daarvoor echter geen gronden aangevoerd. Het enkele feit dat het gedrag van een weggebruiker een hevige gemoedsbeweging bij verdachte zou hebben teweeggebracht, rechtvaardigt geen beroep op noodweerexces.
11 De straffen en maatregelen.
11.1 De algemene overwegingen omtrent de straf.
Op grond van de aard van het bewezene alsmede op grond van de omstandigheden waaronder dit is gepleegd en de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte de straf behoort te worden opgelegd, die zij hierna zal bepalen.
11.2 De bijzondere overwegingen omtrent de straf.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting heeft de officier van justitie gevorderd aan de verdachte voor het onder het primair tenlastegelegde, zijnde een poging tot doodslag, op te leggen een gevangenisstraf van 24 maanden waarbij de tijd in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, in mindering zal worden gebracht bij de uitvoering van de straf.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van drie personen (de heer [slachtoffer], mevrouw [slachtoffer] en hun 6 maanden oude zoontje). Aanleiding tot het delict vormde het verkeersgedrag van zowel verdachte als de heer [slachtoffer]. Dit leidde tot irritaties over en weer. De rechtbank rekent verdachte het gemak waarmee hij zich meende te kunnen bedienen van een wapen (ook al betrof het hier een alarmpistool, hetgeen voor slachtoffers niet kenbaar was) zwaar aan.
Ter zitting heeft verdachte meerdere malen gewezen op het feit dat hij lijdt aan een persoonlijkheidsstoornis. Verdachte lijkt zich daarachter te verschuilen en lijkt zelf weinig tot geen verantwoordelijkheid te nemen voor zijn handelen.
Dat verdachte daadwerkelijk aan een stoornis lijdt, is door een deskundige in augustus 2003 vastgesteld en neemt de rechtbank zonder meer aan. De deskundige geeft in zijn rapport echter tevens aan dat de kans op herhaling van agressief acting-out gedrag aanmerkelijk aanwezig is. Behandeling door het FPK in Eindhoven acht de deskundige aangewezen, hoewel hij zijn twijfel uitspreekt over de vraag of verdachte daarin wil investeren.
De rechtbank stelt vast dat, hoewel er sedertdien geruime tijd is verstreken, een adequate behandeling nog niet heeft plaatsgevonden. Verdachte wijt dat aan het feit dat de reclassering hem, na zijn verhuizing, onvoldoende heeft begeleid. Dit blijkt echter niet uit het Adviesrapport van de reclassering van 25 juli 2005 – de behandeling zou mede zijn gestagneerd door tijdelijk slordig omgaan met afspraken door verdachte.
De rechtbank houdt, ten voordele van verdachte, er rekening mee dat hij, zij het weliswaar na het plegen van het onderhavige delict, nu medicatie heeft en zich heeft aangemeld voor een behandeling bij de GGzE in Eindhoven. Teneinde recidive in de toekomst te vermijden, is behandeling noodzakelijk. Dit vormt voor de rechtbank reden om een bijzondere voorwaarde op te nemen bij het opleggen van een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank neemt bij de bepaling van de strafmaat voorts in overweging dat uit de documentatie van verdachte blijkt dat hij eerder voor geweldsdelicten is veroordeeld. Verdachte heeft kennelijk geen lering getrokken uit de straffen die voor deze en andere delicten aan hem zijn opgelegd.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank een gevangenisstraf, waarvan een deel voorwaardelijk, geboden.
12 De overwegingen omtrent de vordering tot tenuitvoerlegging.
Verdachte is op 11 september 2003 veroordeeld door de rechtbank te ’s-Hertogenbosch tot een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen waarvan 97 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd opnieuw heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit. De vordering tot tenuitvoerlegging van de officier van justitie ligt thans voor toewijzing gereed.
13 De toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing berust op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 14g, 27, 45 en 302 van het wetboek van strafrecht.
14 De beslissing.
RECHTDOENDE beslist de rechtbank als volgt.
Zij verklaart zich bevoegd kennis te nemen van deze strafzaak.
Zij verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 7 is omschreven.
Zij verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Zij verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Zij verstaat dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het onder 9 vermelde strafbare feit.
Zij verklaart verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde strafbaar.
Zij veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van negen (9) maanden.
Zij beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte groot drie (3) maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt bepaald op twee jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of na te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd:
dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen hem te geven door of namens Reclassering Nederland, ook als dat inhoudt dat verdachte zich laat behandelen bij de GGzE, De Grote Beek, te Eindhoven.
Zij draagt overeenkomstig artikel 14d van het wetboek van strafrecht voormelde reclasseringsinstelling op de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de voorwaarden.
Zij bepaalt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht in mindering zal worden gebracht bij de uitvoering van het onvoorwaardelijke gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf.
Zij gelast dat de voorwaardelijke gevangenisstraf die bij vonnis d.d. 11 september 2003 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 55107-03 ten uitvoer zal worden gelegd.
Zij heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. Kooijman, voorzitter, mr. Volkers en mr. Schoenmakers, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier Van den Goorbergh en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 9 augustus 2005.