ECLI:NL:RBBRE:2005:AU8140

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
14 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
993059-05
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Kooijman
  • mr. Rouwen
  • mr. Pick
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervalsing van bedrijfsadministratie en onjuiste aangiften omzetbelasting door boekhouder

In deze zaak werd een boekhouder beschuldigd van het meermalen medeplegen van het valselijk opmaken van de bedrijfsadministratie door valse facturen en faxen op te nemen, evenals het opzettelijk doen van onjuiste aangifte omzetbelasting. De rechtbank Breda onderzocht of de boekhouder op de hoogte was van de valsheid van de facturen. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was dat de boekhouder wist dat de facturen vals waren, en sprak hem vrij van het valselijk opmaken van de bedrijfsadministratie. Echter, de rechtbank oordeelde dat de boekhouder wel opzettelijk onjuiste aangiften had gedaan, wat resulteerde in te weinig geheven belasting. De rechtbank legde een gevangenisstraf van zes maanden op, die voorwaardelijk werd uitgesproken met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met het feit dat de verdachte niet eerder was veroordeeld en geen financieel voordeel had behaald uit zijn handelen. De zaak benadrukt de verantwoordelijkheden van boekhouders bij het indienen van belastingaangiften en de noodzaak om te voldoen aan de wettelijke vereisten voor facturen.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Parketnummer: 993059-05
1 Partijen. Onderzoek van de zaak.
In de zaak onder voormeld parketnummer van de officier van justitie in het arrondissement Breda tegen:
[naam verdachte],
geboren op [geboorte datum en plaats],
wonende [adres]
heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank het volgende vonnis gewezen.
De rechtbank heeft de gedingstukken gezien en de zaak onderzocht ter terechtzitting. Zij heeft de vordering van de officier van justitie gehoord en het verweer dat naar voren is gebracht door de verdachte en de raadsman, mr. S. Wijnkamp, advocaat te Roosendaal.
2 De tenlastelegging.
De verdachte staat terecht, terzake dat
1.
FEIT 1 ten eerste:
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 1995 tot en met 16 oktober 1998,
te Roosendaal, althans in het arrondissement Breda, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met [medeverdachte] en/of een ander of anderen,
(telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als
bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n)
voor de omzetbelasting, ten name gesteld van [medeverdachte], over
- het eerste en/of tweede en/of derde en/of vierde kwartaal van het jaar 1995
en/of
- het eerste en/of tweede en/of derde en/of vierde kwartaal van het jaar 1996
en/of
- het eerste en/of tweede en/of derde en/of vierde kwartaal van het jaar 1997
en/of
- het eerste en/of tweede en/of derde kwartaal van het jaar 1998
(telkens) onjuist en/of onvolledig heeft gedaan,
immers hebben hij, verdachte, en [medeverdachte], en/of (een of meer van)
hun mededader(s), (telkens) opzettelijk op (een) bij de Inspecteur der
belastingen of de Belastingdienst te Roosendaal, althans bij de
Belastingdienst ingeleverd(e) aangiftebiljet(ten) voor de omzetbelasting over
een of meer kwartalen van de/het jaar/jaren 1995 en/of 1996 en/of 1997 en/of
1998 (telkens)
een verkeerd en/of onjuist bedrag aan voorbelasting(en) en/of
(een) te la(a)g(e) bedrag(en) aan omzet (exclusief omzetbelasting) en/of
(een) te la(a)g(e) bedrag(en) waarover omzetbelasting wordt berekend en/of
(een) te la(a)g(e) bedrag(en) aan (verschuldigde) omzetbelasting
opgegeven/aangegeven, althans doen of laten opgeven/aangeven,
terwijl daarvan het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting zou kunnen
worden geheven (met betrekking tot de aangifte(n) over de periode('s) tot
1998) en/of
terwijl het/de feit/feiten er (telkens) toe strekt/strekken dat te weinig
belasting wordt geheven (met betrekking tot de aangifte(n) over de periode('s)
vanaf 1998);
(artikel 68 lid 2 Algemene wet inzake rijksbelastingen (oud)
(artikel 69 lid 2 Algemene wet inzake rijksbelastingen (nieuw))
(artikel 47 Wetboek van Strafrecht)
FEIT 1 ten tw[medeverdachte]deverdachte]. in of omstreeks de periode van 17 oktober 1998 tot en
met 21 januari 2003, te Roosendaal, althans in het arrondissement Breda,
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met hem, verdachte, en/of een
ander of anderen, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene
aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten
(een) aangifte(n) voor de omzetbelasting over
- de maand september van het jaar 1998 en/of
- het vierde kwartaal van het jaar 1998 en/of
- het eerste en/of tweede en/of derde en/of vierde kwartaal van het jaar 1999
en/of
- het eerste en/of tweede en/of derde en/of vierde kwartaal van het jaar 2000
en/of
- het eerste en/of tweede en/of derde en/of vierde kwartaal van het jaar 2001
en/of
- het eerste en/of tweede en/of derde en/of vierde kwartaal van het jaar 2002
(telkens) onjuist en/of onvolledig heeft gedaan,
immers hebb[medeverdachte]deverdachte]. en hij, verdachte, en/of (een of
meer van) hun mededader(s) (telkens) opzettelijk op (een) bij de Inspecteur
der belastingen of de Belastingdienst te Roosendaal, althans bij de
Belastingdienst ingeleverd(e) aangiftebiljet(ten) voor de omzetbelasting over
genoemd(e) maanden en/of kwartaal/kwartalen van de/het jaar/jaren 1998 en/of
1999 en/of 2000 en/of 2001 en/of 2002 (telkens)
een verkeerd en/of onjuist bedrag aan voorbelasting(en) en/of
(een) te la(a)g(e) bedrag(en) aan omzet (exclusief omzetbelasting) en/of
(een) te la(a)g(e) bedrag(en) waarover omzetbelasting wordt berekend en/of
(een) te la(a)g(e) bedrag(en) aan (verschuldigde) omzetbelasting
opgegeven/aangegeven, althans doen of laten opgeven/aangeven, terwijl het/de
feit/feiten er (telkens) toe strekt/strekken dat te weinig belasting wordt
geheven;
(artikel 69 lid 2 Algemene wet inzake rijksbelastingen)
(artikel 47 Wetboek van Strafrecht)
FEIT 1 ten derde:
[medeverdachte] in of omstreeks de periode van 14 februari 2001 tot
en met 20 januari 2003, te Roosendaal, althans in het arrondissement Breda,
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met hem, verdachte en/of een
ander of anderen, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene
aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten
(een) aangifte(n) voor de omzetbelasting over
- de maand(en) januari en/of maart en/of juni en/of september en/of december
van het jaar 2001 en/of
- het eerste en/of tweede en/of derde en/of vierde kwartaal van het jaar 2002,
(telkens) onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers hebben die [medeverdachte] en hij, verdachte en/of (een of meer van) hun mededader(s)
(telkens) opzettelijk op (een) bij de Inspecteur der belastingen of de
Belastingdienst te Roosendaal, althans bij de Belastingdienst ingeleverd(e)
aangiftebiljet(ten) voor de omzetbelasting over genoemd(e) maanden en/of
kwartaal/kwartalen van de/het jaar/jaren 2001 en/of 2002 (telkens)
een verkeerd en/of onjuist bedrag aan voorbelasting(en) en/of
(een) te la(a)g(e) bedrag(en) aan omzet (exclusief omzetbelasting) en/of
(een) te la(a)g(e) bedrag(en) waarover omzetbelasting wordt berekend en/of
(een) te la(a)g(e) bedrag(en) aan (verschuldigde) omzetbelasting
opgegeven/aangegeven, althans doen of laten opgeven/aangeven, terwijl het/de
feit/feiten er (telkens) toe strekt/strekken dat te weinig belasting wordt
geheven;
(artikel 69 lid 2 Algemene wet inzake rijksbelastingen)
(artikel 47 Wetboek van Strafrecht)
art 68 lid 2 ahf/ond a Algemene wet inzake rijksbelastingen
art 69 lid 2 Algemene wet inzake rijksbelastingen
2.
FEIT 2 ten eerste:
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 1995 tot en met 31 oktober 1998,
te Heerle en/of Roosendaal en/of Zevenbergen, althans in Nederland, tezamen
en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) (een deel
van) de (bedrijfs)administratie van de eenmanszaak [medeverdachte] Service -zijnde
(dat deel van) die (bedrijfs)administratie (telkens) een samenstel(sel) van
geschriften bestemd tot bewijs van enig feit te dienen- valselijk heeft
opgemaakt of heeft vervalst, immers heeft/hebben hij, de verdachte en/of (een
of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar (telkens) opzettelijk valselijk
en/of in strijd met de waarheid in (dat deel van) die (bedrijfs)administratie
een of meer (valse/vervalste) fax(en) en/of faxbericht(en) en/of
(copie-)factu(u)r(en) opgenomen en/of verwerkt, blijkens de factuuropdruk
afkomstig van Sjaak Bezuijen (partijhandel nieuw en gebruikt) en/of Bezuijen
N.V. (import/export/transport world wide) gericht aan [medeverdachte] Service en/of
blijkens de factuuropdruk afkomstig van [medeverdachte] Service gericht aan F.G.A.
Aertssen, terwijl het verrichten van werkzaamheden en/of leveranties van
goederen door Sjaak Bezuijen en/of Bezuijen N.V. aan [medeverdachte] Servie en/of
van [medeverdachte] Service aan F.G.A. Aertssen zoals op die fax(en) en/of
faxberich(en) en/of (copie-)factu(u)r(en) vermeld in werkelijkheid niet (of
niet volledig) hadden plaatsgevonden en/of die Sjaak Bezuijen en/of Bezuijen
N.V. en/of F.G.A. Aertssen niet (meer) bestond(en), met het oogmerk om
voormeld(e) geschrift(en) of samenstel(sel) van geschriften (telkens) als echt
en onvervalst te gebruiken of door een ander of anderen te doen gebruiken;
(artikel 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
(artikel 47 Wetboek van Strafrecht)
FEIT 2 ten tw[medeverdachte]deverdachte]. in of omstreeks de periode van 1 januari 1998 tot en
met 10 september 2003, te Heerle en/of Roosendaal en/of Zevenbergen, althans
in Nederland tezamen en in vereniging met hem, verdachte, en/of een ander of
anderen (telkens) (een deel van) haar (bedrijfs)administratie -zijnde (dat
deel van) die (bedrijfs)administratie (telkens) een samenstel(sel) van
geschriften bestemd tot bewijs van enig feit te dienen- valselijk heeft
opgemaakt of heeft vervalst, he[medeverdachte]deverdachte]. en hij,
verdachte, en/of (een of meer van) hun mededader(s) toen aldaar (telkens)
opzettelijk valselijk en/of in strijd met de waarheid in (dat deel van) die
(bedrijfs)administratie een of meer (valse/vervalste) fax(en) en/of
faxbericht(en) en/of (copie-)factu(u)r(en) opgenomen en/of verwerkt, blijkens
de factuuropdruk afkomstig van Sjaak Bezuijen (partijhandel nieuw en gebruikt)
en/of Bezuijen N.V. (import/export/transport world wide) gericht aan Van
Bergen Service B.V. en/of blijkens de factuuropdruk afkomstig van [medeverdachte]
Service B.V. gericht aan F.G.A. Aertssen, terwijl het verrichten van
werkzaamheden en/of leveranties van goederen door Sjaak Bezuijen en/of
Bezuijen N.V. aan [medeverdachte] Servie B.V. en/[medeverdachte]deverdachte]. aan
F.G.A. Aertssen zoals op die fax(en) en/of faxberich(en) en/of
(copie-)factu(u)r(en) vermeld in werkelijkheid niet (of niet volledig) hadden
plaatsgevonden en/of die Sjaak Bezuijen en/of Bezuijen N.V. en/of F.G.A.
Aertssen niet (meer) bestond(en), met het oogmerk om voormeld(e) geschrift(en)
of samenstel(sel) van geschriften (telkens) als echt en onvervalst te
gebruiken of door een ander of anderen te doen gebruiken,
(artikel 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
(artikel 47 Wetboek van Strafrecht)
FEIT 2 ten derde:
[medeverdachte] in of omstreeks de periode van 6 november 2000 tot
en met 10 september 2003, te Roosendaal en/of Heerle en/of Zevenbergen,
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met hem, verdachte, en/of een
ander of anderen, (telkens) (een deel van) haar (bedrijfs)administratie
-zijnde (dat deel van) die (bedrijfs)administratie (telkens) een
samenstel(sel) van geschriften bestemd tot bewijs van enig feit te dienen-
valselijk heeft opgemaakt of heeft vervalst, hebbende Intergoods [medeverdachte] en hij, verdachte, en/of (een of meer van) hun mededader(s) toen
aldaar (telkens) opzettelijk valselijk en/of in strijd met de waarheid in (dat
deel van) die (bedrijfs) administratie een of meer (valse/vervalste) fax(en)
en/of faxbericht(en) en/of (copie-)factu(u)r(en) opgenomen en/of verwerkt,
blijkens de factuuropdruk afkomstig van Sjaak Bezuijen (partijhandel nieuw en
gebruikt) en/of Bezuijen N.V. (import/export/transport world wide)
gericht aan [medeverdachte] en/of blijkens de factuuropdruk
afkomstig van [medeverdachte] gericht aan F.G.A. Aertssen, terwijl
het verrichten van werkzaamheden en/of leveranties van goederen door
Sjaak Bezuijen en/of Bezuijen N.V. aan [medeverdachte] en/of van
[medeverdachte] aan F.G.A. Aertssen zoals op die fax(en) en/of
faxberich(en) en/of (copie-) factu(u)r(en) vermeld in werkelijkheid
niet (of niet volledig) hadden plaatsgevonden en/of die Sjaak Bezuijen en/of
Bezuijen N.V. en/of F.G.A. Aertssen niet (meer) bestond(en), met het oogmerk
om voormeld(e) geschrift(en) of samenstel(sel) van geschriften (telkens)
als echt en onvervalst te gebruiken of door een ander of anderen te doen
gebruiken;
(artikel 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
(artikel 47 Wetboek van Strafrecht)
art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3 De geldigheid van de dagvaarding.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4 De bevoegdheid van de rechtbank.
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5 De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Hij kan dus in zijn vordering worden ontvangen.
6 Schorsing der vervolging.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7 De bewezenverklaring.
7.1 Vrijspraak en de gronden daarvoor.
Door het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder feit 2 is ten laste gelegd, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
De rechtbank zal, gelet op haar beslissing in de zaak tegen een van de medeverdachten, eerst weergeven of er sprake is geweest van valsheid van facturen en/of faxen in die zin dat het verrichten van werkzaamheden en/of leveranties van goederen door Sjaak Bezuijen en/of Bezuijen N.V. aan [medeverdachte] ([medeverdachte] Service), [medeverdachte] Service BV en/of [medeverdachte] en van [medeverdachte] ([medeverdachte] Service), [medeverdachte] Service BV en/of [medeverdachte] aan Aertssen, zoals op die facturen en faxen vermeld, in werkelijkheid niet hebben plaatsgevonden.
De rechtbank stelt te dien aanzien vast dat op geen enkele wijze is gebleken dat daadwerkelijk leveringen hebben plaatsgevonden tussen voormelde bedrijven en/of personen. De enige aanwijzing die daarvoor bestaat, is hetgeen [medeverdachte] hierover verklaart. [medeverdachte] heeft verklaard dat hij Bezuijen en Aertssen in 1994 heeft leren kennen. Aertssen zou aan [medeverdachte] hebben gevraagd of hij machines en gereedschappen voor hem kon opzoeken die hij voor ontwikkelingshulp zou kunnen gebruiken. Aertssen had een vervoerder, Bezuijen geheten, die de spullen, die [medeverdachte] uitgezocht zou hebben, zou ophalen en naar de haven in Antwerpen zou brengen. De facturatiestroom zou via [medeverdachte] lopen. [medeverdachte] verklaart de jaren tot 2003 goederen voor Aertssen gezocht en gevonden te hebben bij groothandels. Dit waren altijd gebruikte machines, die door [medeverdachte] voornamelijk op kwaliteit werden gecontroleerd. Volgens zijn zeggen gaf [medeverdachte] steeds door aan Bezuijen wat hij moest kopen, waarna Bezuijen de goederen transporteerde naar de haven in Antwerpen.
De rechtbank stelt vast dat de verklaring van [medeverdachte] over het zoeken naar machines, het vinden daarvan en de daadwerkelijke levering van deze machines via Bezuijen aan Aertssen niet wordt gesteund door enig document of door een verklaring van anderen dan [medeverdachte] zelf. In de administratie van de bedrijven [medeverdachte] Service, [medeverdachte] Service BV en [medeverdachte] werden geen inkoop-, verkoop- en/of vervoerscorrespondentie dan wel andere bescheiden met betrekking tot de handel in tweedehands machines en gereedschappen aan Aertssen aangetroffen, hetgeen niet past bij een omvang van de handel zoals door [medeverdachte] beschreven. [medeverdachte] weet zich – op de naam van één bedrijf na – geen namen te herinneren van bedrijven waar hij goederen vond voor Aertssen, terwijl de leveringen gedurende een periode van 9 jaar zeer regelmatig plaatsvonden. Ook is niet gebleken van bescheiden waaruit blijkt dat er contacten zijn geweest tussen [medeverdachte] en de groothandels waar hij de goederen gekocht zou hebben.
Daargelaten of Aertssen en Bezuijen bestaande personen zijn, is de rechtbank, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat niet gebleken is dat er enige leverantie van goederen door Bezuijen via [medeverdachte] aan Aertssen heeft plaatsgevonden en concludeert zij dat de in de tenlastelegging onder feit 2 genoemde facturen en faxen in die zin vals zijn.
Uitgaande van de valsheid van voormelde facturen en faxen, dient de vraag beantwoord te worden of verdachte wetenschap had of diende te hebben van deze valsheid.
De rechtbank acht dit niet bewezen, gelet op de rol die verdachte als boekhouder van [medeverdachte] ([medeverdachte] Service), [medeverdachte] Service BV en [medeverdachte] bij het opmaken van de bedrijfsadministratie van voormelde bedrijven had.
Gebleken is dat verdachte éénmaal per kwartaal naar het kantoor van [medeverdachte] in Heerle ging om op basis van de hem aangeleverde facturen en/of faxen de aangifte omzetbelasting gereed te maken. Voorts moest hij op dezelfde dag de ordner debiteuren, de ordner crediteuren, het kasboek en de bankafschriften inbrengen in de computer. De rechtbank acht het aannemelijk dat verdachte niet de tijd had om tot een controle van de juistheid van de gegevens op die facturen, voor zover aanwezig, en faxen over te gaan.
De officier van justitie heeft in zijn schriftelijk requisitoir een aantal argumenten aangedragen op grond waarvan tot de conclusie gekomen zou moeten worden dat verdachte opzettelijk - in de zin van voorwaardelijk opzet - als medepleger de bedrijfsadministratie van voormelde bedrijven heeft vervalst door daarin valse facturen en faxen van Bezuijen en Aertssen op te nemen.
De rechtbank is echter van oordeel dat deze argumenten - noch afzonderlijk noch in onderling verband en samenhang bezien - de conclusie kunnen dragen dat verdachte zich willens en wetens aan de aanmerkelijke kans heeft blootgesteld dat de facturen en faxen die hij in de bedrijfsadministratie opnam, vals waren, en die kans welbewust heeft aanvaard en op de koop heeft toegenomen.
Zo er bij verdachte al argwaan bestond ten aanzien van de gang van zaken, onder andere door het ontbreken van vele facturen en het in dat geval slechts aanleveren van gegevens van de administratie op basis van faxen, dan richtte die argwaan zich meer op de gevolgen daarvan in verband met de BTW-aangifte, dan op de factuur zelf. Niet geoordeeld kan dan ook worden dat verdachte daarmee in voornoemde zin heeft aanvaard dat de facturen die aanwezig waren, vals waren. De rechtbank acht derhalve niet bewezen dat zijn opzet in voorwaardelijke zin daarop gericht was.
Voorts acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte medepleger was van het valselijk opmaken van de bedrijfsadministratie. Niet gebleken is dat er sprake was van een bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte], gericht op het opnemen van valse facturen en/of faxen in de bedrijfsadministratie.
7.2 Hetgeen bewezen is.
Door het onderzoek ter terechtzitting is evenwel naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
1.
FEIT 1 ten eerste:
hij in de periode van 1 januari 1996 tot en met 31 december 1997,
te Roosendaal, tezamen en in vereniging met [medeverdachte] telkens opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een aangifte
voor de omzetbelasting, ten name gesteld van [medeverdachte], over
het eerste en tweede en derde en vierde kwartaal van het jaar 1996
en het eerste en tweede en derde kwartaal van het jaar 1997
telkens- onjuist heeft gedaan, immers hebben hij, verdachte, en [medeverdachte], telkens opzettelijk op een bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Roosendaal, ingeleverd aangiftebiljet voor de omzetbelasting over
kwartalen van de jaren 1996 en 1997-telkens een onjuist bedrag aan voorbelasting
opgegeven/aangegeven, terwijl daarvan het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting zou kunnen
worden geheven;
en
hij in de periode van 1 januari 1998 tot en met 16 oktober 1998,
te Roosendaal, tezamen en in vereniging met [medeverdachte] telkens opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een aangifte
voor de omzetbelasting, ten name gesteld van [medeverdachte], over
het eerste en derde kwartaal van het jaar 1998 telkens onjuist heeft gedaan,
immers hebben hij, verdachte, en [medeverdachte], telkens opzettelijk op een bij de Inspecteur der
belastingen of de Belastingdienst te Roosendaal, ingeleverd aangiftebiljet voor de omzetbelasting over
kwartalen van het jaar 1998 telkens een onjuist bedrag aan voorbelasting
opgegeven/aangegeven, terwijl het feit er -telkens- toe strekt dat te weinig
belasting wordt geheven;
FEIT 1 ten tw[medeverdachte]deverdachte]. in de periode van 17 oktober 1998 tot en
met 21 januari 2003, te Roosendaal, tezamen en in vereniging met hem, verdachte, en een
ander, telkens opzettelijk -een- bij de Belastingwet voorziene
aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten
-een- aangifte voor de omzetbelasting over
het vierde kwartaal van het jaar 1998 en het eerste en tweede en derde en vierde kwartaal van het jaar 1999
en het eerste en tweede en derde en vierde kwartaal van het jaar 2000
en het eerste en tweede en derde en vierde kwartaal van het jaar 2001
en het eerste en tweede en derde en vierde kwartaal van het jaar 2002
telkens onjuist heeft gedaan, immers hebb[medeverdachte]deverdachte]. en hij, verdachte, en hun mededader -telkens- opzettelijk op -een- bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Roosendaal, ingeleverd aangiftebiljet voor de omzetbelasting over genoemde kwartalen van de jaren 1998 en
1999 en 2000 en 2001 en 2002 een onjuist bedrag aan voorbelasting
opgegeven/aangegeven, terwijl het feit er -telkens- toe strekt dat te weinig belasting wordt
geheven;
FEIT 1 ten derde:
[medeverdachte] in de periode van 14 februari 2001 tot
en met 20 januari 2003, te Roosendaal, tezamen en in vereniging met hem, verdachte en anderen, telkens opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten
een aangifte voor de omzetbelasting over de maand en januari en maart en/of juni
van het jaar 2001 telkens- onjuist heeft gedaan, immers hebben die [medeverdachte] en hij, verdachte en hun mededader-s-telkens opzettelijk op -een- bij de Inspecteur der belastingen of de
Belastingdienst te Roosendaal, ingeleverd aangiftebiljet voor de omzetbelasting over genoemd-e- maanden van het jaar 2001 een onjuist bedrag aan voorbelasting opgegeven/aangegeven, terwijl het
feit er -telkens- toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven;
Hetgeen onder feit 1 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Bij de vraag of en in hoeverre het ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard, dient uitgangspunt te zijn welke omzetbelasting in aftrek mag worden gebracht en aan welke voorwaarden daarbij moet zijn voldaan.
Op grond van artikel 2 Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: wet OB), in samenhang met artikel 15 wet OB, mag in mindering worden gebracht de belasting terzake van aan de ondernemer verrichte levering van goederen, als bedoeld in art 3, die in rekening is gebracht op een op de wet voorgeschreven wijze opgemaakte factuur.
Is geen sprake van levering, dan kan mitsdien geen aftrek plaatsvinden. Daaronder valt ook de situatie dat volgens de zich in de administratie bevindende bescheiden er sprake zou zijn geweest van leveringen, maar er in werkelijkheid geen leveringen hebben plaatsgevonden. Die situatie doet zich, zoals hiervoor overwogen, in casu voor.
Indien er wel leveringen hebben plaatsgevonden, of indien - zoals in casu het geval is - degene die de aangifte doet waarbij aftrek wordt geclaimd, geen reden heeft om te veronderstellen dat er geen reële leveringen hebben plaatsgevonden, moet beoordeeld worden of er aan de overige voorwaarden is voldaan.
Gelet op het bepaalde in artikel 15 wet OB, dat aftrek slechts kan plaatsvinden op basis van een factuur, kan evenmin aftrek worden geclaimd indien de factuur ontbreekt. Dat geldt ook indien zich in de administratie andere bescheiden bevinden waaruit de omvang van de verrichte levering en de omvang van de belasting kan worden afgeleid, maar die niet als factuur zijn aan te merken.
Waar in casu een zeer groot aantal facturen ontbreken, had mitsdien terzake geen belasting in mindering worden gebracht.
Indien zich in de administratie wel facturen bevinden, dient te worden beoordeeld of die voldoen aan de eisen die art. 35a wet OB daaraan stelt. Een van die eisen is dat de hoeveelheid en de aard van de geleverde goederen moet zijn vermeld. Dat behoeft niet noodzakelijk door directe vermelding op de factuur, maar mag ook door verwijzing naar zich bij de factuur bevinden bescheiden, zoals pakbonnen. In de onderhavige zaak, is er in veel gevallen sprake van facturen waarbij voor de omschrijving van de geleverde goederen wordt verwezen naar pakbonnen, welke pakbonen echter in de administratie niet waren terug te vinden. Onder die omstandigheden had mitsdien geen belasting als voornoemd in aftrek mogen worden gebracht.
De rechtbank heeft ten aanzien van elke periode afzonderlijk beoordeeld of
- zich in het dossier een aangifte bevindt,
- indien de aangifte ontbreekt, of uit ander bescheiden of verklaringen de inhoud van de aangifte kan worden afgeleid,
- of aan de aangiftes facturen ten grondslag lagen,
- zo ja, of die facturen voldeden aan de daaraan te stellen eisen.
Wanneer dit laatste het geval was, is de rechtbank ervan uitgegaan dat de bedragen aan omzetbelasting die vermeld zijn op de facturen in overeenstemming zijn met de bedragen die in de aangiften worden geclaimd, nu het door de FIOD-ECD verrichte onderzoek zich niet heeft gericht op de juistheid van de vermelde bedragen op de facturen en ook de officier van justitie zich te dien aanzien ter zitting in zijn requisitoir niet heeft uitgelaten over onjuistheden in de op de facturen vermelde bedragen aan omzetbelasting. In dat geval dient vrijspraak te volgen van het in de betreffende periode doen van onjuiste aangifte.
Dit onderzoek levert ten aanzien van [medeverdachte] en [medeverdachte] Service BV het volgende op:
Ordner Documentenbijlage Gareel 2, [medeverdachte] Service (BV) (D/JCFA)
Aangiften:
115 Opstelling boekhouder OB 1e kw 1995 (met hoekje aangifte biljet) [medeverdachte]
116 Opstelling boekhouder OB 2e kw 1995 (met hoekje aangifte biljet) [medeverdachte]
117 Opstelling boekhouder OB 3e kw 1995 (met hoekje aangifte biljet) [medeverdachte]
118 Opstelling boekhouder OB 4e kw 1995 (met hoekje aangifte biljet) [medeverdachte]
123 Opstelling boekhouder OB 1e kw 1996 [medeverdachte]
124 Opstelling boekhouder OB 2e kw 1996 [medeverdachte]
125 Opstelling boekhouder OB 3e kw 1996 (met hoekje aangifte biljet) [medeverdachte]
126 Opstelling boekhouder OB 4e kw 1996 (met hoekje aangifte biljet) [medeverdachte]
101 Aangifte OB 1e kw 1997 [medeverdachte]
102 Aangifte OB 2e kw 1997 [medeverdachte]
103 Aangifte OB 3e kw 1997 [medeverdachte]
132 Opstelling boekhouder OB 4e kw 1997 (met hoekje aangiftebiljet) [medeverdachte]
3 Aangifte OB 1e kw 1998 [medeverdachte]
4 Aangifte OB 2e kw 1998 [medeverdachte]
5 Aangifte OB 3e kw 1998 [medeverdachte]
135 Opstelling boekhouder OB 4e kw 1998 [medeverdachte]
137 kopie achterzijde aangifte OB 4e kw 1998 [medeverdachte]
144 Kopie Aangifte OB 1e kw. 1999 [medeverdachte] BV
145 Kopie Aangifte OB 2e kw. 1999 [medeverdachte] BV
146 Kopie Aangifte OB 3e kw. 1999 [medeverdachte] BV
147 Kopie Aangifte OB 4e kw. 1999 [medeverdachte] BV
153 Kopie Aangifte OB 1e kw. 2000 [medeverdachte] BV
6 Aangifte OB 2e kw 2000 [medeverdachte] BV
7 Aangifte OB 3e kw 2000 [medeverdachte] BV
8 Aangifte OB 4e kw 2000 [medeverdachte] BV
9 Aangifte OB 1e kw 2001 [medeverdachte] BV
10 Aangifte OB 2e kw 2001 [medeverdachte] BV
11 Aangifte OB 3e kw 2001 [medeverdachte] BV
12 Aangifte OB 4e kw 2001 [medeverdachte] BV
13 Aangifte OB 1e kw 2002 [medeverdachte] BV
14 Aangifte OB 2e kw 2002 [medeverdachte] BV
15 Aangifte OB 4e kw 2002 [medeverdachte] BV
162 Kopie Aangifte OB 3e kw. 2002 [medeverdachte] BV
99 Jaaroverzicht OB inzake kwartaal aangiften 1995 [medeverdachte]
100 Jaaroverzicht OB inzake kwartaal aangiften 1996 [medeverdachte]
104 Jaaroverzicht OB inzake kwartaal aangiften 1997 [medeverdachte]
105 Jaaroverzicht OB inzake kwartaal aangiften 1998 [medeverdachte]
106 Jaaroverzicht OB inzake kwartaal aangiften 1998 [medeverdachte] BV
107 Jaaroverzicht OB inzake kwartaal aangiften 1999 [medeverdachte] BV
108 Jaaroverzicht OB inzake kwartaal aangiften 2000 [medeverdachte] BV
109 Jaaroverzicht OB inzake kwartaal aangiften 2001 [medeverdachte] BV
110 Jaaroverzicht OB inzake kwartaal aangiften 2002 [medeverdachte] BV
242 t/m 258
Overzichten uit systeem intracommunautaire transacties inzake [medeverdachte] en [medeverdachte] BV over 1e kwartaal 1997 t/m 4e kwartaal 2002.
Facturen:
45 Factuur Bezuijen dd 11-12-1997 met goederenomschrijving
46 Factuur Bezuijen dd 11-12-1997 “”
47 Factuur Bezuijen dd 15-12-1997 “”
48 Factuur Bezuijen dd 17-12-1997 “”
52 Factuur Bezuijen dd 18-06-1998 “”
53 Factuur Bezuijen dd 22-06-1998 “”
54 Factuur Bezuijen dd 25-06-1998 “”
55 Factuur Bezuijen dd 25-06-1998 “”
56 Factuur Bezuijen dd 25-06-1998 “”
90 Factuur Bezuijen NV dd 24-06-02 geen omschrijving
91 Factuur Bezuijen NV dd 24-06-02 “”
92 Factuur Bezuijen NV dd 26-06-02 “”
94 Factuur Bezuijen NV dd 23-09-02 “”
95 Factuur Bezuijen NV dd 24-09-02 “”
96 Factuur Bezuijen NV dd 24-09-02 “”
97 Factuur Bezuijen NV dd 25-09-02 “”
171 Factuur Bezuijen NV dd 24-12-02 geen omschr.
172 Factuur Bezuijen NV dd 16-12-02 “”
173 Factuur Bezuijen NV dd 20-12-02 “”
174 Factuur Bezuijen NV dd 23-12-02 “”
Ten aanzien van [medeverdachte] heeft de rechtbank het volgende bevonden.
In het dossier bevindt zich over:
- de maand januari 2001 een aangifte (D/AJEM/3),
- de maand maart 2001 een uitdraai van de belastingdienst (D/AJEM/91, 1/2), alsmede een brief van Administratiekantoor Van den Hoven d.d. 4 mei 2001(D/AJEM/91, 2/2),
- de maand juni 2001 een kopie van een aangifte (D/AJEM/92);
- het eerste kwartaal 2002 een brief van Administratiekantoor Van den Hoven, gericht aan de belastingdienst, d.d. 8 april 2002, waarin wordt vermeld dat het aangiftebiljet onmzetbelasting eerste kwartaal 2002 in het ongerede is geraakt en dat de aangifte per brief wordt gedaan, waarna een bedrag aan voorheffing wordt opgegeven.
Aan de aangiften van [medeverdachte] over januari 2001 en juni 2001 liggen geen facturen van Bezuijen ten grondslag.
Aan de aangifte van [medeverdachte] over maart 2001 ligt een factuur van Bezuijen ten grondslag die niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen, immers de factuur van 28 maart 2001 (D/AJEM/38) bevat geen omschrijving van de geleverde goederen, terwijl de bijbehorende pakbon, waarnaar op de factuur verwezen wordt, niet is aangetroffen.
Aan de overige aangiften van [medeverdachte] liggen facturen ten grondslag die voldoen aan de hiervoor vermelde vereisten.
Voorts heeft de rechtbank beoordeeld of in het kader van de in artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalde bewaarplicht van 7 jaar facturen voorhanden dienden te zijn in de administratie van [medeverdachte] Service [medeverdachte] Service BV.
Op grond van vorenstaande uitgangspunten komt de rechtbank tot de volgende conclusie.
De rechtbank is van oordeel dat wanneer in het dossier (kopieën van) aangiften dan wel uitdraaien van computerbestanden of jaaroverzichten van de belastingdienst dan wel door [verdachte] gemaakte opstellingen met betrekking tot gedane aangiften (al dan niet met afgeknipt hoekje van het aangiftebiljet) of brieven van [verdachte] aan de belastingdienst, die dienen ter vervanging van kwijtgeraakte aangifteformulieren, aanwezig zijn, daaruit blijkt dat aangifte is gedaan bij de belastingdienst en dat de inhoud van die aangifte uit die bescheiden kan worden afgeleid.
Voor zover het gaat om kopieën van aangiften of uitdraaien uit de administratie van de belastingdienst, strekken die tot bewijs, gelet op de zich in het dossier bevindende originele aangiften over vele andere maanden waaruit een continuïteit in de aangiften blijkt. Op grond van de hiervoor weergegeven bevindingen moet geoordeeld worden dat over de periodes die in de tenlastelegging zijn vermeld aangifte omzetbelasting is gedaan.
Gelet op de bewaarplicht van 7 jaar vormt het feit dat geen facturen uit het jaar 1995 aangetroffen zijn in de administratie van eenmanszaak van [medeverdachte] ([medeverdachte] Service) geen grond om aan te nemen dat die facturen er niet zijn geweest. Ten aanzien van het jaar 1995 kan mitsdien niet bewezen worden dat verdachte de aangifte heeft opgesteld, wetend dat de facturen ontbraken, zodat hij van het onder 1 ten eerste dient te worden vrijgesproken voor zover het de aangiften over het eerste, tweede, derde en vierde kwartaal van 1995 betreft.
Aan de aangifte over het 4e kwartaal van 1997 t.n.v. [medeverdachte] liggen facturen ten grondslag die voldoen aan de daaraan te stellen eisen, zodat verdachte eveneens dient te worden vrijgesproken van het opzettelijk onjuist doen van de aangifte over het 4e kwartaal van 1997.
Aan de in het dossier aangetroffen aangifte omzetbelasting over het 2e kwartaal van 1998 ten name van [medeverdachte] liggen eveneens facturen ten grondslag die voldoen aan de daaraan te stellen eisen, zodat verdachte ook voor zover het de aangifte over het 2e kwartaal van 1998 betreft, dient te worden vrijgesproken van het opzettelijk onjuist doen van die aangifte.
Uit het van de Belastingdienst afkomstige jaaroverzicht 1998 inhoudende gegevens van de door [medeverdachte] Service BV gedane aangiften omzetbelasting over 1998 (D/JCFA/106) blijkt dat over de maand september 1998 weliswaar aangifte is gedaan door [medeverdachte] Service BV, maar dat dit een zogenaamde nihil-aangifte was, zodat verdachte ook voor zover het de aangifte over de maand september 1998 ten name van [medeverdachte] Service BV betreft, dient te worden vrijgesproken van het opzettelijk onjuist doen van die aangifte.
Voorts liggen aan de in het dossier aangetroffen aangiften omzetbelasting over september 2001, december 2001, 1e kwartaal 2001, 2e kwartaal 2001, 3e kwartaal 2001 en 4e kwartaal 2001 ten name van [medeverdachte] BV eveneens facturen ten grondslag die voldoen aan de daaraan te stellen eisen, zodat verdachte ook voor zover het de zojuist genoemde aangiften betreft, dient te worden vrijgesproken van het opzettelijk onjuist doen van die aangiften.
Aan de overige aangiften liggen geen of geen juiste facturen ten grondslag, zodat terzake een bewezenverklaring kan volgen.
8 Het bewijs.
De overtuiging van de rechtbank, dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
8.1 De bewijsmiddelen.
8.2 De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs.
De rechtbank overweegt met betrekking tot het onder 1 bewezen verklaarde het volgende.
Zoals hiervoor reeds is overwogen dient ten aanzien van elk jaar afzonderlijk beoordeeld te worden of
- zich in het dossier een aangifte bevindt,
- indien de aangifte ontbreekt, of uit ander bescheiden of verklaringen de inhoud van de aangifte kan worden afgeleid,
- of aan de aangiftes facturen ten grondslag lagen,
- zo ja, of die facturen voldeden aan de daaraan te stellen eisen.
Indien een aangifte is gedaan, waarbij niet aan laatstgenoemde twee vereisten is voldaan, heeft verdachte als degene die de aangifte heeft ingevuld en in een aantal gevallen tevens heeft ondertekend, als medepleger opzettelijk onjuist aangifte gedaan door een onjuist bedrag aan voorbelasting te claimen. Verdachte heeft te dien aanzien verklaard dat hij in een aantal gevallen op basis van faxen in plaats van facturen de aangiften heeft ingevuld, terwijl hij weet dat hij facturen nodig had voor het terugvragen van de omzetbelasting. De rechtbank is van oordeel dat verdachte als boekhouder ook wist dat de wel aanwezige facturen op basis waarvan hij aangifte omzetbelasting deed, aan de eisen van artikel 35a wet OB moesten voldoen.
9 De strafbaarheid van het bewezene.
Het ten laste van verdachte bewezen verklaarde levert de volgende misdrijven op:
1. ten eerste:
Medeplegen van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl daarvan het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting zou kunnen worden geheven, meermalen gepleegd,
en
Medeplegen van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.
1. ten tweede:
Medeplegen van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.
1. ten derde:
Medeplegen van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.
10 De strafbaarheid van verdachte.
Verdachte is strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard, nu niet is gebleken van enige omstandigheid die zijn strafbaarheid zou opheffen.
11 De straffen en maatregelen.
11.1 De algemene overwegingen omtrent de straf.
Op grond van de aard van het bewezene alsmede op grond van de omstandigheden waaronder dit is gepleegd en de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte de straf behoort te worden opgelegd, die zij hierna zal bepalen.
11.2 De bijzondere overwegingen omtrent de straf.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting heeft de officier van justitie gevorderd aan de verdachte voor het onder 1 ten eerste, ten tweede en ten derde alsmede het onder 2 ten eerste, ten tweede en ten derde tenlastegelegde op te leggen een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van twee jaar, een werkstraf voor de duur van 240 uren en een geldboete van € 30.000,=.
Verdachte heeft als boekhouder van [medeverdachte] ([medeverdachte] Service), [medeverdachte] Service BV en [medeverdachte] tezamen met anderen opzettelijk een aantal onjuiste aangiften omzetbelasting gedaan door op die aangiften onjuiste bedragen aan terug te vorderen voorbelasting op te geven.
Verdachte wist dat hij als boekhouder slechts aangifte kon doen aan de hand van facturen die aan de vereisten van de Wet op de omzetbelasting 1968 voldoen. In een groot aantal gevallen heeft hij slechts op basis van faxen van de leverancier Bezuijen de omzetbelasting teruggevraagd.
Verdachte is in zijn functie van boekhouder ernstig tekort geschoten door gedurende een zeer lange periode van jaren op basis van faxen of niet volledige facturen aangifte omzetbelasting te doen bij de belastingdienst.
Mede door het handelen van verdachte is aan de gemeenschap en met name aan de fiscus groot financieel nadeel berokkend.
De rechtbank houdt ten voordele van verdachte rekening met de omstandigheid dat hij niet eerder is veroordeeld terzake van enige strafbaar feit en dat niet is gebleken dat hij enig financieel voordeel anders dan zijn normale beloning voor zijn boekhoudwerkzaamheden, die hij overigens toch moest verrichten, heeft behaald door middel van zijn handelen.
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank het verrichten van een taakstraf, bestaande uit het verrichten van een werkstraf van na te melden duur, passend en geboden.
Daarnaast zal zij aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur opleggen teneinde de ernst van de bewezenverklaarde feiten te benadrukken en te pogen verdachte ervan te weerhouden nieuwe soortgelijke strafbare feiten te plegen.
De rechtbank acht, gelet op de genoemde omstandigheid dat niet is gebleken dat verdachte financieel voordeel heeft behaald, de door de officier van justitie gevorderde geldboete niet passend of geboden. Voor het overige zal de rechtbank de officier van justitie in zijn vordering volgen.
12 De toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing berust op de artikelen 9, 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57, 91 van het wetboek van strafrecht en de artikelen 68(oud), 69, 72 en 96 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
13 De beslissing.
RECHTDOENDE beslist de rechtbank als volgt.
Zij verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 2 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Zij verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 7.2 is omschreven.
Zij verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Zij verstaat dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de onder 9 vermelde strafbare feiten.
Zij verklaart de verdachte deswege strafbaar.
Zij veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van ZES MAANDEN.
Zij beveelt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt bepaald op twee jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Zij veroordeelt verdachte tot een taakstraf, te weten:
een werkstraf gedurende TWEEHONDERD EN VEERTIG UREN, voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, te vervangen door 120 (eenhonderd en twintig) dagen vervangende hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. Kooijman, voorzitter, mr. Rouwen en mr. Pick, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier De Roos en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 14 december 2005.