ECLI:NL:RBBRE:2005:AU8497
Rechtbank Breda
- Eerste aanleg - meervoudig
- M. van der Weide
- P. Peters
- S. Sierkstra
- Rechtspraak.nl
Oneigenlijk gebruik van de ontbindingsprocedure ex artikel 7:685 BW door verzoeker
In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 9 december 2005 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van een arbeidsovereenkomst. Verzoeker, die sinds 15 mei 1999 in dienst was van de besloten vennootschap Morres Wonen BV, verzocht de rechtbank om de arbeidsovereenkomst te ontbinden per 30 november 2005 op grond van gewichtige redenen, als gevolg van veranderingen in de omstandigheden. Morres verzet zich tegen dit verzoek en heeft de arbeidsovereenkomst met verzoeker reeds opgezegd met ingang van 1 december 2005. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker oneigenlijk gebruik maakt van de ontbindingsprocedure ex artikel 7:685 BW en dat hij de weg van artikel 7:681 BW dient te volgen, die meer waarborgen biedt voor de betrokken partijen.
De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de omstandigheden rondom het ontslag van verzoeker, waaronder de slechte bedrijfsresultaten van Morres en de reorganisatie die in 2005 werd doorgevoerd. De rechtbank concludeert dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van veranderingen in de omstandigheden die de ontbinding van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigen. Bovendien heeft de rechtbank geoordeeld dat de procedure die verzoeker heeft gekozen niet de juiste was, gezien de reeds genomen opzegging door Morres en de mogelijkheid voor verzoeker om een kennelijk onredelijk ontslagprocedure te starten.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek van verzoeker afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten van Morres, die zijn begroot op € 452,-- aan salaris procureur. De rechtbank heeft benadrukt dat verzoeker de mogelijkheid heeft om het ontslag op kennelijke onredelijkheid ter toetsing aan de rechtbank voor te leggen, maar dat dit niet in het kader van de huidige ontbindingsprocedure kan worden beoordeeld.